3.3.1. Het hof oordeelt als volgt.
3.3.1.1. Nu [appellant] heeft aangevoerd dat de kantonrechter een fundamenteel rechtsbeginsel, te weten het beginsel van hoor en wederhoor, heeft geschonden, is [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep. Beoordeeld dient vervolgens te worden of een grond bestaat het appelverbod van artikel 685 lid 11 Rv. te doorbreken.
3.3.1.2. Vast staat dat Georgia-Pacific ermee bekend was dat [appellant] sinds begin oktober 2010 niet meer op zijn GBA-adres aan de [adres A.] te [woonplaats A.], woonde, omdat de woning van [appellant] op dat adres openbaar was verkocht.
Vast staat ook dat [appellant] daarna is gaan inwonen bij zijn schoonmoeder aan het adres [adres B.] te [woonplaats B.] en dat Georgia-Pacific daarmee bekend was. Vast staat verder dat [appellant] deze woning op 15 februari 2011 heeft moeten verlaten en dat Georgia-Pacific ook dat wist.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] gezegd dat hij op of omstreeks 15 februari 2011 aan de heer [Y.] (hierna: [HR-manager]) telefonisch heeft meegedeeld dat het adres te [woonplaats B.] zijn postadres zou blijven. Over de mededeling die door [appellant] in een telefoongesprek op 23 februari 2011 aan [HR-manager] is gedaan verschillen partijen van mening. Volgens [appellant] heeft hij toen op de vraag van [HR-manager] waar de post naar toe moest, geantwoord dat deze niet meer naar het adres in [woonplaats B.] kon worden gestuurd omdat hij, [appellant], de post daar “niet meer weg kon krijgen”. Volgens [HR-manager] heeft [appellant] toen gezegd dat de post voorlopig naar het adres in [woonplaats B.] gestuurd moest worden. De vraag wie van beide partijen omtrent dit laatste gelijk heeft kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven evenals de naar aanleiding van het vorenstaande door partijen gevoerde discussie of de griffier [appellant] per e-mail, sms of telefoon of per openbare oproeping had moeten oproepen, gelet op het volgende.
3.3.1.3. Uit het door Georgia-Pacific bij verweerschrift in hoger beroep overgelegde faxbericht van een senior-gerechtssecretaris van de sector kanton, locatie Boxmeer, van 11 augustus 2011 blijkt dat op 10 maart 2011 na binnenkomst van het ontbindingsverzoek van Georgia-Pacific een GBA-onderzoek is gedaan, waarna [appellant] op 14 maart 2011 per aangetekende brief is opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 5 april 2011, zowel op het geverifieerde GBA-adres in [woonplaats A.] als op het door Georgia-Pacific opgegeven adres in [woonplaats B.]. Op 16 maart 2011 is naar beide adressen opnieuw een aangetekende oproep voor de mondelinge behandeling op 6 april 2011 verzonden. (De mondelinge behandeling was kennelijk verzet naar die datum.) Uit het faxbericht blijkt verder dat de op 14 maart 2011 naar het adres in [woonplaats A.] verzonden oproep op 8 april 2011 ter griffie is teruggekomen met de mededeling dat het stuk op 15 maart 2011 is aangeboden, maar dat geen gehoor was gekregen en verder dat de op 14 maart 2011 naar het adres in [woonplaats B.] verzonden oproep op 7 april 2011 is teruggekomen met de mededeling dat het stuk op 15 maart 2011 is aangeboden maar dat geen gehoor was gekregen. Verder blijkt uit meergenoemd faxbericht dat de beide op 16 maart 2011 aangetekend verzonden oproepen op 17 maart 2011 zijn aangeboden, maar dat in beide gevallen geen gehoor is gekregen. Wanneer deze oproepen ter griffie van de sector kanton, locatie Boxmeer zijn teruggekomen is gesteld noch gebleken. Noch het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, noch de beschikking waarvan beroep bevat hierover informatie, terwijl terzake ook geen (andere) stukken zijn overgelegd.
Nu de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2011 en derhalve op een moment dat de op 14 maart 2011 verzonden oproepen nog niet ter griffie waren teruggekomen, op grond waarvan moet worden aangenomen dat de op 16 maart 2011 verzonden oproepen op 6 april 2011 evenmin waren teruggekomen, had de kantonrechter geen aanwijzing dat de oproeping [appellant] had bereikt en kon hij niet vaststellen of het in artikel 275 Rv genoemde geval, dat de bij aangetekende brief verzonden oproepingen zouden worden terugontvangen, in welk geval de griffier de oproeping onverwijld per gewone brief zou moeten verzenden, zich zou voordoen. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de kantonrechter de zaak niet inhoudelijk had mogen behandelen, maar de behandeling had moeten aanhouden. Door de zaak toch op 6 april 2011 inhoudelijk te behandelen heeft de kantonrechter artikel 275 Rv en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
Dit impliceert, dat het recht van [appellant] om verweer te voeren op zodanige wijze is geschonden dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling gesproken kan worden. De door [appellant] aangevoerde beroepsgrond leidt derhalve tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. De eerste grief slaagt. Het hof zal het ontbindingsverzoek opnieuw beoordelen.