4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) De partijen zijn op 14 juli 2000 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2000 een dochter geboren, genaamd [dochter].
b) Tijdens het huwelijk maakten van het gezin ook deel uit een zoon van de man, genaamd [zoon A.], en een zoon van de vrouw, genaamd [zoon B.].
c) In verband met een door hen voorgenomen echtscheiding hebben partijen op 14 augustus 2002 samen een bespreking gevoerd bij een advocaat, mr. Van der Pluijm. Bij brief van 20 augustus 2002 heeft mr. Van der Pluijm het op 14 augustus 2002 besprokene aan partijen bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“U geeft aan dat er sprake is van diverse geldleningen. Het grootste deel van deze schulden dateert van voor de huwelijkse periode. Deze schulden zijn door meneer aangegaan. In beginsel dient, gezien de algehele gemeenschap van goederen, een verdeling bij helfte plaats te vinden van de goederen en schulden. Meneer geeft aan dat hij bereid is om zijn schulden van vóór de huwelijkse periode aan zich toe te scheiden nu hij wat dat betreft mevrouw en [dochter] na de echtscheiding schuldenvrij opnieuw wil laten starten.”
d) Bij brief van 4 september 2002 heeft mr. Van der Pluijm aan partijen onder meer het volgende meegedeeld:
“Hierbij bevestig ik onze bespreking d.d. 28 augustus 2002.
(…)
Terzake de verdeling van de inboedel deelde U mij mede dat U hierover onderling gesproken heeft en een zgn. verdelingslijst zult opstellen.”
e) Omstreeks deze periode (zomer 2002 volgens de man, september 2002 volgens de vrouw) heeft de man samen met zijn zoon [zoon A.] de echtelijke woning verlaten en een deel van de inboedel meegenomen.
f) Op 16 oktober 2002 heeft de man aan mr. Van der Pluijm twee inboedellijsten gezonden.
g) Bij brief van 1 november 2002 heeft mr. Van der Pluijm aan partijen naar aanleiding van een op 24 oktober 2002 met hen gevoerde bespreking onder meer het volgende meegedeeld:
“Terzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap bespraken wij de mogelijkheid van mevrouw om afstand van de boedel (…) te doen.
Door deze afstand wordt (…) zij ontheven van de aansprakelijkheid en de draagplicht voor schulden der gemeenschap waarvoor (…) zij voor de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was, dit betekent privéschulden van de ander. (…)
Dit betekent, en ik wees U er nadrukkelijk op, dat mevrouw niet meer dan alleen haar bed met bijbehorend beddengoed en de kleding die zij voor haar persoonlijk gebruik nodig heeft mag meenemen uit de boedel. (…). Immers de echtgenoot die zich de goederen der gemeenschap heeft aangetrokken of goederen daarvan heeft weggemaakt of verduisterd, kan geen afstand meer doen. Teneinde deze afstand te kunnen doen dient mevrouw binnen drie maanden na de ontbinding van de gemeenschap, dat wil dus zeggen binnen drie maanden na de echtscheiding, een akte van afstand te doen inschrijven in het huwelijksgoederenregister. Ik zal hiervoor namens mevrouw zorgdragen.”
h) De partijen hebben op 14 januari 2003 een door mr. Van der Pluijm opgesteld echtscheidingsconvenant ondertekend. In dit convenant staan onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1. Alimentatie
De partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk de één tegenover de ander niet tot betaling van een alimentatie gehouden zal zijn nu hiertoe over en weer elke draagkracht ontbreekt.
Artikel 2. Gezagsvoorziening, omgangsregeling en alimentatie kind
(…)
Artikel 3. Afstand gemeenschap
3.1. De vrouw zal na ontbinding van het huwelijk afstand van de gemeenschap doen in de zin van artikel 1:103 e.v. BW. (…)
Artikel 7. Slotbepaling
De partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.”
i) Bij beschikking van 26 februari 2003 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 21 mei 2003 ingeschreven in de registers van burgerlijke stand.
j) In juli 2003 is de vrouw met [dochter] en [zoon B.] vanuit de voormalige echtelijke woning vertrokken naar een huurwoning. Zij heeft toen enkele inboedelgoederen meegenomen vanuit de voormalige echtelijke woning.
k) Op 20 augustus 2003 is de akte van de namens de vrouw gedane afstand van de gemeenschap ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
l) Op 25 november 2009 heeft de vrouw bij de rechtbank Roermond een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank heeft verzocht om met ingang van 1 oktober 2009 een door de man voor [dochter] te betalen kinderalimentatie vast te stellen.
m) Bij beschikking van 23 juni 2010 heeft de rechtbank een door de man met ingang van 1 oktober 2009 te betalen kinderalimentatie vastgesteld.
n) De man heeft een geldlening afgesloten om de schulden af te lossen die als gevolg van de afstand door de vrouw van de gemeenschap voor zijn rekening kwamen. De man heeft deze geldlening afgelost met maandelijkse betalingen van € 1.900,--. Omstreeks 1 augustus 2010 was de lening geheel afgelost.