ECLI:NL:GHSHE:2012:BV0541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.090.715
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voorlopige omgangsregeling en ontvankelijkheid van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht, waarin een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld voor zijn zoon, [Zoon]. De rechtbank had bepaald dat de omgang tussen de vader en [Zoon] één keer per twee weken zou plaatsvinden, onder toezicht van de moeder of een neutrale derde, en dat de vader zijn paspoort tijdens deze omgang moest inleveren. De vader was het niet eens met deze voorwaarden en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij ontvankelijk was in zijn beroep omdat de rechtbank nog geen eindbeschikking had gegeven.

De moeder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de vader niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat er sprake is van klem zittende ouders en dat het in het belang van [Zoon] is dat er contact plaatsvindt. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de vader beoordeeld aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof concludeert dat de voorlopige omgangsregeling geen onherroepelijk karakter heeft en dat de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht. Het hof heeft geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kunnen maken, omdat de bestreden beschikking als een tussenbeschikking wordt aangemerkt. De uitspraak is gedaan op 3 januari 2012 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 3 januari 2012
Zaaknummer: HV 200.090.715/01
Zaaknummer eerste aanleg: 145626 / FA RK 09-1549
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt,
tegen
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 26 april 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2011, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, af te wijzen de aan de omgang gekoppelde voorwaarden, te weten dat de omgang zal plaatsvinden in aanwezigheid van de moeder of één van haar familieleden en dat de man zijn paspoort tijdens de omgang dient af te staan aan de moeder.
2.2. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2011, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. F.G.H.J. Niemarkt;
- de moeder, bijgestaan door mr. S.C.H. Poelman;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer mr. H. Werger.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 maart 2011.
3. De beoordeling
3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder (hierna tezamen te noemen: de ouders) is geboren:
- [Zoon] (hierna: [Zoon]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
De vader heeft [Zoon] niet erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [Zoon] uit. [Zoon] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, in afwachting van nader advies van de raad en onder de voorwaarde dat de raad na afloop van drie herstelcontacten bij de raad daartegen geen bezwaar heeft, een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [Zoon] contact kan hebben met de vader één keer per twee weken op zaterdag van 12.00 uur tot 14.00 uur, welk contact in aanwezigheid van de moeder of een tussen partijen nader overeen te komen neutrale derde zal plaatsvinden bij het voetbalterrein van S.V. Heerlen of een andere tussen partijen nader overeen te komen neutrale voor publiek toegankelijke plaats, waarbij de vader zijn paspoort bij aanvang van het contact zal inleveren bij de moeder of de neutrale derde en het paspoort bij de overdracht van [Zoon] aan de moeder of voornoemde neutrale derde weer aan de vader zal worden teruggegeven.
De rechtbank heeft de raad verzocht nader advies uit te brengen over de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [Zoon] en hoe deze omgangsregeling vormgegeven dient te worden. In afwachting van het advies van de raad heeft de rechtbank iedere verder beslissing aangehouden.
3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De vader kan zich er niet mee verenigen dat de omgang wordt begeleid door de moeder of een familielid van de moeder. Ook kan hij zich niet vinden in de maatregel dat hij zijn paspoort tijdens de omgang moet afstaan. De vader stelt dat hij ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de rechtbank voorlopig nog geen eindbeschikking zal wijzen, alsmede vanwege het feit dat, indien de vader niet-ontvankelijk zou zijn, het na het wijzen van de eindbeschikking door de rechtbank geen zin meer heeft te ageren tegen de gestelde voorwaarden.
3.5. De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Doordat de vader zich verzet tegen de aan de voorlopige omgang gestelde voorwaarden, hebben de herstelcontacten bij de raad nog niet plaats gevonden. Omdat [Zoon] geen enkele herinnering aan de vader heeft, is het in het belang van [Zoon] dat in eerste instantie een voor hem vertrouwde persoon bij de omgang aanwezig is. De moeder heeft gegronde vrees voor ontvoering van [Zoon] door de vader. De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft, nu sprake is van een voorlopige omgangsregeling onder de voorwaarde dat de raad hiertegen na drie herstelcontacten geen bezwaar heeft. De duur van de procedure maakt niet dat de vader ontvankelijk is. Bovendien is het de vader die de procedure heeft laten stagneren.
3.6. De raad heeft ter zitting aangegeven dat sprake is van klem zittende ouders. De raad begrijpt niet dat de vader niet meewerkt aan de gestelde voorwaarden. Nu vindt er helemaal geen contact plaats, terwijl dit wel in het belang van [Zoon] is.
Ontvankelijkheid
3.7.1. Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid het volgende.
3.7.2. Ingevolge artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van een tussenbeschikking hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Tussen partijen is in geschil of er voor wat betreft de voorlopige omgangsregeling, meer specifiek voor wat betreft de daaraan verbonden voorwaarden, sprake is van een tussenbeschikking. Indien dit het geval is, staat in ieder geval vast dat de rechter bij de bestreden beschikking niet ‘anders heeft bepaald’ als hiervoor bedoeld.
3.7.3. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend of de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat de beschikking, indien eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt (Hoge Raad 28 april 1989, LJN AG6061). Beslissend is derhalve of de rechter na aanhouding van de zaak nog een van de voorlopige beslissing afwijkend oordeel kan geven betreffende de periode gelegen tussen de voorlopige beslissing en de eindbeschikking. In het kader van contactregelingen dient onderscheid gemaakt te worden tussen de voorlopige contactregeling enerzijds en proefcontacten als onderdeel van een aan de raad opgedragen onderzoek anderzijds. In dit laatste geval is in ieder geval sprake van een tussenbeschikking waartegen geen beroep open staat, tenzij de rechter anders heeft bepaald (Hoge Raad 27 september 2002, LJN AE4041).
3.7.4. Het hof stelt vast dat voor de uitleg van de strekking van de beschikking ook het voortraject en het eerder door de raad uitgebrachte advies in aanmerking moet worden genomen. De raad heeft in zijn advies aan de rechtbank van 3 november 2010 aangegeven dat op dit moment alleen een voorlopige omgangsregeling mogelijk is. De raad was van mening dat er drie herstelcontacten zouden moeten plaatsvinden op het kanoor van de raad van één uur per week. Vervolgens zou er een omgangsregeling moeten starten van twee uur per veertien dagen op een neutrale plek onder toezicht van een derde. De raad zou na een half jaar de voorlopige omgangsregeling middels een kort aanvullend onderzoek willen evalueren om zodoende te komen tot een definitief advies.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit advies gevolgd en, wat betreft de voorlopige omgangsregeling de voorwaarden van begeleiding en afgifte van het paspoort toegevoegd.
3.7.5. Het hof stelt vast dat in onderhavig geval sprake is van een door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling onder voorbehoud van instemming door de raad. Of tot een voorlopige omgangsregeling wordt overgegaan wordt beoordeeld door de raad in het kader van een aan de raad opgedragen onderzoek en kan eerst plaatsvinden na drie herstelcontacten. De voorlopige omgangsregeling wordt ook weer afgesloten door een kort raadsonderzoek. Dit alles moet worden gerealiseerd binnen een half jaar. Hiermee is de voorlopige omgangsregeling ingebed in een doorlopend raadsonderzoek en daarmee ook beperkt in tijd.
De voorlopige omgangsregeling dient naar het oordeel van het hof dan ook te worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderdeel van het door de raad te verrichten onderzoek. De raad wordt hiermee immers in de gelegenheid gesteld om de omgangsmomenten te evalueren en zodoende te komen tot een definitief advies omtrent een eventueel vast te stellen omgangsregeling tussen de vader en [Zoon].
Daarmee kan ook niet worden gesproken van een situatie die, indien eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
3.7.6. Dit oordeel brengt met zich mee dat de bestreden beslissing geen onherroepelijk karakter heeft en derhalve moet worden aangemerkt als een niet voor beroep vatbare tussenbeschikking.
Dat de vader op voorhand niet instemt met de door de rechtbank gestelde voorwaarden aan de nog geenszins vaststaande voorlopige omgangsregeling, leidt het hof niet tot een ander oordeel. De aan de omgang verbonden voorwaarden kunnen immers in hoger beroep tegen de eindbeschikking alsnog ongedaan worden gemaakt. Deze voorwaarden brengen op zichzelf genomen niet mee dat sprake is van een als een eindbeschikking aan te merken uitspraak.
3.8. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep zodat de grief van de vader geen nadere bespreking behoeft.
3.9. De vader dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 26 april 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en R.R. Everaars-Katerberg en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2012.