11.4. In de factuur d.d. 6 maart 2009 ad € 908,32 worden bij [geintimeerde] de abonnementskosten in rekening gebracht over de periode dat de overeenkomsten nog zouden zijn doorgelopen, wanneer deze niet zouden zijn ontbonden. Intrum Justitia heeft in haar akte de grondslag van haar vordering tot betaling van de factuur d.d. 6 maart 2009 ad € 908,32 nader toegelicht. Uit deze toelichting blijkt dat Intrum Justitia haar vordering niet (mede) op een boetebeding baseert, maar alleen op artikel 6:277 lid 1 juncto artikel 6:96 lid 1 BW.
Op grond van artikel 6:277 lid 1 BW is in geval van een ontbinding van een overeenkomst de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. De omvang van de schadevergoeding dient te worden vastgesteld door met elkaar te vergelijken, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de wederpartij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de wederpartij na ontbinding van de overeenkomst verkeert (Vgl. HR 10 juli 2009, NJ 2011,43, LJN: BI3402).
In dit geval kan de omvang van de schadevergoeding niet nauwkeurig worden vastgesteld. Er kan niet worden vastgesteld wat de variabele kosten en inkomsten van Vodafone zouden zijn geweest, aangezien deze afhankelijk zijn van het belgedrag van [geintimeerde]. Het hof zal de omvang van de schade derhalve schatten. Intrum Justitia heeft gesteld dat de waarde van de gratis producten die [geintimeerde] heeft gekregen gelijk gesteld kan worden aan de dealerbonussen die Vodafone aan de dealer (GSM Warenhuis) heeft moeten betalen van respectievelijk € 360,- en € 410,- . Dit is door [geintimeerde] niet betwist. Mede gezien de waarde van de gratis producten die [geintimeerde] heeft ontvangen, acht het hof het redelijk om, evenals Intrum Justitia, aansluiting te zoeken bij de abonnementskosten die over de periode na de ontbinding verschuldigd zouden zijn geweest. [geintimeerde] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat maximaal één jaar als ontbindingsvergoeding kan worden toegewezen en daarbij verwezen naar het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda van 8 maart 2007 (LJN: BB2184). Voor zover [geintimeerde] een beroep doet op artikel 6:237 sub k BW en aanvoert dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding vanwege het feit dat de overeenkomsten met Vodafone een duur hadden van 24 maanden en hij niet de mogelijkheid had om na een jaar op te zeggen, overweegt het hof het volgende. Het beding dat voor de overeenkomsten tussen Vodafone en [geintimeerde] een duur bepaalt van 24 maanden is een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a BW. Op grond van artikel 6:237 sub k BW wordt dit beding vermoed onredelijk bezwarend te zijn, nu er sprake is van overeen-komsten als bedoeld in artikel 6:236 onder j BW en [geintimeerde] niet de bevoegdheid had om de overeenkomsten na een jaar op te zeggen. Het hof is echter van oordeel dat in het onderhavige geval het beding niet onredelijk bezwarend is, gezien de waarde van de gratis producten die [geintimeerde] bij het aangaan van de overeenkomsten heeft gekregen.
Intrum Justitia heeft gesteld dat [geintimeerde] de facturen betreffende de eerste vier maanden van de abonnementen heeft voldaan. Daarnaast zijn er op de facturen van 31 december 2008, 26 januari 2009 en 20 februari 2009 voor tweeënhalve maand abonnementskosten in rekening gebracht. Dit betekent dat de door ontbinding veroorzaakte schade van Vodafone kan worden geschat op 17,5 (24-6,5) maal de maandelijkse abonnementskosten. Daarbij gaat het hof uit van de abonnementsprijzen na aftrek van de netwerkkorting, respectievelijk € 22,- en € 18,- per maand. Voor het abonnement afgesloten op 4 september 2008 komt dit neer op een bedrag van € 385,- en voor het abonnement afgesloten op 23 september 2008 op een bedrag van € 315,-. Op deze bedragen, die inclusief btw zijn, dient de btw in mindering te worden gebracht, nu er geen grond is (gesteld) voor de verschuldigdheid van btw over de toe te kennen schadevergoeding. Gezien het voorgaande bepaalt het hof de schadevergoeding voor het abonnement afgesloten op 4 september 2008 op € 323,53 en de schadevergoeding voor het abonnement afgesloten op 23 september 2008 op € 264,71. In totaal zal het hof een schadevergoeding toewijzen van € 588,24.