ECLI:NL:GHSHE:2012:BV0624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.078.383-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontheffing van het gezag in een zaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de ouders over hun kinderen, die onder toezicht stonden en uit huis geplaatst waren. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.A.M. Olde Loohuis, hebben in hoger beroep verzocht om de ontheffing van het gezag te heroverwegen, na eerdere beslissingen van de rechtbank. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw P.P.M. Termeer, en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant hebben zich als verweerders opgesteld en hebben de eerdere besluiten van de rechtbank ondersteund.

Het hof heeft de rapporten van het Ambulatorium over de kinderen, [zoon] en [dochter], in overweging genomen. Uit de rapporten blijkt dat [zoon] goed functioneert in zijn huidige gezinshuis, terwijl [dochter] kampt met een reactieve hechtingsstoornis en behoefte heeft aan een gestructureerd opvoedingsklimaat. De ouders hebben in het verleden stappen ondernomen om hun leven op orde te krijgen, maar het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de ouders in staat zijn om de kinderen de benodigde zorg en opvoeding te bieden. Het hof stelt vast dat er geen gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing van de kinderen door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van de kinderen af te wenden.

Daarom heeft het hof het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag afgewezen. Het hof benadrukt dat de mogelijkheid van een thuisplaatsing van de kinderen in de toekomst niet zonder meer kan worden uitgesloten, maar dat dit afhankelijk is van verdere observaties en onderzoeken naar de situatie van de ouders en de kinderen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 januari 2012
Zaaknummer: HV 200.078.383/01
Zaaknummer eerste aanleg: 213233 / FA RK 10-3212
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellant sub 1.],
en
[Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de vader en de moeder,
advocaat: mr. A.A.M. Olde Loohuis,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord- en Zuidoost Brabant, locatie 's-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
5. De beschikking d.d. 31 maart 2011
Bij tussenbeschikking van 31 maart 2011 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast zoals nader omschreven in rechtsoverweging 3.5.5. van die beschikking. Het hof heeft het Ambulatorium te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: het Ambulatorium) tot deskundige benoemd en iedere verdere beslissing pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1. De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Olde Loohuis;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw P.P.M. Termeer;
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door de heer M.H.M. van der Velden en de heer S. Smit.
6.2. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van het Ambulatorium betreffende het psychodiagnostisch onderzoek van [zoon] d.d. 25 augustus 2011;
- het rapport van het Ambulatorium betreffende het psychodiagnostisch onderzoek van [dochter] d.d. 25 augustus 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 16 september 2011;
- de brief van de raad d.d. 16 september 2011;
- de brief van de stichting d.d. 22 september 2011.
7. De verdere beoordeling
7.1. Uit voormeld rapport van het Ambulatorium betreffende [zoon] blijkt - kort samengevat - het volgende.
Het Ambulatorium stelt voorop dat het moeilijk is om een helder beeld te krijgen van de mogelijkheden van de ouders.
De ouders hebben de afgelopen jaren er alles aan gedaan om hun leven weer op orde te krijgen. De ouders zijn ervan overtuigd dat zij over voldoende mogelijkheden beschikken, maar onderschatten hiermee de problematiek van [zoon]. Op dit moment gaat het goed met [zoon] in het gezinshuis en op school. Het is in het belang van een positieve ontwikkeling van [zoon] om deze stabiliteit te bewaken.
De vraag die dan rijst is of het in het belang van [zoon] is om teruggeplaatst te worden bij zijn ouders.
Enerzijds biedt de opgebouwde stabiliteit van de ouders en [zoon] een voldoende basis voor het continueren van een positieve ontwikkeling. Er zijn namelijk een aantal factoren aanwezig die maken dat een thuisplaatsing een reële kans van slagen heeft. [zoon] doet het goed op de HAVO en er is een goed contact met de gezinsouders.
Anderzijds moeten de ouders de leerbaarheid van [zoon] kunnen ondersteunen en zijn gemotiveerdheid kunnen bemoedigen. [zoon] moet worden beschermd tegen de neiging die hij heeft om als hulpouder te fungeren. Hij maakt een geparentificeerde indruk en dit is een bedreiging voor zijn autonomie-ontwikkeling. Daarnaast laat [zoon] meer dan gemiddeld gedragsproblemen zien. [zoon] heeft meer nodig dan gemiddeld en de ouders hebben minder affectieve en pedagogische vaardigheden dan gemiddeld. [zoon] profiteert op een positieve wijze van de zorg die de gezinsouders hem bieden en hij lijkt de weg tussen hen en de ouders gevonden te hebben. Weliswaar verwoordt [zoon] dat hij thuis wil wonen, hetgeen ook begrijpelijk is vanuit zijn gevoelens van loyaliteit, maar hij is daarnaast ook in staat gebleken om goede wederkerige relaties op te bouwen met zijn huidige opvoeders waarin hij profiteert van de steun en structuur die zij hem bieden.
Het Ambulatorium adviseert om de plaatsing van [zoon] in het gezinshuis te continueren. Wel zou er mogelijk enige uitbreiding van de contacten kunnen komen. De absolute voorwaarde voor de omgang is dat de ouders onder controle blijven staan van Novadic-Kentron. Verder is in het kader van de omgang en bezoekregeling ambulante gezinsbegeleiding van belang, zodat er psycho-educatie komt met betrekking tot de problematiek van [zoon].
7.2. Uit voormeld rapport van het Ambulatorium betreffende [dochter] blijkt - kort samengevat - het volgende.
Het Ambulatorium stelt, evenals in het rapport over [zoon], voorop dat het moeilijk is om een helder beeld te krijgen van de mogelijkheden van de ouders.
Voorts komt uit het rapport naar voren dat [dochter] een zelfbepalend meisje is met een beschadigd basisvertrouwen, problemen in de emotieregulatie en afstemming op anderen. Zij voldoet aan de criteria van een reactieve hechtingsstoornis. De problematiek van [dochter] maakt dat zij vraagt om een stevig, duidelijk en gestructureerd opvoedingsklimaat. Binnen dit klimaat dient zij te worden begrensd in haar gedragingen, zonder dat [dochter] daarbij afwijzing ervaart. Tevens dient er sprake te zijn van een goede balans tussen nabijheid en afstand en heeft zij begeleiding bij het aangaan en onderhouden van contacten nodig. De pedagogische en affectieve vaardigheden van de ouders zijn hiertoe onvoldoende. De ouders tonen onder meer te weinig inzicht in de problematiek van [dochter]. Hierdoor zal het effect van de hulpverlening minimaal zijn, omdat er geen sprake is van een gemeenschappelijke hulpvraag. Terugplaatsing van [dochter] naar de ouders is gecontraïndiceerd.
7.3. De ouders hebben in voormelde brief met bijlagen d.d. 16 september 2011 - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Het Ambulatorium heeft de vragen zoals gesteld door het gerechtshof in de beschikking van 31 maart 2011 onvoldoende beantwoord en het Ambulatorium heeft onvoldoende onderzoek verricht. Er wordt in beide rapporten een aantal conclusies - zonder nadere onderbouwing - getrokken.
Ten aanzien van het rapport over [zoon] voeren de ouders aan dat hieruit onvoldoende blijkt of zij met de juiste begeleiding in staat zijn [zoon] de stabiliteit te bieden, die hem thans in het gezinshuis wordt geboden. Verder lijdt het rapport aan een belangrijke tegenstrijdigheid, nu het Ambulatorium enerzijds vaststelt dat het moeilijk is om een helder beeld te krijgen van de mogelijkheden van de ouders en anderzijds oordeelt dat de ouders minder affectieve en pedagogische vaardigheden hebben dan gemiddeld.
Ten aanzien van het rapport van [dochter] voeren de ouders aan dat door het Ambulatorium onvoldoende is onderbouwd waarom hun pedagogische en affectieve vaardigheden tekort schieten. Uit het rapport volgt verder dat de ouders door middel van hulpverlening zich het één en ander hebben aangeleerd en dit lijken toe te passen. Het is voor de ouders dan ook niet begrijpelijk dat vervolgens wordt geconstateerd dat de terugplaatsing van [dochter] bij de ouders is gecontraïndiceerd. Het is bekend dat de huidige plaatsing van [dochter] niet kan worden gecontinueerd. De ouders willen daarom graag met hulp voor [dochter] zorgen.
De ouders erkennen dat [dochter] druk is, maar zij hebben geleerd hoe ze consequent moeten zijn en ervaren dit druk-zijn dan ook niet als probleemgedrag. Het feit dat de ouders de ontwikkelingsanamnese van [dochter] op bepaalde punten anders hebben ingevuld dan mevrouw [X.], komt doordat [dochter] slechts drie dagen per maand bij de ouders verblijft en de rest van de tijd in ’t Raayke verblijft. Uit het rapport blijkt onvoldoende in hoeverre rekening is gehouden met de beperkte tijd die [dochter] met de ouders doorbrengt. Het onrustige gedrag van de observatie kan mede zijn beïnvloed doordat voorafgaand aan deze observatie [dochter] gedurende circa drie uur allerlei vragen en testen heeft moeten ondergaan.
7.4. De ouders hebben hieraan ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende toegevoegd.
Er is door het Ambulatorium niet onderzocht of [zoon] en [dochter] - met ambulante hulp - thuisgeplaatst kunnen worden. Met name vanwege de hechtingsproblematiek van [dochter] verdient een thuisplaatsing de voorkeur boven een nieuwe plaatsing elders. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat de ouders leerbaar zijn en thans een stabiel leven hebben opgebouwd. De ouders zijn daarom van mening dat zij zelf in staat zijn beide kinderen - met de benodigde hulpverlening - zelf te verzorgen en op te voeden.
7.5. De raad heeft in voormelde brief d.d. 16 september 2011 het navolgende aangevoerd.
De bevindingen van het Ambulatorium bevestigen de raad in zijn visie dat hetgeen in het raadsrapport d.d. 31 mei 2010 naar voren is gekomen onverkort gehandhaafd moet blijven. De bestreden beschikking dient daarom in stand te blijven.
7.6. De raad heeft hieraan ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende toegevoegd.
De raad erkent en betreurt dat er geen onderzoek in de thuissituatie heeft plaatsgevonden. De raad constateert dat uit de voorhanden zijnde rapporten volgt dat de ouders onvoldoende kunnen reflecteren en onvoldoende inzicht hebben in de heftigheid van de problematiek van beide kinderen. Met name [dochter] heeft enorm veel structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig. Het is in het belang van beide kinderen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. [zoon] is hier erg mee bezig. Bovendien staat een goede plaatsing voor [dochter] door het hoger beroep in de wachtstand, waardoor de hulpverlening stagneert.
7.7. De stichting heeft in voormelde brief d.d. 22 september 2011 - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De stichting herkent het beeld dat het Ambulatorium schetst in beide rapporten. De stichting constateert dat de ouders welwillend zijn, zich sterk inzetten, een langdurige relatie hebben en met succes een baan hebben en behouden. De stichting ziet echter ook ouders die de oorzaken van problemen buiten zichzelf leggen, de verantwoordelijkheid voor de oplossing van problemen bij anderen leggen, de problematiek van [dochter] en [zoon] onderschatten, zichzelf overschatten als het gaat om hun mogelijkheden de opvoedproblemen ten aanzien van de kinderen het hoofd te bieden en makkelijk in conflict komen met mensen zonder over vaardigheden te beschikken om deze conflicten op te lossen. De stichting schaart zich - zonder voorbehoud - achter de door het Ambulatorium gegeven adviezen.
7.8. De stichting heeft hieraan ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende toegevoegd.
Uit voormelde rapporten van het Ambulatorium, het rapport van de raad d.d. 31 mei 2010 en het rapport van het Ambulatorium uit 2007 volgt dat de ouders niet kunnen bieden wat [zoon] en [dochter] nodig hebben. Het gaat thans goed op school met [zoon], hij stijgt zelfs boven zijn niveau uit. Het handhaven van het schoolniveau van [zoon] kost veel energie en structuur, hetgeen de ouders [zoon] niet kunnen bieden. De stichting acht het daarom niet in het belang van [zoon] om hem terug te plaatsen met alle risico’s van dien.
Ten aanzien van [dochter] heeft de stichting verklaard dat het van belang is dat er eerst een gezinshuis met een stabiele hechtingspersoon voor [dochter] wordt gevonden. Daarna kan individuele therapie voor de hechtingsproblematiek van [dochter] worden ingezet. De stichting heeft thans geen zicht op de precieze termijn waarbinnen [dochter] in een gezinshuis kan worden geplaatst, maar de wachttijden voor plaatsing zijn beperkt.
De stichting heeft verder ter zitting verklaard dat zij niet achter de ontheffing van het gezag zou staan, wanneer de ouders beide kinderen voldoende zouden kunnen bieden.
De stichting staat - ondanks dat er een verzoek tot ontheffing van het gezag van de raad ligt - onbegeleide omgang toe, omdat een ontspannen omgang met de ouders in het belang van beide kinderen is.
De stichting heeft - desgevraagd - verklaard dat er in het verleden ambulante hulpverlening heeft plaatsgevonden, welke door de ouders zelf is stopgezet.
7.9. Het hof overweegt het volgende.
7.9.1. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind indien de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW kan bij verzet van de ouder de ontheffing niet worden uitgesproken, tenzij zich één van de in artikel 1:268 lid 2 sub a tot en met d BW genoemde situaties voordoet, waarbij in dit geval uitsluitend artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW van belang is, waarin onder meer is bepaald, dat de regel dat ontheffing niet kan worden uitgesproken bij verzet van de ouder uitzondering lijdt indien na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de genoemde ongeschiktheid of onmacht van de ouder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van het kind af te wenden. In het onderhavige geval staat vast dat sprake is van een situatie dat de minderjarigen langer dan één jaar en zes maanden uit huis zijn geplaatst.
7.9.2. Het hof stelt voorop dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige gericht zijn op terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders. Wanneer sprake is van een situatie dat een minderjarige langer dan één jaar en zes maanden uit huis is geplaatst en vast staat dat het toekomstperspectief van de minderjarige niet meer bij de ouders kan liggen, is een verderstrekkende maatregel geïndiceerd. Hoewel thans niet de (verlenging van) de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [zoon] en [dochter] voorligt, dient in het kader van de verderstrekkende maatregel wél beoordeeld te worden of in de toekomst een eventuele thuisplaatsing van [zoon] en [dochter] nog tot de mogelijkheden behoort. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
7.9.3. Vaststaat dat de ouders een goede ontwikkeling hebben doorgemaakt, hetgeen door de raad noch door de stichting wordt betwist. De ouders komen de afspraken met Novadic-Kentron goed na. Uit de overgelegde stukken volgt dat de ouders al voor een langere tijd stabiel staan op de methadondosering en uit urinecontroles volgt dat de beide ouders “schoon” zijn. Verder heeft de vader al gedurende zes jaar een vaste baan bij de kringloopwinkel en heeft de moeder een baan met uitzicht op een vast dienstverband. Tevens beschikken de ouders thans over een eengezinswoning.
Daar komt bij dat er een omgangsregeling is vastgesteld met de kinderen waarbij [zoon] tweemaal per maand een weekend bij de ouders verblijft van zaterdag 11.00 uur tot en met zondag 19.00 uur. [dochter] verblijft twee keer per maand bij de ouders, de ene keer enkel op zaterdag van 8.30 uur tot 18.00 uur en de andere keer een heel weekend van zaterdag 8.30 uur tot en met zondag 16.15 uur. Deze omgangsregelingen vinden volledig onbegeleid plaats. Het hof stelt vast dat tot op heden de raad noch de stichting heeft gesteld dat de omgang niet goed verloopt, dan wel dat de ouders op die tijdstippen niet in staat zijn om [zoon] en [dochter] te verzorgen en op te voeden.
7.9.4. Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het goed gaat met [zoon]. [zoon] functioneert goed in het gezinshuis en doet het goed op school.
Bij [dochter] is een reactieve hechtingsstoornis geconstateerd, hetgeen reëel is omdat [dochter] in korte tijd in twee verschillende pleeggezinnen heeft verbleven en thans op ’t Raayke verblijft. Vast staat dat er bij [dochter] geen hechting met de ouders heeft plaatsgevonden, omdat zij niet in gezinsverband met de ouders heeft gewoond. Vast staat eveneens dat er geen hechting in de twee pleeggezinnen heeft plaatsgevonden en dat [dochter] niet op ’t Raayke kan blijven wonen. Het is het hof onduidelijk of de hechtingsproblematiek van [dochter] ook niet door middel van een thuisplaatsing en individuele therapie in de thuisomgeving kan worden behandeld. Hier heeft het Ambulatorium noch de raad en de stichting onderzoek naar verricht.
7.9.5. Weliswaar heeft het Ambulatorium in beide onderzoeken geconcludeerd dat terugplaatsing van [zoon] en [dochter] op termijn niet is geïndiceerd, het hof is echter van oordeel dat het Ambulatorium deze conclusie onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Het hof begrijpt dat het Ambulatorium geen goed beeld heeft kunnen krijgen van de ouders, nu er geen observaties gedurende de omgangsmomenten in de thuissituatie hebben plaatsgevonden en de mogelijkheden voor ambulante hulpverlening bij de ouders thuis niet zijn onderzocht. Door de stichting is niet in de praktijk getoetst of er bij de ouders onvoldoende pedagogische en affectieve vaardigheden aanwezig zijn, en zo ja welke vaardigheden dit dan betreft, om met behulp van ambulante hulpverlening, de verzorging en opvoeding van de kinderen of een van hen weer op zich te nemen. Voor dergelijke observaties zijn wel mogelijkheden aanwezig nu de beide kinderen regelmatig onbegeleid thuis (kunnen) zijn.
7.9.6. Het hof concludeert, gelet op het vorenoverwogene, dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat er binnen het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in de nabije toekomst geen mogelijkheden meer zijn voor een thuisplaatsing van [zoon] en [dochter].
Het hof is, anders dan de rechtbank, dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een situatie dat er een gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van [zoon] en [dochter] af te wenden. Het hof zal derhalve alsnog het inleidend verzoek van de raad tot een ontheffing van het gezag afwijzen.
7.9.7. Het hof overweegt ten overvloede dat het belang van [dochter] bij een eventuele thuisplaatsing het meest urgent is nu zij door twee eerdere pleeggezinplaatsingen niet gehecht is en ook niet op ’t Raayke kan blijven wonen. Daarom zou eerst door de stichting moeten worden bekeken of thuisplaatsing van [dochter] in combinatie met ambulante hulpverlening en individuele therapie tot de mogelijkheden behoort. Het hof verwacht dat een dergelijk proces gelet op de problematiek van [dochter] veel energie van de ouders zal vragen en dat daarom pas in een latere fase nader bezien zou kunnen worden of ook [zoon], met wie het nu op school en bij de gezinsouders goed gaat, weer thuisgeplaatst kan worden, en zo ja, onder welke voorwaarden. Daarbij kan dan wel, zoals ook het Ambulatorium adviseert, reeds vanaf nu gewerkt worden aan een uitbreiding van de omgang van [zoon] en de ouders.
7.10. De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd.
8. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 september 2010;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de raad tot ontheffing van het gezag;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank 's-Hertogenbosch;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, M. van Ham en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.