ECLI:NL:GHSHE:2012:BV1398

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.069.171
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van nabestaandenpensioen door overplaatsing naar Duitsland en informatieplicht werkgever

In deze zaak gaat het om de vraag of de informatie die aan de heer [Y.] is verstrekt door zijn werkgever, NXP Semiconductors Netherlands B.V. en Stichting Pensioenfonds Philips (SPP), voldoende was om hem te informeren over de gevolgen van zijn overplaatsing naar Duitsland voor zijn nabestaandenpensioen. De appellante, de weduwe van [Y.], stelt dat haar man onvoldoende geïnformeerd was over het vervallen van het nabestaandenpensioen bij zijn overplaatsing. Het hof oordeelt dat [Y.] voldoende informatie heeft ontvangen, onder andere via een pensioenoverzicht en brochures, waarin duidelijk werd gemaakt dat het nabestaandenpensioen zou vervallen bij beëindiging van het dienstverband. Het hof wijst erop dat [Y.] ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een voorziening voor zijn partner te treffen. De vorderingen van de appellante worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.069.171
arrest van de achtste kamer van 17 januari 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
advocaat: mr. A.G. van Marwijk Kooy,
tegen:
1. NXP SEMICONDUCTORS NETHERLANDS B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
2. STICHTING PENSIOENFONDS PHILIPS,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. KONINKLIJKE PHILIPS ELECTRONICS N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.J. Henrichs,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 april 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen vonnis van 10 februari 2010 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerden - tezamen ook aangeduid als Philips (in vrouwelijk enkelvoud) en ieder afzonderlijk als NXP (geïntimeerde sub 1), SPP (geïntimeerde sub 2) en Philips Electronics (geïntimeerde sub 3) - als gedaagden naast twee andere gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr.: 301982 CV EXPL 08-6663)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daarin genoemde tussen partijen gewezen tussenvonnis van 26 november 2008, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis heeft [appellante] acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van Philips, hoofdelijk met dien verstande dat als één van geïntimeerden nakomt de andere zullen zijn gekweten, om:
I. binnen veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen veroordelend arrest zodanige maatregelen te treffen dat wordt zorg gedragen voor de uitkering van een jaarlijks nabestaandenpensioen ter hoogte van € 41.277,-- per jaar en een jaarlijks wezenpensioen ter hoogte van € 9.724,-- per jaar;
II. de op de datum van betekening van een veroordelend arrest reeds vervallen pensioentermijnen (nabestaandenpensioen en wezenpensioen) aan [appellante] te voldoen door betaling van het verschil tussen (1) de gevorderde bedragen en (2) de reeds betaalde bedragen die [appellante] ontving met een beroep op de hardheidsclausule in het pensioenreglement van SPP, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van vervallen van de betreffende termijn tot het moment van volledige betaling van die betreffende termijn;
III. aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het resterende deel van de bonus, zijnde 25% van het vaste jaarsalaris (annual base salary), zoals toegezegd in de brief van 25 mei 2005 van Philips International B.V. en in de e-mail van 21 april 2006 van Philips Mobile Display Systems, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008, althans vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. te betalen de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 6.600,--, althans berekend conform rapport Voorwerk II;
danwel:
ten aanzien van de vorderingen omschreven onder I-IV, tot betaling van de door [appellante] geleden, door het hof in goede justitie te bepalen, schade, zoals omschreven in het lichaam van deze memorie;
en:
V. tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten re rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Philips de grieven bestreden.
2.4. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. A.G. van Marwijk Kooy en Philips door mr. M.B. Kerkhof. Beide advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter zitting heeft Philips één productie overgelegd, die op voorhand, bij fax van 8 september 2011 (op dezelfde datum ingekomen ter griffie van dit hof) aan het hof en aan de advocaat van [appellante] was gezonden.
2.5. Partijen hebben uitspraak gevraagd en ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [appellante] is geboren op [geboortedatum] 1963. Zij is Duitse van geboorte en heeft de Duitse nationaliteit. Zij is gehuwd geweest met de heer [Y.] (hierna ook aangeduid als [Y.]). Ook hij, van geboorte Canadees, bezat de Duitse nationaliteit. [Y.] is in december 2007 onverwacht op 44-jarige leeftijd overleden. Samen met hem heeft [appellante] een dochter, [dochter], geboren in [geboortedatum].
4.1.2. [Y.] is per 1 januari 1999 in dienst getreden bij Philips GmbH Tuner Werk Krefeld als sales manager.
4.1.3. Per 1 april 2003 werd hij overgeplaatst naar Philips Components B.V. In dat kader verhuisde de familie met hun dochter naar [plaatsnaam 3.]. [Y.] kwam te vallen onder Nederlands recht en de Nederlandse Philips arbeidsvoorwaarden, waaronder de pensioenregeling van SPP. Die pensioenregeling omvat mede een nabestaandenpensioen. De nieuwe functie van [Y.] was die van Global Account Manager Automotive bij Philips Mobile Display Systems. In dit kader aanvaardde hij het aanbod dat zijn in Duitsland opgebouwde Philips-pensioenrechten werden overgebracht naar SPP.
4.1.4. Per 1 augustus 2003 ging het dienstverband van [Y.] vanwege een interne herschikking van activiteiten binnen Philips over van Philips Components B.V. naar Philips Semiconductors B.V (hierna ook: Philips Semiconductors). Alle arbeidsvoorwaarden bleven dezelfde. De activiteiten van Philips Semiconductors zijn in 2006 overgegaan naar NXP.
4.1.5. Medio 2004 komt de eventuele overplaatsing van [Y.] naar Duitsland aan de orde. Bij e-mail van 30 juli 2004 (productie 7 bij inleidende dagvaarding) vraagt [Y.] aan zijn werkgever opheldering met betrekking tot een aantal aspecten van de eventuele overgang. Onder meer stelt hij dan de vraag:
“I require some info on what will happen with my dutch pension. Who can help me here. ([plaatsnaam 1.], [plaatsnaam 2.]).”
Bij brief van 16 augustus 2004 van SPP (productie 6 bij inleidende dagvaarding) ontvangt [Y.] zijn persoonlijk pensioenoverzicht 2004. Onder het kopje ‘Stand van zaken tot en met 2004’ is onder meer het volgende opgenomen:
“Opgebouwde pensioenaanspraken
U heeft tot en met 2004 de volgende pensioenen opgebouwd,
alle bedragen zijn bruto op jaarbasis:
- ouderdomspensioen levenslang € 3.746
- overbruggingsuitkering van 62,5 tot 65 jaar € 0
- tegemoetkoming premiecompensatie van 62,5 tot 65 jaar € 0
(…)”
Onder het kopje “Inkomen voor uw nabestaanden” is in dit pensioenoverzicht onder meer het volgende opgenomen:
“nabestaandenpensioen Overlijden voor 65 jaar Overlijden na 65 jaar
Als u komt te overlijden, ontvangt uw partner levenslang
bruto op jaarbasis:
- een verzekerd nabestaandenpensioen van € 41.277 € 18.024
(…)
SPP Inruil ouderdomspensioen voor nabestaandenpensioen
(…)”
Bij e-mail van 20 augustus 2004 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) schrijft [Y.] aan SPP (althans het Philips Pensions Competence Center in [vestigingsplaats]) onder meer het volgende:
“(…)
I received the pensionsoverzicht a few days ago and had some questions on the amount built up.
Pge 2 ‘stand van zaken to[t; hof] en met 2004”
- ouderdomspension Euro 3,746
(…)
What happens if I am employed with Philips GmbH as on Jan 1st, 2005.
(…)”
Bij e-mail van 23 augustus 2004 ontvangt [Y.] het antwoord van het Philips Pensions Competence Center in [vestigingsplaats] (productie 9 bij inleidende dagvaarding). Dit antwoord luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…)
When you are no longer employed bij Philips NL we will sent you a so-called paid-up policy. This policy is an overvue of the pensionrights you’ve built up during your employment with Philips. This policy will be paid out to you at your pensiondate.
(…)”
4.1.6. Per 1 januari 2005 wordt [Y.] overgeplaatst. De werkgever wordt Philips Semiconductors Marketing and Sales, een onderneming van Philips GmbH. Vervolgens heeft Philips haar Mobile Display activiteiten overgebracht naar een andere divisie, als gevolg waarvan [Y.] per 1 juli 2005 in dienst komt van Philips Mobile Display Systems, een activiteit van Philips GmbH. De arbeidsvoorwaarden bleven ongewijzigd. Per 1 januari 2006 wordt Philips Beteiligungs-GmbH, per die datum genaamd Philips GmbH, de nieuwe werkgever. De arbeidsovereenkomst wordt onveranderd voortgezet. Per 5 juli 2006 wordt TPO Displays Germany GmbH de nieuwe werkgever van [Y.]. Zulks leidt niet tot een wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
4.1.7. Bij brief van 11 april 2005 (productie 31 bij inleidende dagvaarding) schrijft SPP aan [Y.] onder meer het volgende:
“(…)
Verzekering nabestaandenpensioen
Indien u verzekerd was voor het nabestaandenpensioen, wordt deze verzekering automatisch stopgezet. Omdat het een risicoverzekering is, is er geen pensioenbedrag opgebouwd. Dat betekent dat er geen uitkering voor uw partner is als u zou komen te overlijden. Daarom biedt Philips Pensioenfonds u bij uitdiensttreding de mogelijkheid een voorziening voor uw partner te treffen waarbij u een deel van uw ouderdomspensioen kunt omzetten in een nabestaandenvoorziening. (…)”
[Y.] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
4.1.8. De brief van 25 mei 2005 van de heer [Z.] van Philips Mobile Display Systems aan [Y.] en de e-mail van mevr. [A.], vice-president HRM van Philips Mobile Display Systems aan [Y.] (beide overgelegd als productie 22 bij inleidende dagvaarding) betreffen de met laatstgenoemde gemaakte bonusafspraken.
4.1.9. Na het overlijden van [Y.] is het in rechtsoverweging 4.1.3 genoemde nabestaandenpensioen niet tot uitkering gekomen, aangezien op risicobasis was verzekerd en het verzekerde risico (het overlijden van [Y.]) zich heeft voorgedaan nadat de dienstbetrekking van [Y.] met Philips Semiconductors (en daarmee tevens de verzekering nabestaandenpensioen) ten tijde van dit overlijden reeds was beëindigd
4.1.10. Bij brief van 7 april 2008 (productie 24 bij inleidende dagvaarding) schrijft SPP aan de advocaat van [appellante] onder meer dat de Klachtencommissie heeft besloten haar beroep op de hardheidsclausule te honoreren. De brief gaat als volgt verder:
“Dit betekent dat een nabestaandenpensioen aan mevrouw [appellante] zal worden uitgekeerd. Dit nabestaandenpensioen wordt vastgesteld alsof de heer [Y.] na zijn ontslag gekozen had voor de uitruil van een deel van zijn ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen (terwijl formeel enkel een ouderdomspensioen bestond).
(…)”
Dit nabestaandenpensioen komt neer op een bedrag van circa € 2.300,-- bruto per jaar.
4.1.11. Van de processtukken maakt deel uit een brochure van het Philips Pensioenfonds van december 2001, getiteld “Voorzieningen voor uw partner en kinderen. Als u komt te overlijden” (productie 1 bij conclusie van antwoord). In deze brochure wordt de vraag “Wat gebeurt er met mijn nabestaandenpensioen als ik bij Philips wegga?” als volgt beantwoord:
“Als het dienstverband met Philips eindigt, stopt de nabestaandenverzekering automatisch en heeft uw partner geen recht meer op een uitkering van het Fonds bij uw overlijden. (…)”
Van de processtukken maakt voorts deel uit een in de Engelse taal gestelde brochure “In the event of your death. Making provision for your partner and children” uit december 2001 (productie 6 bij akte d.d. 25 november 2009). In deze brochure wordt de vraag “What happens to my survivor’s pension if I leave Philips?” als volgt beantwoord:
“If your contract of employment with Philips is terminated, the survivor’s insurance is automatically discontinued and your partner is no longer entitled to a pension from the Fund in the event of your death. (…)”
4.2. [appellante] heeft in eerste aanleg TPO Displays Europe B.V., NXP, Philips Components B.V., Philips Electronics en SPP in rechte betrokken en gevorderd om bij vonnis gedaagden hoofdelijk, met dien verstande dat als één van hen nakomt, de andere zullen zijn gekweten, te veroordelen:
I. om binnen veertien dagen na betekening van een in deze procedure te wijzen veroordelend vonnis zodanige maatregelen te treffen dat wordt zorg gedragen voor de uitkering van een jaarlijks nabestaandenpensioen ter hoogte van € 41.277,-- per jaar;
II. om de op de datum van betekening van een veroordelend vonnis reeds vervallen pensioentermijnen aan [appellante] te voldoen, door betaling van het verschil tussen (1) de gevorderde bedragen en (2) de reeds betaalde bedragen die [appellante] ontving met een beroep op de hardheidsclausule in het pensioenreglement van SPP, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van vervallen van de betreffende termijn tot het moment van volledige betaling van die betreffende termijn;
III. om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het resterende deel van de bonus, zijnde 25% van het vaste jaarsalaris (annual base salary), zoals toegezegd in de brief van 25 mei 2005 van Philips International B.V. en in de e-mail van 21 april 2006 van Philips Mobile Display Systems, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. tot betaling van de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 6.600,--, althans berekend conform het rapport Voorwerk II;
V. tot betaling van de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.3. Bij vonnis van 10 februari 2010 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
4.4.1. [appellante] is het met dat vonnis niet eens en is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen. In dit hoger beroep zijn enkel de vorderingen van [appellante], zoals door haar in hoger beroep gewijzigd, tegen NXP, SSP en Philips Electronics aan de orde.
4.4.2. [appellante] is woonachtig in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval. Ingevolge artikel 2 van de EEX-verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
4.4.3. De rechter in eerste aanleg heeft zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in casu is toegestaan (vergelijk artikel 3 EVO-verdrag en artikel 6 Wet Conflictenrecht onrechtmatige daad).
4.5.1. In hoger beroep heeft [appellante] haar eis vermeerderd. Zij vordert thans naast het nabestaandenpensioen namens haar minderjarige dochter ook het wezenpensioen ter hoogte van € 9.724,-- per jaar, dat bij een (ongewijzigde) deelname van [Y.] in de pensioenregeling van Philips tot uitkering zou zijn gekomen.
4.5.2. Bij memorie van antwoord voert Philips aan dat aldus niet sprake is van een pure eiswijziging. Met het neerleggen van voormelde vordering wijzigt [appellante] ook de hoedanigheid waarin zij procedeert, hetgeen in hoger beroep niet mogelijk is. [appellante] kan in een procedure opkomen voor de belangen van haar minderjarige dochter. Zij kan dat echter niet in deze procedure. In eerste aanleg procedeerde zij immers voor zichzelf terwijl zij in dit hoger beroep (ook) namens haar dochter wenst te procederen. Het optreden namens haar dochter is in strijd met artikel 332 juncto artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [appellante] is in haar vordering ter vergoeding van wezenpensioen voor haar dochter niet-ontvankelijk, althans deze vordering ligt voor afwijzing gereed, aldus Philips.
4.5.3. Naar het oordeel van het hof kan [appellante], die in eerste aanleg uitsluitend voor zichzelf heeft geprocedeerd, niet bij wege van wijziging van eis in hoger beroep een vordering instellen namens haar minderjarige dochter (vergelijk: HR 21 november 2003, LJN AJ0498, NJ 2004, 130). [appellante] kan in haar vordering ter zake het wezenpensioen van haar dochter in hoger beroep dan ook niet worden ontvangen.
4.6.1. Philips Electronics heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat haar niet duidelijk is wat de grondslag is van de vordering van [appellante] op haar. Als er al sprake zou zijn van een zekere vordering van [appellante] - des neen - dan heeft zij die vordering niet op Philips Electronics en kan [appellante] in haar vorderingen jegens Philips Electronics niet worden ontvangen, althans dienen haar vorderingen op Philips Electronics te worden afgewezen, aldus Philips Electronics.
4.6.2. Het hof zal hierna allereerst de vorderingen van [appellante] voor zover deze zijn ingesteld tegen NXP en SPP bespreken. De vraag of [appellante] kan worden ontvangen in haar vorderingen voor zover zij deze heeft ingesteld tegen Philips Electronics zal aan de orde komen in het kader van de bespreking van de grieven VI en VII.
4.7.1. Met de eerste grief en de daarop gegeven toelichting stelt [appellante] aan de orde dat de kantonrechter Philips en de andere gedaagden in eerste aanleg de mogelijkheid heeft geboden om op de akte van [appellante] van 30 september 2009, die volgens haar noodzakelijk was geworden vanwege tardieve producties zijdens Philips en de andere gedaagden, te reageren middels akten waarbij nog weer nieuwe producties in het geding werden gebracht, waarna de kantonrechter, volgens [appellante] ten onrechte, haar niet meer de mogelijkheid heeft geboden om daarop te reageren.
4.7.2. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] geen belang bij deze grief, zodat deze faalt. [appellante] heeft in hoger beroep immers de gelegenheid gehad om alsnog te
reageren op de door haar bedoelde akten met producties. Zij heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
4.8.1. Het hof zal thans aan de hand van de grieven II tot en met V de door [appellante] jegens NXP en SPP ingestelde vorderingen beoordelen.
4.8.2. De grieven III en IV betreffen de grondslag waarop [appellante] haar vorderingen heeft gebaseerd. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de basis waarop zij ageert niet zonder meer duidelijk is. Voorts heeft de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte aangenomen dat zij haar vordering rechtstreeks zou baseren op een rechterlijke uitspraak, te weten het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 maart 2008, PJ 2008, 41. Zij heeft, zo stelt zij, slechts ter illustratie op genoemd arrest gewezen.
4.8.3. In hoger beroep stelt [appellante] wat betreft haar vorderingen tegen NXP en SPP dat deze aan [Y.] ontoereikende informatie met betrekking tot het nabestaandenpensioen van [appellante] hebben verstrekt, dat [Y.] dusdoende niet afdoende geïnformeerd heeft besloten in te gaan op de hem geboden Duitse arbeidsovereenkomst, daarmede tevens het nabestaandenpensioen prijsgevend, waardoor zij schade lijdt.
4.8.4. Wat betreft de rechtsgronden waarop [appellante] haar vordering jegens NXP en SPP baseert, heeft zij in hoger beroep wisselende standpunten ingenomen. Bij memorie van grieven beroept zij zich primair op een onrechtmatige daad en stelt zij subsidiair dat indien een onrechtmatige daad niet kan worden aangenomen op grond van het schenden van een informatieverplichting jegens [Y.] in elk geval kan worden vastgesteld dat de gevolgen van het besluit van de overplaatsing dermate schadelijk voor haar zijn dat die schade aan haar moet worden vergoed op grond van de redelijkheid en billijkheid. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat de primaire grondslag van haar vordering is gebaseerd op wanprestatie en dat de subsidiaire grondslag is onrechtmatige daad. Zijdens NXP en SPP is bij pleidooi bezwaar gemaakt tegen de huns inziens nieuwe grondslag van wanprestatie omdat voor het eerst wordt gesproken over een eigen contractuele relatie met [appellante].
4.8.5. Het hof zal thans aan de hand van de tweede en vijfde grief beoordelen op basis van welke norm de informatieverstrekking zijdens NXP en SPP moet worden beoordeeld, alsmede de feitelijke grondslag van de ingestelde vordering. Daarna zal indien nodig worden teruggekomen op de rechtsgronden waarop [appellante] haar vordering baseert.
4.8.6. In haar toelichting op de tweede grief stelt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte niet de norm formuleert waaraan de informatieverschaffing ten aanzien van het onderwerp pensioen, en meer precies het vervallen van de nabestaandendekking, moet worden getoetst.
In de toelichting op de vijfde grief (punt 6.32 en volgende) betoogt [appellante] dat [Y.] niet wist en ook niet kon weten dat het nabestaandenpensioen zou komen te vervallen met zijn indiensttreding per 1 januari 2005. De brief van 11 april 2005 (zie rechtsoverweging 4.1.7) is aan [Y.] ver na het cruciale beslismoment verstuurd, terwijl voorts niet vaststaat dat [Y.] deze brief heeft gelezen dan wel heeft begrepen. Evenmin staat vast dat [Y.] vervolgens geen poging heeft ondernomen de nabestaandenproblematiek nader met Philips te bespreken. De schade voor [appellante] is het rechtstreeks gevolg van de gedragingen van de werkgever van [Y.] en het pensioenfonds. Met zekerheid kan worden gesteld dat als [Y.] voldoende duidelijk en volledig was geïnformeerd, hij maatregelen zou hebben getroffen ter waarborging van het recht op nabestaandenpensioen. De schending van de informatieplicht leidt ertoe dat [Y.] akkoord is gegaan met een wijziging van werkgever, welke wijziging tot gevolg heeft gehad dat het nabestaandenpensioen is komen te vervallen. Dat leidt tot schade bij de nabestaande, aldus [appellante].
4.8.7. NXP en SPP hebben deze grieven gemotiveerd bestreden. Waar nodig komt het hof hierna op de stellingen van NXP en SPP terug.
4.8.8. De centrale vraag die met de beide grieven aan de orde wordt gesteld, is of [Y.], toen hij instemde met overplaatsing per 1 januari 2005 naar Duitsland, voldoende erover was geïnformeerd dat met deze overplaatsing het nabestaandenpensioen verviel.
4.8.9. Het wettelijk kader aan de hand waarvan deze vraag moet worden beantwoord, wordt gevormd door de Pensioen – en spaarfondsenwet (PSW), die tot 1 januari 2007 van kracht is geweest. De Pensioenwet was op het moment waarop de onderhavige casus speelt nog niet in werking getreden. Ingevolge artikel 17 lid 2 PSW verstrekt het bestuur van een pensioenfonds jaarlijks ten behoeve van de deelnemer een opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. Artikel 17b lid 1 sub a PSW was nog niet in werking getreden in de periode waarin deze casus speelt. Ingevolge die bepaling verstrekt het bestuur van een pensioenfonds op verzoek aan (onder meer) de deelnemers voldoende inlichtingen over de rechten en plichten van de bij de pensioenregeling betrokken partijen. Artikel 17b is eerst in werking getreden per 8 februari 2006 (bij wet van 19 januari 2006, Staatsblad 2006, nr. 51).
4.8.10. Naar het oordeel van het hof hebben NXP en SPP [Y.] voldoende geïnformeerd indien moet worden geoordeeld dat [Y.], toen hij instemde met overplaatsing naar Duitsland, wist of redelijkerwijze moest weten dat daarmee de aanspraken op een nabestaandenpensioen zoals bij NXP verzekerd, verloren zouden gaan.
4.8.11. Het hof acht in dit verband het volgende relevant.
4.8.12. Blijkens het bij brief van 16 augustus 2004 door [Y.] ontvangen hem betreffende persoonlijk pensioenoverzicht 2004 (zie rechtsoverweging 4.1.5) had hij tot en met 2004 een levenslang ouderdomspensioen van € 3.746,-- bruto op jaarbasis opgebouwd. Voorts zou zijn partner ingeval van zijn overlijden voor 65 jaar een levenslang, in het pensioenoverzicht aangeduid als “een verzekerd nabestaandenpensioen” ontvangen van € 41.277,-- bruto op jaarbasis.
4.8.13. [Y.] heeft naar aanleiding van voornoemd pensioenoverzicht een vraag gesteld aan SPP, althans het Philips Pensions Competence Center. Deze vraag betrof het ouderdomspensioen en het antwoord zijdens het Philips Pensions Competence Center bij
e-mail van 23 augustus 2004 had ook daarop betrekking (zie rechtsoverweging 4.1.5).
4.8.14. Zijdens NXP en SPP zijn twee brochures in het geding gebracht, één in de Nederlandse taal en één in de Engelse taal gesteld, waarin de vraag wordt beantwoord wat er met de nabestaandenverzekering gebeurt als de deelnemer bij Philips vertrekt (zie rechtsoverweging 4.1.11). Het antwoord in beide brochures luidt dat de nabestaandenverzekering automatisch stopt als het dienstverband met Philips eindigt en dat de partner dan geen recht meer heeft op een uitkering uit het pensioenfonds. NXP en SPP stellen dat de Engelstalige brochure aan [Y.] bij zijn aanstellingsgesprek is verstrekt. Bovendien was deze brochure, naar zij stellen, op toegankelijke wijze op het intranet van de (uitvoeringsorganisatie van) SPP gepubliceerd, hetgeen blijkt uit de link vermeld onderaan de in de Engelse taal gestelde brochure. NXP en SPP betogen dat mevrouw [B.], HR manager bij Philips MDS Heerlen, de Engelstalige brochure tijdens zijn aanstellingsgesprek aan [Y.] heeft verstrekt. Zij verwijzen in dat verband naar haar op schrift gestelde verklaring (productie 2 bij conclusie van dupliek), waarin mevrouw [B.] verklaart:
“Er heeft een gesprek plaatsgevonden bij aanname, waarbij de heer [Y.] alle informatie gekregen heeft, die een nieuwe indiensttreding betreft, omdat de heer [Y.] nieuw indienst trad bij Philips in Nederland.”
Voorts verwijzen NXP en SPP naar de op schrift gestelde verklaring van mevrouw [C.] (productie 5 bij akte d.d. 25 november 2009), waarin mevrouw [C.] als volgt verklaart:
“Toen dhr. [Y.] bij Philips MDS in dienst kwam, was ik werkzaam op de afdeling PZ als assistente PZ. Het was gebruikelijk dat een nieuwe medewerker een ‘aanstellingspakket’ kreeg. In dit pakket zit alle informatie die nodig is bij indiensttreding, waaronder ook informatie over pensioen, nabestaanden pensioen. Dymix systeem (om te beleggen) en waardeoverdracht pensioen. We hadden alle informatie-brochures in het Nederlands en het Engels.
Ik kan me de introductie van dhr. [Y.] nog herinneren omdat mij gevraagd werd de aanbiedingsbrief en de aanvraag voor de 30%-regeling in het Engels op te stellen. Ik vond het raar want de naam klonk Duits en meneer woonde in [woonplaats]. Omdat me gevraagd werd documenten in het Engels op te stellen, is het dan ook logisch alle brochures in het Engels aan te reiken.
Meestal deden wij assistentes het aanstellingsgesprek en mocht de nieuwe medewerker vragen hebben die ik niet kon beantwoorden dan werd een afspraak met de HR manager gemaakt. De HR manager was mw. [B.]. Zij gaf aan zelf het gesprek te willen voeren en kwam extra op haar parttime dag hiervoor terug. Ik heb dan ook alles voor haar in een map klaar gelegd.”
4.8.15. [appellante] heeft bij pleidooi in hoger beroep naar aanleiding van bovengenoemde brochures aangevoerd dat niet vaststaat dat [Y.] die brochures heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof kan hetgeen [appellante] in reactie op de stellingen van NXP en SPP ten aanzien van de brochures heeft aangevoerd, niet tot de conclusie leiden dat de Engelstalige brochure bij het aanstellingsgesprek niet aan [Y.] ter hand is gesteld en dat hij niet in de gelegenheid is geweest daarvan kennis te nemen. Mevrouw [C.] heeft namelijk gedetailleerd aangegeven waarom zij zich het aanstellingsgesprek van [Y.] kan herinneren en dat zij het aanstellingspakket, bestaande uit Engelstalige brochures met informatie over (onder meer) het nabestaandenpensioen, had klaar gelegd ten behoeve van mevrouw [B.], de HR-manager die het aanstellingsgesprek met [Y.] zou voeren. Op haar beurt verklaart mevrouw [B.] dat [Y.] bij zijn indiensttreding alle informatie heeft ontvangen die bij een nieuwe indiensttreding hoort. Gelet op genoemde schriftelijke verklaringen gaat het hof aan de blote stelling van [appellante], dat niet vaststaat dat haar man de brochures heeft ontvangen, als onvoldoende onderbouwd voorbij. Bewijslevering is niet aan de orde, ook niet voor zover het betreft het leveren van tegenbewijs. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [Y.] de in de Engelse taal gestelde brochure met daarin informatie over het Philips-nabestaandenpensioen, onder meer inhoudende dat als het dienstverband met Philips zou eindigen, de nabestaandenverzekering automatisch eindigt en de partner van de verzekerde geen recht meer heeft op een uitkering uit het Fonds, omstreeks zijn toetreding tot de pensioenregeling van SPP moet hebben ontvangen.
4.8.16. Dit brengt met zich dat [Y.] moet hebben begrepen dat de vermelding in het pensioenoverzicht 2004 van een verzekerd nabestaandenpensioen van € 41.277,-- uitsluitend betrekking kan hebben op de situatie dat hij in dienst was van Philips. Ook nu in het betreffende pensioenoverzicht sprake is van een op dat moment opgebouwd levenslang ouderdomspensioen van € 3.746,-- had het voor [Y.] duidelijk moeten zijn dat het bedrag van € 41.277,--, het jaarlijks bruto-nabestaandenpensioen in geval van overlijden vóór 65 jaar, niet een opgebouwd kapitaal betreft. Bovendien geldt dat [Y.] eerst sedert 1 april 2003 deelnam aan de pensioenregeling van SPP. Gelet op het verschil in hoogte tussen de beide bedragen en gelet op de korte periode waarop [Y.] aan de zojuist genoemde pensioenregeling deelnam, had [Y.] op basis van het pensioenoverzicht 2004 niet kunnen aannemen dat ook na zijn overplaatsing naar Duitsland, waardoor hij niet meer deel zou nemen aan de pensioenregeling van SPP, voor zijn partner aanspraak bestond op voornoemd nabestaandenpensioen. Daar komt nog bij dat in het pensioenoverzicht sprake is van een “verzekerd nabestaandenpensioen”. In het licht van de aan [Y.] eerder overhandigde brochure, was het voor [Y.] duidelijk of had het voor hem duidelijk moeten zijn dat hier sprake was van een op risicobasis toegezegd partnerpensioen, dat verviel bij uitdiensttreding.
4.8.17. Voor zover [appellante] betoogt dat [Y.] de Nederlandse taal niet machtig was en daardoor het pensioenoverzicht 2004 niet zou hebben kunnen begrijpen, verwerpt het hof deze stelling. Uit de e-mail van 20 augustus 2004 (zie rechtsoverweging 4.1.5) blijkt dat [Y.] naar aanleiding van het pensioenoverzicht aan het Philips Competence Center een vraag stelde over zijn ouderdomspensioen. Mocht hij over een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal hebben beschikt, dan zou het niet voor de hand hebben gelegen dat hij voormelde vraag had kunnen stellen. Naar het oordeel van het hof blijkt niet dat [Y.] door een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal het pensioenoverzicht 2004 niet of onvoldoende zou hebben kunnen begrijpen.
4.8.18. Dat [Y.] moet hebben begrepen dat zijn Philips-nabestaandenpensioen zou eindigen op het moment dat hij niet meer zou vallen onder de SPP-pensioenregeling, wordt naar het oordeel van het hof ook bevestigd door het feit dat [Y.], naar vaststaat, naar aanleiding van de brief van 11 april 2005 (zie rechtsoverweging 4.1.7) geen gebruik heeft gemaakt van de in deze brief geboden mogelijkheid om een voorziening te treffen voor de partner, waarbij een deel van het ouderdomspensioen wordt omgezet in een nabestaandenvoorziening. [appellante] heeft bij pleidooi in hoger beroep erkend dat genoemde brief ten adresse van [Y.] was ontvangen, maar heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat [Y.] deze heeft gelezen. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, nu het niet aan NXP en SPP kan worden tegenworpen dat [Y.] een door hem ontvangen brief mogelijk niet zou hebben gelezen. [appellante] heeft voorts betoogd dat niet vaststaat of [Y.] over de brief vragen heeft gesteld aan Philips. Het hof verwerpt ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd.
4.8.19. Uit al het voorgaande vloeit voort dat [Y.] ten tijde van zijn beslissing om in te stemmen met overplaatsing per 1 januari 2005 naar Philips Semiconductors Marketing and Sales (rechtsoverweging 4.1.6) er voldoende over was geïnformeerd door NXP en SPP dat met deze overplaatsing zijn Philips-nabestaandenpensioen zou worden stopgezet. Van een ontoereikende informatie, zoals door [appellante] gesteld, is dan ook geen sprake. De tweede en vijfde grief falen. De vraag naar de rechtsgrond waarop [appellante] haar vordering ter zake het nabestaandenpensioen jegens NXP en SPP heeft gebaseerd, behoeft thans niet meer aan de orde te komen.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat ook de vraag of er ten aanzien van de informatieverstrekking sprake is van vereenzelviging ten aanzien van Philips Electronics (geïntimeerde sub 3), welke vraag met de zesde grief mede aan de orde wordt gesteld, niet meer behoeft te worden beantwoord.
4.10.1. [appellante] heeft in eerste aanleg voorts het resterende deel van de volgens haar aan [Y.] toekomende bonus gevorderd (zie rechtsoverweging 2.1 sub III). De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen nu de betreffende bonus is toegezegd aan [Y.] in een brief van Philips International B.V. Deze vennootschap is niet door [appellante] in rechte betrokken. Vaststaat, aldus de kantonrechter, dat géén van gedaagden ten tijde van de toekenning van de bonus de werkgever van [Y.] was, noch dat een van hen daarna de werkgever van [Y.] is geworden of een van die werkgevers is opgevolgd. Volgens de kantonrechter had het op de weg van [appellante] gelegen om inzichtelijk te maken waarom zij meent gedaagden terzake wel aan te kunnen spreken. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft de kantonrechter de vordering terzake de bonus afgewezen. Tegen dit oordeel is de zevende (en deels ook de zesde grief) gericht.
4.10.2. [appellante] heeft in haar toelichting op deze grief aangevoerd dat zij haar vinger niet heeft weten te leggen op de precieze verhoudingen tussen de verschillende betrokken vennootschappen en dat zij om die reden de moedermaatschappij Philips Electronics heeft gedagvaard. Volgens [appellante] is in de gegeven omstandigheden geen plaats voor een formele opstelling, zoals de kantonrechter deze heeft ingenomen.
4.10.3. [appellante] heeft ook in hoger beroep niet inzichtelijk gemaakt op welke grond Philips Electronics, NXP en SPP gehouden zouden zijn tot betaling aan haar van het resterende deel van de bonus. Dat Philips Electronics de moedermaatschappij is, is naar het oordeel van het hof wat betreft die rechtspersoon in elk geval als zodanig onvoldoende grond voor toewijzing van deze vordering. De kantonrechter heeft terecht de vordering ter zake de bonus afgewezen. De zevende grief faalt.
4.11. Nu de grieven I tot en met VII falen dan wel geen nadere bespreking behoeven, volgt daaruit dat ook de achtste grief, die de buitengerechtelijke incassokosten betreft, faalt.
4.12. Het bewijsaanbod van [appellante] wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
4.13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
4.14. Nu nog onvoldoende duidelijk is of en zo ja in welke omvang nakosten zullen ontstaan en of partijen daarover een geschil zullen krijgen wordt – gezien HR 19 maart 2010 (LJN BL1116) waaruit blijkt dat de proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zowel ten aanzien van voor de uitspraak als na de uitspraak gemaakt kosten een executoriale titel oplevert, en dat indien vervolgens over de hoogte van de nakosten bij de executie een geschil rijst begroting op de voet van artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden verzocht – nog geen vergoeding voor nakosten vastgesteld. De daarop gerichte vordering wordt dan ook afgewezen.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk voor zover het betreft de vordering in hoger beroep ter vergoeding van wezenpensioen voor haar minderjarige dochter;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Philips tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 4.893,-- aan salaris advocaat;
wijst af de vaststelling van de gevorderde nakosten;
verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, R.R.M. de Moor en W.A. van Veen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 januari 2012.