Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000388-11
Uitspraak: 25 januari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 januari 2011 met parketnummer 01-845586-09 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 05-504042-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van EUR 6.000,--, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 6.275,-- en last tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in noodweer, dan wel noodweerexces.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof - anders dan de rechtbank - de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 december 2009 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet die [A] meermalen, althans eenmaal, met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de nek, althans het hoofd, heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 december 2009 te Oss aan een persoon genaamd [A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (snijwonden in zijn gelaat) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de nek, althans in het hoofd, te steken/slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 december 2009 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [A] meermalen, althans eenmaal, met een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de nek, althans het hoofd, heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2009 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet die [A] meermalen met een stuk glas in het gezicht en/of de nek heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders primair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Gelet op de aard van de gedraging van de verdachte - het meermalen met een glas steken van het slachtoffer [A] in het gezicht en de nek, derhalve in de nabijheid van vitale lichaamsdelen, zoals de halsslagader, resulterend in 38 hechtingen - en de omstandigheden waaronder deze gedraging is verricht, is het hof van oordeel dat er sprake is van een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden verwond.
Naar het oordeel van het hof dient de gedraging van de verdachte voorts naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het dodelijk verwond raken van het slachtoffer, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [A].
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht en dient naar de wettelijke omschrijving te worden gekwalificeerd als: poging tot doodslag.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in noodweer, dan wel noodweerexces.
De verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting bij de rechtbank en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over hetgeen zich vóór en ten tijde van het ten laste gelegde heeft afgespeeld. De lezing van de verdachte komt in hoofdlijnen op het volgende neer.
De verdachte bezocht in de nacht van 25 op 26 december 2009 samen met enkele vrienden café De Ontmoeting in Oss. In dat café bevond zich aangever [A]. [A] was daar met een groep van tien à twaalf vrienden en familieleden.
Na ongeveer tien minuten begaf een jongen uit de groep van [A] zich naar de verdachte. De jongen vroeg aan de verdachte of hij problemen had, waarop de verdachte antwoordde dat hij met niemand problemen had. Een portier van het café waarschuwde de verdachte vervolgens dat hij moest oppassen voor de groep van [A].
Enige tijd later ging de verdachte naar boven naar het toilet. Onderaan de trap naar het toilet stond een jongen die probeerde de verdachte te laten struikelen. De jongen zei tegen de verdachte dat hij weg moest gaan. De verdachte liep vervolgens de trap op. Boven bij het toilet werd hij weer aangesproken door een jongen. Die jongen vroeg de verdachte of hij ruzie had met de stiefvader van de jongen, aangever [A]. Hierop antwoordde de verdachte nogmaals dat hij geen ruzie had. Vervolgens begaf [A] zich samen met enkele anderen uit diens groep ook naar het toilet. [A] zei daar dat hij de verdachte dood zou maken. De verdachte ging niet in op de bedreiging door [A]. De portier kwam toen tussenbeide. Hierop gingen [A] en de jongens naar beneden.
De verdachte ging ook naar beneden. Op enig moment, toen de verdachte met zijn vrienden bij de garderobe stond, kwam er weer een jongen uit de groep van [A] naar de verdachte toe. Die jongen zei dat de verdachte weg moest en dat er anders problemen zouden ontstaan. Hierop antwoordde de verdachte dat hij geen reden zag om weg te gaan, aangezien hij niets had gedaan.
De verdachte wilde vervolgens het café verlaten. De groep van [A] belette hem echter de doorgang. Omdat de verdachte zich bedreigd voelde, heeft hij een glas gepakt en dat kapotgeslagen. Toen hij daarmee dreigde, ging de groep van [A] uit elkaar. De verdachte gooide het glas toen weg en liep richting de uitgang om weg te gaan uit het café. Op dat moment werd hij in het gezicht geslagen door [A].
Vervolgens ontstond er een massale vechtpartij waarbij de verdachte samen met [A] op de grond belandde. [A] pakte de verdachte in een wurggreep. De verdachte werd intussen meerdere malen geslagen en geschopt door leden van de groep van [A]. Tijdens de vechtpartij heeft de verdachte een glas uit de handen van [A] gegrist en daarmee heeft hij [A] geslagen. Uiteindelijk heeft de verdachte zich uit de groep kunnen bevrijden en is hij het café ontvlucht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden gehonoreerd.
Het hof stelt vast dat de lezing van de verdachte steun vindt in de verklaringen van de portier [B] (pag. 71-72, in verband bezien met pag. 113-115), [C] (pag. 118-119) en de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [D] en [E], alsmede in het bij de verdachte geconstateerde letsel (pag. 15).
[B] heeft verklaard dat hij zag dat [A] en een andere man uit diens groep op de verdachte sprongen. [B] verklaarde daarover: “Ik zag dat [voornaam] (het hof begrijpt: [verdachte], de verdachte) met zijn rug op de grond lag, ik zag dat er heel heftig werd gevochten door die mannen. Het was mijns inziens geen normale vechtpartij. Ik heb veel vechtpartijen gezien, maar deze ging om leven en dood.” Volgens [B] stond de verdachte alleen tegenover de groep van [A] (pag. 71).
[C] heeft verklaard: “Ik zag dat de hele groep van [A], [verdachte] aanviel. Het was ineens zo druk dat ik niet heb gezien wie of wat er heeft geslagen. Ik zag wel dat alle kampers [verdachte] aan het slaan waren. Ik schrok hiervan omdat ik zag dat [verdachte] alleen stond tegen een groep kampers waaronder [A].” (pag. 119)
[D] heeft ter terechtzitting van het hof als getuige verklaard dat hij die nacht deel uitmaakte van de groep van [A]. [D] heeft de verdachte aangesproken en hem gevraagd of hij problemen had. De verdachte antwoordde daarop dat hij geen problemen had. Vervolgens ging de verdachte naar het toilet. Onderweg naar het toilet probeerde iemand uit de groep van [A] de verdachte te laten struikelen. Op het toilet werd verdachte vervolgens agressief benaderd door een groep jongens. Toen de verdachte na het toiletbezoek weer naar beneden kwam, stond een groep personen de verdachte op te wachten. De verdachte heeft toen een glas kapotgeslagen om aan de groep te kunnen ontkomen. Toen de verdachte naar de uitgang liep, werd hij aangevallen door de groep van [A]. De verdachte werd door leden van de groep geslagen. [D] heeft de verdachte zelf ook geslagen.
[E] heeft ter terechtzitting van het hof als getuige verklaard dat hij die nacht eveneens deel uitmaakte van de groep van [A]. Nadat de verdachte het café was binnengekomen, vroeg [A] aan [E] of hij de verdachte kende. Toen [E] ontkennend antwoordde, zei [A] over de verdachte: “We gaan hem vanavond slaan. We moeten hem gaan benaderen. We gaan vechten.” Toen de verdachte naar het toilet ging, heeft [E] hem een schouderstoot gegeven. Vervolgens gingen [A] en vrienden van hem achter de verdachte aan naar het toilet. Toen [A] weer naar beneden kwam, zei hij over de verdachte: “Als hij naar beneden komt, slaan we hem hier onderaan de trap.” Toen de verdachte naar beneden kwam en de groep van [A] zich richting de verdachte begaf met de bedoeling hem te slaan, sloeg de verdachte een fles kapot, waarop de groep van [A] uiteen ging. De verdachte wilde toen het café verlaten, waarna de groep van [A] op hem begon in te slaan.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte, toen hij de volgende middag door de politie werd aangehouden, direct - in de kern genomen - zijn hierboven weergegeven lezing van het voorval heeft gegeven. De politie heeft op dat moment waargenomen dat op verdachtes jeans diverse bloedplekken zaten, dat zijn kleding smerig was, dat hij blauwe en rode plekken in zijn gezicht had, dat hij diverse sneeën en krassen in zijn gezicht en nek had, dat hij zijn rechterhand moeilijk kon gebruiken, dat in die hand enige diepe sneeën aanwezig waren, dat de verdachte moeilijk liep en dat het leek alsof hij veel pijn had (pag. 15).
Het hof stelt tevens vast dat aangever [A] geen openheid van zaken heeft willen geven over hetgeen zich die nacht heeft afgespeeld.
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat verdachtes lezing van het gebeuren op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is.
Het hof stelt aldus vast dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door [A] en een groot aantal leden van de groep waartoe [A] behoorde. In reactie daarop heeft de verdachte het slachtoffer [A] met een glas geslagen.
Naar het oordeel van het hof was dit handelen van de verdachte geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen voornoemde aanranding.
In dit verband overweegt het hof dat het handelen van de verdachte niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment waarop de verdachte, tijdens zijn poging het café te verlaten, werd aangevallen, bestond er voor hem geen mogelijkheid om zich aan die aanval te onttrekken. Voorts heeft de verdachte in de gegeven omstandigheden - hij stond alleen tegen een overmacht aan belagers, kwam op zijn rug op de grond terecht, werd door [A] in een wurggreep genomen en hij werd door meerdere personen geslagen en geschopt - door het slaan/steken met een glas de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden, mede in aanmerking genomen de verklaring van [B] dat er sprake was van een vechtpartij op leven en dood.
Anders dan de rechtbank acht het hof geen grond aanwezig voor het oordeel dat de verdachte - door niet naar aanleiding van waarschuwingen vanuit de groep van [A] het café te verlaten, maar ervoor te kiezen ondanks de gespannen sfeer in het café te verblijven - welbewust het conflict heeft opgezocht.
[A], noch één van de overige leden van diens groep, was gerechtigd om de verdachte te bevelen het café te verlaten. De verdachte was niet gehouden die bevelen, dan wel waarschuwingen, op te volgen. Het enkele feit dat de verdachte ervoor heeft gekozen om in het café te blijven, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat hij bewust het conflict met [A] heeft opgezocht. Evenmin kan worden gezegd dat de verdachte de confrontatie met [A] heeft uitgelokt door provocatie.
Het hof is daarom - met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat de keuze van de verdachte om niet reeds op een eerder moment te café te verlaten, niet in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweer.
Nu de verdachte heeft gehandeld in noodweer, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 74.589,92. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van EUR 6.275,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet worden ontvangen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Gelet op het ontslag van alle rechtsvervolging, dient de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van
6 augustus 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, te worden afgewezen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders primair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor vermeld.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [A] in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch van 14 december 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 augustus 2007 onder parketnummer 05-504042-07 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 25 januari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.M. Hilverda en mr. P.J. Hödl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.