ECLI:NL:GHSHE:2012:BV0633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.092.126
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in een schuldsaneringszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van [Appellante]. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 november 2011, waarbij [Appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.H.M. van Oosterhout, en de bewindvoerder K. van den Berg. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, die door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 augustus 2011 was uitgesproken. De bewindvoerder heeft in haar rapportage en ter zitting aangevoerd dat [Appellante] haar informatieverplichtingen niet is nagekomen en dat zij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling frustreert. Dit zou blijken uit het niet melden van een privélening en het bezit van een 45-km auto, waarvan de bewindvoerder vermoedt dat deze nog steeds in gebruik is.

Het hof heeft vastgesteld dat [Appellante] in haar beroepschrift geen duidelijke grieven heeft geformuleerd en dat er geen petitum aanwezig was. Hierdoor kon het hof niet vaststellen op welke gronden [Appellante] meende dat het bestreden vonnis onjuist was. Het hof oordeelde dat de ingediende stukken niet voldeden aan de eisen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waardoor [Appellante] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van duidelijke en kenbare grieven in hoger beroep, evenals de noodzaak om te voldoen aan de procesrechtelijke vereisten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 januari 2012
Zaaknummer: HV 200.092.126/01
Zaaknummer eerste aanleg: 09/271
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [Appellante],
advocaat: mr. C.H.M. van Oosterhout.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 5 augustus 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus, heeft [Appellante] verzocht een nadere termijn vast te stellen voor het indienen van de memorie van grieven.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [Appellante], bijgestaan door mr. C.H.M. van Oosterhout;
- K. van den Berg, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juli 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [Appellante] d.d. 9 september 2011;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 november 2011;
- de fax van de bewindvoerder d.d. 21 november 2011.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 17 augustus 2009 is ten aanzien van [Appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, sub e en sub f Faillissementswet (Fw) jo artikel 350 lid 5 Fw de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 20 januari 2010 tussentijds beëindigd, nu [Appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert, tracht haar schuldeisers te benadelen en feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [Appellante] van rechtswege in staat van faillissement, zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3. [Appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [Appellante] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
[Appellante] stelt dat haar grieven gericht zijn tegen het vonnis tot tussentijdse beëindiging en het uitspreken van het faillissement van [Appellante], alsmede tegen het schenden van hoor en wederhoor.
Voorts richten de grieven van [Appellante] zich tegen het benoemen van mevrouw K. van den Berg tot curator, tevens bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
3.4.1. Ter zitting van het hof heeft [Appellante] laten weten haar laatste grief in te trekken.
3.4.2. De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting het volgende aangevoerd.
Volgens de bewindvoerder wordt de informatieverplichting onvoldoende nagekomen. De bewindvoerder stelt dat [Appellante] diverse zaken niet heeft gemeld en dat zij de bewindvoeder niet informeert. Voorts is de bewindvoerder van mening dat [Appellante] de uitvoering van de regeling frustreert dan wel belemmert vanwege het feit dat zij bij de toelatingszitting en tijdens het huisbezoek niet kenbaar heeft gemaakt dat zij een 45-km auto in haar bezit heeft gehad. Uit de kentekenregistratie maakt de bewindvoerder op dat de 45-km auto bij toelating van de schuldsaneringsregeling op naam van [Appellante] stond.
Op 1 maart en 29 maart 2010 is [Appellante] gehoord door de rechter-commissaris. Op 1 maart 2010 verklaarde [Appellante] dat de auto naar de sloop was gegaan, terwijl zij op 29 maart 2010 verklaarde dat ze de auto had doorverkocht aan de heer [X.]. [Appellante] stelde dat de auto onbruikbaar was en op een brug stond om uiteindelijk naar de sloop te gaan. De rechter-commissaris verzocht [Appellante] destijds de adresgegevens van de heer [X.] over te leggen, zodat verder kon worden uitgezocht wat er met de auto was gebeurd. Echter, volgens de bewindvoerder lijkt het handschrift in de brieven die door de heer [X.] zouden zijn geschreven verdacht veel op dat van [Appellante]. Uit de kentekenregistratie blijkt dat de auto van 11 september 2009 tot 8 april 2010 op naam heeft gestaan van de heer [X.]. Vanaf 8 april 2010 staat de auto op naam van [Y.]. Dit betekent dat de auto niet naar de sloop is gegaan en nog steeds (verzekerd) rondrijdt.
Door middel van de postblokkade is de bewindvoerder achter het bestaan van een privélening gekomen. Twee maanden voor de toelatingszitting is [Appellante] deze lening aangegaan en zij heeft dit bij de toelatingszitting niet gemeld. Ook de gemeente was niet op de hoogte van deze lening.
De bewindvoerder stelt dat de schuldenlast aanzienlijk hoger is dan in de verklaring ex artikel 285 Fw staat vermeld. Tevens stelt de bewindvoerder dat [Appellante] als paragnost werkzaam is. Deze inkomsten heeft zij niet gemeld waardoor de crediteuren zijn benadeeld. De bewindvoerder vindt het opmerkelijk dat haar website direct na ontvangst van een brief van de familie [Z.] uit de lucht is gehaald.
Resumerend is de bewindvoerder van mening dat de schuldsaneringsregeling van [Appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof stelt vast dat [Appellante] het in het appelschrift sub 3 gestelde ter zitting heeft ingetrokken. Het hof is van oordeel dat hetgeen in het appelschrift sub 1 en 2 naar voren is gebracht, niet als grieven in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kunnen worden aangemerkt. Ook overigens is voor het hof niet kenbaar wat de grieven van [Appellante] nu precies inhouden. Uit het appelrekest blijkt derhalve op geen enkele wijze op welke gronden [Appellante] meent dat het bestreden vonnis onjuist is, welk gebrek niet bij gelegenheid van de mondelinge behandeling kon worden geheeld (HR 5 februari 1993, NJ 1993, 300). Bovendien ontbreekt een petitum in het appelafschrift. Op grond van het bepaalde in artikel 359 jo 278 Rv. kan ook het in het appelschrift gedane verzoek om bepaling van een nadere termijn voor het indienen van de memorie van grieven en het ter zitting van het hof gedane verzoek om aanhouding om alsnog grieven te formuleren niet worden gehonoreerd. Gelet op het vorenstaande kan de conclusie van het hof geen andere zijn dan dat [Appellante] niet-ontvankelijk is het door haar ingestelde hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [Appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.A. Pouw, L.Th.L.G. Pellis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.