1) 19 december 2002: aan [X] wordt een asielvergunning verleend geldig van 30 augustus 2002 tot 30 augustus 2005 (IND-dossier blz. 47).
2) 8 juni 2004: [X] wordt aangehouden als verdachte in de Neeftoszaak.
3) 10 juni 2004: [X] verklaart in een verhoor bij de politie dat hij de namen weet van de daders van een moord, maar dat hij die namen nog niet wil zeggen en dat hij eerst bescherming wil van de overheid.
4) 26 augustus 2004: officier van justitie mr. [zaaksofficier 1] spreekt met [X] of deze bereid is te getuigen in het Raptus-onderzoek. [X] wil dit pas doen als hij garanties krijgt met betrekking tot veiligheidsmaatregelen, maar de officier van justitie verlangt dat [X] eerst een volledige verklaring aflegt. De officier van justitie geeft aan dat, als [X] van gedachte verandert, hij dit kan laten weten (gespreksverslag 26 augustus 2004).
5) 4 mei 2005: bij vonnis van de rechtbank Rotterdam wordt [X] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest wegens mensensmokkel en deelneming aan een criminele organisatie. Begin juni 2005 heeft hij deze straf uitgezeten en komt hij vrij.
6) 21 juni 2005: aanhouding van de meeste Raptus-verdachten.
7) 24 juni 2005: [X] vraagt een asielvergunning voor onbepaalde tijd aan (IND-dossier blz. 63).
8) 27 juli 2005: officieren van justitie mr. [zaaksofficier 1] en mr. [zaaksofficier 2] spreken met [X] over voorwaarden waaronder deze wil getuigen. De officieren van justitie delen mee dat [X] eerst een zogenaamde “kluisverklaring” dient af te leggen. Indien de verklaring bruikbaar bewijs oplevert, zal het Openbaar Ministerie een voorstel kunnen doen tot het waarborgen van de veiligheid van [X]; dit voorstel kan inhouden dat [X] met een nieuwe identiteit in of buiten Nederland zal leven. [X] krijgt bedenktijd en zal via zijn advocaat berichten (gespreksverslag 27 juli 2005).
9) 4 oktober 2005: de rechtbank vangt het onderzoek ter terechtzitting in de Raptus-zaken aan. De verdachte verbleef toen in voorlopige hechtenis.
10) 23 februari 2006: de IND spreekt het voornemen uit om [X] tot ongewenst vreemdeling te verklaren.
11) 13 maart 2006: [X] wordt door de politie verhoord als getuige in het Fair-onderzoek en deelt de verbalisanten mee dat hij weet wie de schutters zijn, dat hij uit angst niet durft te verklaren, dat hij hierover eerder vertrouwelijk met twee officieren van justitie heeft gesproken en dat hij hoopt dat de verbalisanten contact met hen opnemen (proces-verbaal van verhoor [X] op 13 maart 2006).
12) 22 maart 2006, 28 maart 2006, 20 april 2006: [X] legt zogenaamde kluisverklaringen af in het Raptus-onderzoek. Bij de verhoren zijn telkens een of beide officieren van justitie aanwezig.
13) 11 mei 2006: de officier van justitie vraagt getuigenbescherming aan voor [X]. In juni 2006 geeft het College van procureurs-generaal (hierna: Cp-g) opdracht een dreigingsanalyse te maken (blijkens: ambtsbericht d.d. 30 maart 2007, blz. 7).
14) 4 september 2006: de rechter-commissaris vangt aan met getuigenverhoren in de Raptus-zaken en hoort tussen 4 september 2006 en 27 februari 2007 35 getuigen, onder wie opsporingsambtenaren.
15) 14 november 2006: na enkele pro forma zittingen schorst de rechtbank op de zitting van 14 november 2006 de voorlopige hechtenis van alle verdachten – voor zover deze niet reeds op vrije voeten waren – voor onbepaalde tijd.
16) 30 november 2006: de officier van justitie deelt [X] mee dat zij wegens capaciteitstekort afziet van getuigenbescherming en daardoor geen gebruik zal maken van de kluisverklaringen. In januari 2007 blijkt er alsnog capaciteit bij het team getuigenbescherming te zijn (blijkens: ambtsbericht d.d. 30 maart 2007).
17) 26 maart 2007: op de zitting van 26 maart 2007 bepaalt de rechtbank dat de inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden op de zittingen van 4, 5, 7 en 8 juni 2007.
18) 30 maart 2007: officier van justitie mr. [zaaksofficier 1] zendt een ambtsbericht aan haar hoofdofficier waarin de getuige [X] met naam wordt genoemd, de door hem afgelegde kluisverklaringen worden samengevat, het belang van deze verklaringen voor het bewijs in het Raptus-onderzoek wordt geschetst, de noodzaak van bescherming voor deze getuige wordt aangegeven, het probleem wordt genoemd van de mogelijk toekomstige illegale status van de getuige en het verzoek aan het Cp-g wordt neergelegd “de mogelijkheid tot het verlenen van een zodanige verblijfstatus aan de heer [X] te bespreken dat het team getuigenbescherming in staat kan worden gesteld een veilig onderkomen voor hem te vinden waardoor zijn verklaringen tactisch kunnen worden gebruikt. Van belang daarbij is, dat de rechtbank te Den Bosch heeft bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak Raptus in de week van 4 tot en met 8 juni 2007 zal gaan plaatsvinden.”
19) 5 april 2007: schriftelijk verzoek van het Cp-g aan de Minister van Justitie om te bewerkstelligen dat de getuige een verblijfsvergunning krijgt “voor de duur waarvoor dat uit het oogpunt van de ten behoeve van getuige te nemen beschermingsmaatregelen noodzakelijk is (IND-dossier blz. 127-128).
20) 10 april 2007: de staatssecretaris stemt in met het verstrekken van een verblijfsvergunning van een beschermde getuige (blijkens: nota d.d. 25 april 2007 van Hoofd IND aan Staatssecretaris, IND-dossier blz. 145).
21) 18 april 2007: officier van justitie mr. [zaaksofficier 1] deelt telefonisch mee aan kamervoorzitter mr. [voorzitter] dat het Openbaar Ministerie in verband met te verwachten nieuw bewijsmateriaal in de week van 4-8 juni 2007 mogelijk geen inhoudelijke behandeling wenst, maar aanhouding van de zaak (aldus blijkt uit het proces-verbaal d.d. 16 juni 2009 van de zaaksofficieren van justitie, onder het kopje ‘De mailwisseling en ambtsbericht’).
22) 18 april 2007: na dit telefoongesprek zendt mr. [zaaksofficier 1] aan mr. [voorzitter] per fax het ambtsbericht d.d. 30 maart 2007 toe met op het voorblad de aanduiding “EMBARGO!!”
23) 18 april 2007: om 17:36 uur zendt mr. [zaaksofficier 1] een e-mail aan mr. [voorzitter] met de volgende inhoud: “Zou u het ambtsbericht dat ik vanmiddag heb gefaxt na lezing willen vernietigen? Het is niet de bedoeling dat dit in het dossier terechtkomt. Ik ben bang dat dit stuk anders gaat zwerven.”
24) 24 april 2007: mr. [zaaksofficier 1] bericht in een e-mail dat zodra zij van de IND groen licht heeft, een datum wordt bepaald waarop de stukken aan het dossier kunnen worden toegevoegd.
25) 25 april 2007: in een e-mail van 14:30 uur vraagt de griffier van de rechtbank namens mr. [voorzitter] aan mr. [zaaksofficier 1]: “Hoe hoog schat u de kans dat de zaak Raptus op 4 juni a.s. Pro Forma behandeld zal worden (gelet op de recente ontwikkelingen in deze zaak)?” en “Tenslotte is de vraag van de rechtbank of alle betrokken raadslieden reeds in het bezit zijn van informatie mbt de verklaring van de beschermde getuige?”
26) 25 april 2007: in een e-mail van 17:54 uur antwoordt mr. [zaaksofficier 1] aan de griffier:
“[De getuige] is bereid een verklaring af te leggen. De vertragende factor is momenteel de IND, die mij echter heeft beloofd deze week te laten weten welke vergunning (dwz onder welke voorwaarden) zij zullen verstrekken. Dit is van belang voor de manoeuvreerruimte van het team getuigenbescherming. De getuige heeft gevraagd 2 weken zijn vertrek voor te mogen bereiden; m.a.w. zodra de IND de vergunning heeft verstrekt kunnen we een vertrekdatum met de getuige afspreken en op die datum kunnen de verklaringen aan de verdediging bekend worden gemaakt. De verdediging weet nu dus nog van niets! Inmiddels heb ik gisteren met het onderzoeksteam afspraken gemaakt het onderzoek naar de mogelijke schutter vast op te starten. (…) Het lijkt mij verstandig de zaak opnieuw te bekijken zodra we weten wanneer ik de verklaringen kan inbrengen.”
27) 25 april 2007: in een e-mail van 18:45 uur schrijft rechter mr. [rechter rechtbank] aan mr. [zaaksofficier 1]: “Als oudste rechter vervang ik de voorzitter die momenteel verlof heeft. Begrijp ik nu goed dat de getuige eerst 2 weken nadat de IND een vergunning heeft verstrekt naar Nederland komt? Zo ja, dan kan hij/zij dus op zijn vroegst op maandag 14 mei worden gehoord. Ik weet niet of de r-c dan ruimte heeft, maar wellicht dat u daar iets meer over kunt vertellen. Nog afgezien van het horen van de getuige is voorstelbaar dat de verdediging van de verdachten n.a.v. de verklaring van de getuige aanvullende onderzoekswensen heeft. Daar is in concreto nu nog geen inschatting van te maken, maar de vraag rijst dan meteen in hoeverre de r-c daar dan nog ruimte voor heeft. Tenslotte: op welke termijn denkt u de verdediging op de hoogte te brengen. Naar mijn mening kan daar niet veel langer mee worden gewacht. (…) P.S. houd u er rekening mee dat ook dit soort mailwisselingen onderdeel uitmaken van het dossier.”
28) 27 april 2007: in een e-mail van 17:05 uur antwoordt mr. [zaaksofficier 1] aan mr. [rechter rechtbank]: “Ik verzoek een ieder vriendelijk mijn mail van 25 april 17.54 uur geen deel uit te laten maken van het dossier.”
29) 27 april 2007: namens de staatssecretaris bericht het hoofd IND aan de landelijk officier van justitie getuigenbescherming mr. [officier getuigenbescherming] dat aan [X] een verblijfsvergunning zal worden verleend voor de duur van een jaar, die jaarlijks moet worden verlengd en dat de verblijfsvergunning wordt verleend in ieder geval zolang het getuigenbeschermingsprogramma loopt, mits betrokkene geen nieuwe inbreuken op de openbare orde pleegt (IND-dossier blz. 148-149).
30) 3 mei 2007: in een brief aan de rechtbank en aan de verdediging bericht mr. [zaaksofficier 1] onder meer: “Daarnaast wil ik u mededelen dat het onderzoek in deze zaak de afgelopen maanden gewoon is doorgegaan. De verwachting is dat er medio mei aanvullend bewijs aan het dossier zal kunnen worden toegevoegd. Niet is uit te sluiten dat de verdediging n.a.v. dat nieuwe materiaal onderzoekswensen zal hebben. Om deze reden zullen mijn collega mr. [zaaksofficier 2] en ondergetekende de rechtbank op 4 juni a.s. verzoeken de inhoudelijke behandeling van de zaak uit te stellen.”
31) 3 mei 2007: Cp-g geeft opdracht tot het treffen van veiligheidsmaatregelen ten aanzien van getuige [X] (blijkens: concept-brief d.d. 1 september 2009 van de landelijk officier getuigenbescherming aan de advocaten-generaal).
32) 15 mei 2007: in een brief aan de rechtbank en aan de verdediging bericht mr. [zaaksofficier 1] onder meer: “Er is een getuige die inmiddels een aantal verklaringen heeft afgelegd over de vermoedelijke criminele organisatie. Deze getuige bevestigt met de verklaringen een groot aantal bij het onderzoeksteam reeds bestaande vermoedens waardoor inkleuring wordt gegeven aan de context waarbinnen deze Chinese criminele groepering heeft geopereerd. De getuige is geen verdachte, noch verdachte geweest in het onderzoek Raptus. Niet is uit te sluiten dat gebruik van de verklaringen een gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van de getuige. Om die reden hebben wij het noodzakelijk gevonden veiligheidsmaatregelen te laten treffen, waarna het nadere onderzoek aan de hand van de verklaringen pas van start kon gaan. Dit onderzoek is vandaag aangevangen. Omwille van het onderzoeksbelang zullen wij de afgelegde verklaringen thans nog niet aan het dossier toevoegen. Uiteraard zullen wij u over de voortgang van het onderzoek informeren.”
33) 4 juni 2007: het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank:
De voorzitter: “Aanvankelijk was het de bedoeling om de zaak heden inhoudelijk te behandelen. Naar aanleiding van het door de officier van justitie verzonden faxbericht van 03 mei 2007, heeft de rechtbank besloten de zaak, om proceseconomische redenen, niet inhoudelijk te behandelen, gelet op de zinsneden "De verwachting is dat er medio mei aanvullend bewijs aan het dossier zal kunnen worden toegevoegd. Niet is uit te sluiten dat de verdediging n.a.v. dat nieuwe materiaal onderzoekswensen zal hebben." In de fax van 15 mei 2007 maakt de officier van justitie vervolgens kenbaar dat er "een getuige" is, "die inmiddels een aantal verklaringen heeft afgelegd over de vermoedelijke criminele organisatie." De rechtbank verzoekt de officier van justitie de stand van zaken helder te maken.”