4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is eigenaar van een gebouwencomplex aan de [perceel] te [plaats]. Tot het complex behoren vier units, genummerd [unitnummer 1.], [unitnummer 2.], [unitnummer 3.] en [unitnummer 4.]. Andere units in het complex zijn in gebruik bij [geïntimeerde] zelf of worden verhuurd.
Op 21 mei 2007 heeft [geïntimeerde] de units [unitnummer 2.] en [unitnummer 3.] verhuurd aan Fun 2B Fit.
Volgens de huurovereenkomst zou Fun 2B Fit na verbouwing van de units daarin een
“sport-, gezondheids- en leisurecentrum al dan niet met bijbehorende (on)zelfstandige horeca-faciliteiten”gaan exploiteren. De verplichting tot huurbetaling zou volgens de overeenkomst ingaan per 1 september 2007.
Eveneens op 21 mei 2007 heeft [geïntimeerde] de units [unitnummer 1.] en [unitnummer 4.] verhuurd aan Club Vital.
Volgens de huurovereenkomst zou Club Vital na verbouwing deze units gaan gebruiken als
“gezondheids en leisurecentrum, horeca, hotel, kooklessen, onderwijs en wellness”. In de overeenkomst is bepaald dat de verplichting tot huurbetaling:
- ten aanzien van unit [unitnummer 4.] ingaat per 1 april 2008 of zoveel eerder of later dan die unit gereed is voor gebruik;
- ten aanzien van unit [unitnummer 1.] ingaat per 1 september 2008 of zoveel eerder of later dan die unit gereed is voor gebruik.
- Fun 2B Fit, waarvan mevrouw [directeur van Fun 2B Fit] directeur was, en Club Vital, waarvan de heer [directeur van Club Vital] directeur is, wilden de units destijds in nauwe samenwerking met elkaar exploiteren.
- [directeur van Fun 2B Fit] en [directeur van Club Vital] waren destijds levenspartners. De relatie tussen hen is inmiddels beëindigd.
- De gemeente Maastricht heeft bij besluit van 24 augustus 2007 aan Fun 2B Fit een preventieve last onder dwangsom opgelegd voor het in strijd met het bestemmingsplan willen gaan exploiteren van horecafuncties in het gebouwencomplex.
De voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank Maastricht heeft in een uitspraak van 19 september 2007 het verzoek van Fun 2B Fit tot het schorsen van de preventieve last afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer geoordeeld dat het door Fun 2B Fit voorgenomen gebruik in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat van een concreet zicht op legalisatie van het voorgenomen gebruik geen sprake is.
Bij besluit van 11 december 2007, verzonden op 18 december 2007, heeft de gemeente de door Club Vital en Fun 2B Fit gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 15 januari 2008 heeft de gemeente het bezwaar dat Fun 2B Fit tegen het besluit van 24 augustus 2007 had gemaakt, ongegrond verklaard. Het door Fun 2B Fit tegen dit besluit op bezwaar ingestelde beroep is door de sector bestuursrecht van de rechtbank Maastricht gegrond verklaard, doch uitsluitend omdat de last zodanig was geformuleerd dat daaronder ook de onzelfstandige horeca-activiteiten vielen die in het verleden op de betreffende locatie waren gedoogd. Uit de overwegingen blijkt verder dat de rechtbank evenals de voorzieningenrechter van oordeel is dat het door Fun 2B Fit voorgenomen gebruik met zelfstandige horecafuncties in strijd is met het bestemmingsplan en dat geen concreet zicht op legalisering van dergelijke activiteiten op die locatie bestaat.
Bij nieuw besluit op bezwaar van 1 september 2008 heeft de gemeente de preventieve last onder dwangsom vanwege de onjuiste formulering daarvan ingetrokken. Fun 2B Fit is er bij deze gelegenheid op geattendeerd dat in het gehuurde alleen onzelfstandige horeca (horeca van ondergeschikte aard gerelateerd aan de ter plaatse toegestane bestemming) is toegestaan en dat tegen elke verdergaande vorm van horeca handhavend zal worden opgetreden.
Tussen [geïntimeerde] enerzijds en Fun 2B Fit en Club Vital anderzijds zijn geschillen gerezen over gebruik van en toegang tot het gebouwencomplex en over herstel van gebreken aan de gastoevoer, de warmwatervoorziening en de waterleiding (legionellabesmetting). Daarover zijn tussen partijen kortgedingprocedures gevoerd die hebben geleid tot vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2007, 23 oktober 2007 en 3 januari 2008. [geïntimeerde] heeft tegen deze drie vonnissen hoger beroep ingesteld. Dit hof heeft bij arrest van 29 september 2009 op die drie hoger beroepen beslist (zaaknummers HD 200.005.575, 577 en 579). Bij dit arrest zijn de vonnissen van 23 oktober 2007 en 3 januari 2008 ten dele vernietigd.
Fun 2B Fit is tijdens het geding in eerste aanleg bij vonnis van 22 juni 2010 in staat van faillissement is verklaard. [geïntimeerde] heeft op grond van dat faillissement de huurovereenkomst met Fun 2B Fit opgezegd, hetgeen door de curator schriftelijk is bevestigd. Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst met Fun 2B Fit hierdoor per 1 juli 2010 is geëindigd.
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 17 februari 2010, voor zover thans van belang, Club Vital gedagvaard voor de kantonrechter te Maastricht en onder meer ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van Club Vital tot ontruiming van het gehuurde gevorderd. Bij vonnis van 19 januari 2011 heeft de kantonrechter die vorderingen toegewezen en de beslissing op de overige vorderingen aangehouden. Tegen dit deeleindvonnis is geen rechtsmiddel aangewend. Vast staat dus dat de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Club Vital per 19 januari 2011 is geëindigd. De door Club Vital gehuurde units zijn kort daarna ontruimd.
4.2.1.In de onderhavige procedure vorderden Fun 2B Fit en Club Vital bij inleidende dagvaarding van 8 februari 2008:
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens Fun 2B Fit en Club Vital toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomsten althans onrechtmatig heeft gehandeld, ook in de nakoming van de tussen partijen gewezen kort geding vonnissen;
- veroordeling van [geïntimeerde] om dienaangaande aan Fun 2B Fit en Club Vital schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en de beslagkosten.
4.2.2.Aan deze vordering hebben Fun 2B Fit en Club Vital in eerste aanleg, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen Fun 2B Fit en Club Vital bestaat een zeer hechte relatie. Zij zijn niet los van elkaar te zien. Zij waren voornemens het door Club Vital te drijven hotel en het door Fun 2B Fit te drijven sauna-fitnesscentrum in nauwe samenwerking te exploiteren.
In het najaar van 2007 zijn de installaties in het gehuurde zodanig ernstige gebreken gaan vertonen dat de gaslevering en de warmwatervoorziening geheel waren weggevallen en sprake was van een legionellabesmetting in de waterleidingen in het gehuurde.
[geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van haar uit de huurovereenkomsten voortvloeiende verplichting om deze gebreken te herstellen.
[geïntimeerde] heeft bovendien onrechtmatig gehandeld door niet te voldoen aan de veroordelingen die bij de kort gedingvonnissen van 19 oktober 2007, 23 oktober 2007 en 3 januari 2008 jegens haar zijn uitgesproken.
4.2.3.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.3.1.In het tussenvonnis van 12 november 2008 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, ditmaal te houden ter plaatse van het gehuurde. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009.
4.3.2.In het tussenvonnis van 27 mei 2009 heeft de kantonrechter nogmaals een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009.
4.3.3.In het tussenvonnis van 23 juni 2010 heeft de kantonrechter Fun 2B Fit en Club Vital toegelaten om te bewijzen:
“concrete gedragingen, handelingen en/of weigeringen om handelend op te treden aan de zijde van [geïntimeerde] (of haar personeel) (…) die, rechtstreeks en buiten enig handelen of nalatigheid van eisende partijen zelf, geleid hebben tot zodanige schade aan of verstoring van (het functioneren van) de installaties in het gehuurde, dat in september 2007 de gastoevoer en warmwatervoorziening volledig weggevallen waren en dat er sprake was van een legionellabesmetting in de waterleiding.”
Voor het geval Fun 2B Fit en Club Vital in die bewijslevering zouden slagen heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten om te bewijzen:
“dat zij door concrete gedragingen, handelingen en/of weigeringen handelend op te treden aan de zijde van eisende partijen in de uitvoering van werkzaamheden aan de installaties zodanig gehinderd is, dat deze niet naar behoren kon plaatsvinden.”
4.3.4.In het eindvonnis van 10 augustus 2011 heeft de kantonrechter allereerst vastgesteld dat Fun 2B Fit bij vonnis van 22 juni 2010 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator heeft meegedeeld dat hij de procedure niet zal overnemen. Klaarblijkelijk heeft [geïntimeerde] vervolgens geen ontslag van instantie gevraagd. Het hof gaat er daarom vanuit dat het geding tussen Fun 2B Fit en [geïntimeerde] op de voet van artikel 27 lid 2 Fw is voorgezet buiten bezwaar van de boedel.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 10 augustus 2011 voorts het bij het tussenvonnis van 23 juni 2010 aan Fun 2B Fit en Club Vital opgedragen bewijs niet geleverd geacht. De kantonrechter heeft op grond daarvan geoordeeld dat de vorderingen van Fun 2B Fit en Club Vital niet voor toewijzing in aanmerking komen en dat de aan [geïntimeerde] voorwaardelijk gegeven bewijsopdracht niet meer besproken hoeft te worden. Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van Club Vital en Fun 2B Fit afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
4.3.5.In het op de voet van artikel 32 Rv gewezen aanvullende vonnis van 12 oktober 2011 heeft de kantonrechter bepaald dat aan het dictum van het vonnis van 10 augustus 2011 moet worden toegevoegd:
“Bepaalt dat eisende partijen alle door haar ten laste van gedaagde partij gelegde beslagen zal opheffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van maximaal € 500.000,00 bij niet-voldoening”;
“Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad”.
Hoger beroep gericht tegen de vonnissen in zaak 294591 CV EXPL 08-2136
4.4.1.[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep omdat:
- [appellante] in de appeldagvaarding heeft gesteld dat haar hoger beroep gericht is tegen vonnissen die gewezen zijn onder rolnummer 10-1062;
- [appellante] pas in haar memorie van grieven van 27 maart 2012, toen de appeltermijn al verstreken was, duidelijk heeft gemaakt dat zij haar hoger beroep wilde richten tegen de vonnissen die gewezen zijn onder rolnummer 08-2136.
4.4.2.Naar het oordeel van het hof heeft er bij [geïntimeerde] geen twijfel over kunnen bestaan dat het hoger beroep dat [appellante] bij haar appeldagvaarding instelde, gericht was tegen de onder rolnummer 08-2136 gewezen vonnissen van 12 november 2008, 27 mei 2009, 23 juni 2010, 10 augustus 2011 en 12 oktober 2011. Dat er ook vonnissen van diezelfde data onder een ander rolnummer tussen partijen zijn gewezen waarmee verwarring kon ontstaan, is immers niet gesteld of gebleken.
Overigens duidt het in de appeldagvaarding genoemde rolnummer 10-1062 op een zaak die in eerste aanleg in 2010 is aangebracht terwijl het eerste beroepen vonnis al in 2008 is gewezen. [geïntimeerde] heeft ook hieruit kunnen opmaken dat het rolnummer 10-1062 niet juist kon zijn.
Dat [appellante] in de appeldagvaarding en in de memorie van grieven ook nog vernietiging vordert van een vonnis van 19 januari 2011 (welk vonnis niet in zaak 08-2136 maar in zaak 10-1062 is gewezen) voert niet tot een ander oordeel, omdat het voor [geïntimeerde] duidelijk moet zijn geweest dat het noemen van dit vonnis berust op een kennelijke verschrijving. Dat dit aan [geïntimeerde] duidelijk is geweest blijkt ook uit onderdeel 47 van haar memorie van antwoord. [geïntimeerde] stelt daar zelf dat tegen het in zaak 10-1062 gewezen vonnis van 19 januari 2011 geen hoger beroep is ingesteld.
Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet in haar belangen is geschaad door de verschrijvingen in de appeldagvaarding. Het hof verwerpt daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid.
[appellante] als rechtsopvolger van Club Vital
4.5.1.In haar memorie van grieven heeft [appellante] gesteld dat Club Vital de door haar gestelde vordering tot schadevergoeding op [geïntimeerde] op de voet van artikel 3:95 BW (naar het hof begrijpt is bedoeld: artikel 3:94 BW) heeft overgedragen aan [appellante] en dat van deze cessie mededeling is gedaan aan [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft dit niet betwist. Tussen partijen is verder niet in geschil dat deze cessie heeft plaatsgevonden vóór het uitbrengen van de appeldagvaarding. In deze situatie kan [appellante] worden aangemerkt als partij bij de vonnissen in eerste aanleg en kan zij als appellante in dit hoger beroep worden ontvangen (HR 8-6-1973, LJN: AC0384).
4.5.2.Dat ook Fun 2B Fit de door haar gestelde vordering heeft overgedragen aan [appellante] is niet gesteld of gebleken. [appellante] heeft ook niet gesteld dat zij haar hoger beroep mede heeft ingesteld tegen de beroepen vonnissen voor zover die zijn gewezen tussen [geïntimeerde] en Fun 2B Fit. De door Fun 2B Fit gestelde vordering is in dit hoger beroep dus verder niet aan de orde.
Ten aanzien van de tussenvonnissen van 12 november 2008 en 27 mei 2009 en ten aanzien van het aanvullend vonnis van 12 oktober 2011
4.6.1.[appellante] heeft haar hoger beroep mede ingesteld tegen de tussenvonnissen van 12 november 2008 en 27 mei 2009. Tegen die vonnissen heeft zij echter geen grieven gericht. Het hof zal [appellante] daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover gericht tegen deze vonnissen.
4.6.2.[appellante] heeft mede geconcludeerd tot vernietiging van het aanvullend vonnis van 12 oktober 2011. Indien het eindvonnis van 10 augustus 2011 wordt vernietigd, kan ook het aanvullend vonnis van 12 oktober 2011 niet in stand blijven. Het hof acht het hoger beroep van [appellante] tegen het aanvullend vonnis van 12 oktober 2011 daarom wel ontvankelijk.
Ten aanzien van het door [appellante] genoemde vonnis van 19 januari 2011