ECLI:NL:GHSHE:2012:2159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
HD 103.004.491
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeberekening na auto-ongeval met invloed van het niet dragen van autogordel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een appellant die schadevergoeding vorderde na een auto-ongeval in 1999. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.G.M. Gersjes, had een auto-ongeval meegemaakt waarbij hij letsel had opgelopen. De geïntimeerde, Reaal Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert, was de verzekeraar van de tegenpartij. De appellant stelde dat zijn arbeidsvermogensschade het gevolg was van het ongeval en dat de depressieve klachten die hij ervoer, voortkwamen uit de gevolgen van het ongeval. Het hof had eerder tussenarresten gewezen en de zaak betrof de beoordeling van een deskundigenrapport van psychiater [psychiater 1]. Dit rapport concludeerde dat de appellant leed aan een ernstige depressieve stoornis die aan het ongeval kon worden toegerekend. Het hof oordeelde dat de depressieve klachten van de appellant, die voortvloeiden uit de langdurige juridische procedure en de impact van het ongeval, voldoende aannemelijk waren gemaakt. Het hof oordeelde dat de schadevergoeding van € 50.000,-- als voorschot op de schadevergoeding toewijsbaar was. Tevens werd de vraag van eigen schuld, in verband met het niet dragen van een autogordel, aan de orde gesteld. Het hof hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol voor een akte door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.004.491
arrest van de vierde kamer van 15 mei 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. T.G.M. Gersjes,
tegen:
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
rechtsopvolgster van Hooge Huys Schadeverzekeringen N.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 oktober 2008, 8 september 2009 en 15 juni 2010 in het hoger beroep van de door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder nummer 99733/HA ZA 03-1791 gewezen vonnissen van 9 maart 2005 en 23 augustus 2006.

12.Het tussenarrest van 15 juni 2010

Bij genoemd arrest is een aanvullend voorschot voor de deskundige vastgesteld en is iedere verdere beslissing aangehouden.

13.Het verdere verloop van de procedure

13.1.
De in het arrest van 8 september 2009 benoemde deskundige
dr. [psychiater 1] (verder: [psychiater 1]) heeft op 3 november 2011 zijn definitieve rapport d.d. 2 november 2011 bij het hof ingediend.
13.2.
Het hof heeft bij beslissing van 2 december 2011 de schadeloosstelling en het loon van de deskundige begroot op € 7.497,-- (incl. BTW).
13.3.
[appellant] heeft een memorie na deskundigenbericht genomen en Reaal, onder overlegging van drie producties, een antwoordmemorie na deskundigenbericht.
13.4.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken opnieuw overgelegd en uitspraak gevraagd.
14. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
Het deskundigenbericht
14.1.
Het multidisciplinaire deskundigenbericht van [psychiater 1] bestaat uit drie onderdelen, en wel een milieu-onderzoek, uitgevoerd door mevr. [milieuonderzoeker], een klinisch-psychologisch onderzoek uitgevoerd door [psycholoog 1] (verder: [psycholoog 1]), en een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd door [psychiater 1].
Na toezending aan partijen van het concept-rapport is gebleken dat [psychiater 1] niet beschikte over het rapport van [neuroloog 1] van 16 december 2005. Dit stuk is hem door de advocaat van Reaal op 23 augustus 2011 alsnog toegezonden en in het definitieve rapport verwerkt.
14.2.
In het milieu-onderzoek heeft mevr. [milieuonderzoeker] de persoonlijke geschiedenis van [appellant] vanaf zijn jeugd tot 2011, verdeeld in verschillende perioden, uitvoerig weergegeven, zulks op grond van gesprekken met [appellant], zijn echtgenote, zijn dochters en schoonzoons en nog enkele personen uit de nabije omgeving van [appellant].
14.3.
Het klinisch-psychologisch onderzoek door [psycholoog 1] bestaat uit de onderdelen algemene indrukken, symptoomvaliditeit, capaciteitenonderzoek, neurocognitief onderzoek en persoonlijkheidsonderzoek.
Het samenvattend beeld van het onderzoek luidt als volgt:
Betrokkene functioneert op een gemiddeld intelligentieniveau, waarbij met name de verbale scores laag uitvallen……Er bestaat enig cognitief verlies dat eerder past bij een langdurig depressief beeld en een forse negatieve faalangst, dan bij de effecten van een acceleratie-deceleratie trauma. De indruk bestaat dat de effecten van laatstgenoemd trauma in de loop van de jaren verbleekt zijn geraakt…….
De samenvatting van het gehele onderzoek van [psycholoog 1] luidt als volgt:
Betrokkene komt uit het onderzoek naar voren als een zeer faalangstige, op gemiddeld verstandelijk niveau functionerende man van middelbare leeftijd die een vooral vermijdend-emotiegerichte copingstijl hanteert. Mede door de gehanteerde copingstijl heeft betrokkene na een ernstig verkeersongeval in februari 1999 met acceleratie-deceleratie letsel ……een fors en zeer langdurig bestaand depressief beeld ontwikkeld, dat mede gekenmerkt wordt door de neiging om spanningen weg te somatiseren. ……De klachtpresentatie van betrokkene is authentiek: in het onderzoek ten aanzien van de symptoomvaliditeit werden geen aanwijzingen voor maligneren gevonden in het daarvoor gebruikte specifieke testmateriaal. De soms lage resultaten op de neuro-psychologische screening passen voor het belangrijkste deel binnen het forse depressieve beeld waaraan betrokkene lijdt.
14.4.
De deskundige [psychiater 1] heeft de (in r.o. 7.3.3 van het tussenarrest van
8 september 2009 gestelde) vragen als volgt beantwoord (cursief gedrukte passages zijn citaten).
- Situatie na ongeval:
Voor de anamnese etc. en de medische voorgeschiedenis verwijst [psychiater 1] naar de resultaten van het milieu-onderzoek.
Hij vermeldt dat na het ongeval de medische consumptie van [appellant] sterk toenam waarbij het klachtenpatroon reeds kort na het ongeval direct in verband werd gebracht met dit ongeval.
Dit betreft zowel het vermoeden en de diagnose ten aanzien van whiplashletsel als de psychische problematiek die daaruit ontstond.
De diagnose luidt:
Er is sprake van een inmiddels reeds langdurig bestaande ernstige depressieve stoornis als reactie op een auto-ongeval.
[psychiater 1] bepaalt de mate van functieverlies op grond van drie verschillende Impairment Scales op 33,3 %.
Als beperkingen in het dagelijks leven noemt [psychiater 1] in algemene zin het adequaat tot uiting brengen van zijn gevoelens, waarbij [appellant] die enerzijds door een ineffectieve copingstijl kan opkroppen en anderzijds ongeremd en emotioneel tot uitdrukking kan brengen, hetgeen tot problemen leidt bij conflicthantering en in de samenwerking. Daarnaast spelen de cognitieve aspecten een rol van betekenis (concentratiestoornis, verdelen van aandacht, aanzienlijk vertraagd handelingstempo). Een beoordeling van de blijvende gevolgen is volgens [psychiater 1] pas mogelijk nadat de juridische procedure geheel is afgerond.
- Hypothetische situatie zonder ongeval:
[psychiater 1] acht het niet aannemelijk dat er klachten zouden zijn ontstaan als het ongeval niet had plaatsgevonden. Premorbide was sprake van een zeer adequaat functionerende man met een actief sociaal leven en een goed lopend garagebedrijf.
- Genezingsproces:
De huidige behandeling van [appellant] (een steunend en structurerend behandelcontact, gericht op bestrijding van de gevolgen van de depressieve klachten) is adequaat.
De heer [appellant] is door het ongeval terecht gekomen in een situatie waarin hij de regie in zijn leven, die hij vóór het ongeval heel sterk had, volledig is kwijtgeraakt. Het aanvankelijk opspelend acceleratie-deceleratie trauma heeft daarin door de beperkingen die het met zich meebracht een belangrijke uitlokkende rol gespeeld. Hij heeft deze situatie, mede door zijn emotioneel-vermijdende copingstijl, heel erg slecht kunnen hanteren, waarbij deze situatie nog verder is versterkt door het feit dat er een inmiddels zeer lang durende juridische procedure is ontstaan, het feit dat zijn gezin – en met name zijn echtgenote – ernstig geleden heeft onder alle gebeurtenissen en ook door het feit dat hij kennelijk te horen heeft gekregen dat men hem niet betrouwbaar vond. Hij is daardoor in een negatieve vicieuze cirkel terecht gekomen, die de depressieve klachten vervolgens heeft laten voortbestaan tot op de dag van vandaag……Voor een werkelijke verbetering……dient……met name eerst de thans reeds zeer lang lopende juridische procedure te worden afgerond……
De reactie van partijen n.a.v. het deskundigenbericht
14.5.
De advocaat van Reaal heeft in een brief van 23 augustus 2011 aan de deskundige [psychiater 1] verzocht nader in te gaan op de rapporten van de neurologen [neuroloog 2] en [neuroloog 1] en in het bijzonder op hun constatering omtrent discrepante bevindingen.
[psychiater 1] heeft daarop in zijn brief van 1 oktober 2011, die aan het deskundigenrapport is gehecht, zeer uitvoerig geantwoord.
Kort samengevat houdt zijn reactie het volgende in.
Vóór het ongeval was [appellant] niet bekend met de lichamelijke klachten die hij na het ongeval vertoonde. De controle-arts [controle-arts] van Reaal en de neurologen [neuroloog 3] en [neuroloog 4] (prods. 3 en 8 bij inleidende dagvaarding en prod. 1b bij conclusie na deskundigenbericht van 12 april 2006) legden een verband tussen de lichamelijke klachten van [appellant] (kneuzingen van rug, ribben en hoofd, pijnlijke nek, tintelingen aan de arm, suizen, verminderde eetlust, misselijkheid) en de aanrijding. Ook [neuroloog 2]
(rapport 17 april 2001) heeft een verband gelegd tussen de lichamelijke klachten van [appellant] (vermoeidheid, hoofdpijn, nekpijn) en de aanrijding, al vindt [neuroloog 2] de door [appellant] aangegeven beperkingen niet aannemelijk. [neuroloog 1] (deskundigenrapport
16 december 2005) komt tot een soortgelijke conclusie als [neuroloog 2], namelijk dat de door hen vastgestelde lichamelijke klachten van [appellant] als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, die volgens hen echter niet vanuit een
neurologischeafwijking verklaard kunnen worden. Verder wijst [psychiater 1] op de bevindingen van de psychologen [psycholoog 2], [psycholoog 3] (productie 1c bij conclusie na deskundigenbericht van 12 april 2006) en
[psycholoog 4] en de psychiater [psychiater 2] (prod. 1a bij mvgr), inhoudend dat de depressieve en angstklachten rond 2002/2003 zijn ontstaan en gezien kunnen worden als een reactie van [appellant] op het geleden verlies en de onzekerheid over zijn lichamelijke situatie, terwijl deze klachten de pijn- en cognitieve klachten weer verergeren; de lichamelijke klachten belemmeren [appellant] in zijn dagelijks functioneren, als gevolg waarvan [appellant] depressieve klachten heeft ontwikkeld.
[psychiater 1] leidt uit deze informatie af dat al deze deskundigen een verband leggen tussen de klachten van [appellant] en het ongeval. Dat verband acht [psychiater 1] dan ook zeer aannemelijk.
Vervolgens werpt [psychiater 1] de vraag op hoe dan het ontstaan en blijven voortbestaan van de klachten van [appellant] verklaard kunnen worden, mede gezien het oordeel van het hof dat een post whiplash syndroom of een andere neurologische afwijking niet is komen vast te staan (r.o. 4.5.4 arrest 7 oktober 2008). [psychiater 1] verklaart dit aldus, dat [appellant] toen zijn aanvankelijke lichamelijke klachten hardnekkig bleken en zelfs verergerden, in een situatie kwam waardoor hij de regie over zijn leven begon te verliezen en waarmee hij totaal niet uit de voeten kon en kan. Dit moet [appellant], gelet op de persoon die hij is, heel veel spanningen, emoties en frustraties hebben bezorgd, die zich bij hem opstapelden en hebben geleid tot klachten van angst en depressiviteit, waarbij de spanningen zich vervolgens ook weer tot lichamelijke klachten kunnen vertalen (somatiseren). Dit blijkt ook uit door [psycholoog 1] afgenomen tests, waarbij [appellant] hoog scoorde op ernstige en langdurige depressieve problematiek met sterke neiging tot somatisatie van klachten. Zo ontstaat in de loop der tijd een vicieuze cirkel die tot op heden voortduurt. Dit proces biedt volgens [psychiater 1] een adequate verklaring voor het ontstaan en in stand blijven van de lichamelijke klachten van [appellant] en voor het feit dat daarnaast ook een reactieve depressie is ontstaan. Dit is niet in strijd met de vaststelling door het hof in r.o. 4.5.4 (arrest 7 oktober 2008) dat een neurologische stoornis niet wordt aangenomen.
[psychiater 1] vermeldt voorts dat in het onderzoek (van [psycholoog 1]) nadrukkelijk aandacht is besteed aan de symptoomvaliditeit en dat daarin is geconcludeerd:
De klachtpresentatie van betrokkene is authentiek; in het onderzoek ten aanzien van de symptoomvaliditeit werden geen aanwijzingen voor maligneren gevonden in het daarvoor gebruikte specifieke testmateriaal. De soms lage resultaten op de neuropsychologische screening passen voor het belangrijkste deel binnen het forse depressieve beeld waaraan betrokkene lijdt.
14.6.
De advocaat van Reaal heeft in een brief van 31 oktober 2011 nogmaals op het conceptrapport en op de brief van [psychiater 1] van 1 oktober 2011 gereageerd. Daarin wordt opnieuw ingegaan op de rapporten van [neuroloog 2] en [neuroloog 1], met het verzoek aan [psychiater 1] om nader te onderbouwen hoe geringe lichamelijke klachten tot een situatie kunnen leiden dat de betrokkene de regie over zijn leven kwijtraakt. Daarbij dient volgens deze advocaat de informatie uit de behandelende sector die afwijkt van de bevindingen van [neuroloog 2] en [neuroloog 1] buiten beschouwing te worden gelaten.
[psychiater 1] heeft geantwoord bij brief van 1 november 2011, die net als zijn brief van
1 oktober 2011 aan het definitieve rapport is gehecht.
Hij schrijft, kort weergegeven, dat hij niet inziet waarom de rapporten van [neuroloog 2] en [neuroloog 1] maatgevend moeten zijn en dat het geïndiceerd zou zijn geweest als zij een breder perspectief dan alleen hun eigen neurologische vakgebied hadden gekozen. Uit de informatie van de behandelende sector ontstaat volgens [psychiater 1] een opmerkelijk consistent beeld van de situatie van [appellant]. [psychiater 1] herhaalt nog eens wat hij in zijn brief van
1 oktober 2011 heeft gezegd over het ontstaan en voortbestaan van de klachten van [appellant], en stelt dat hij bij de tweede conceptversie van het rapport, die hij tot de definitieve versie zal maken, blijft.
14.7.
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht gesteld dat hij het eens is met de conclusie van het deskundigen bericht dat hij lijdt aan een langdurige ernstige depressieve stoornis die is ontstaan als reactie op het ongeval, en dat deze depressie voortduurt in verband met de langdurige rechtsgang, relationele problematiek en de copingstijl van [appellant]. De rechtsgang en relationele problematiek zijn een gevolg van, resp. een reactie op het ongeval en de copingstijl komt voor risico van Reaal omdat Reaal [appellant] als slachtoffer moet nemen zoals hij is. [psychiater 1] heeft terecht met alle medische informatie rekening gehouden en niet alleen met de rapporten van [neuroloog 2] en [neuroloog 1].
[appellant] verzoekt het hof om [arbeidsdeskundige 1] en [arbeidsdeskundige 2] een recente berekening van het verlies arbeidsvermogen te laten maken en hem toe te laten tot het leveren van getuigenbewijs inzake de gevolgen van het niet dragen van een autogordel.
14.8.
Reaal stelt in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht serieuze bezwaren te hebben tegen het deskundigenrapport van [psychiater 1]. Zij stelt daartoe kort en zakelijk weergegeven het volgende.
Reaal twijfelt aan de onpartijdigheid van [psychiater 1] nu het er op lijkt dat hij hoe dan ook alle klachten van [appellant] ongevalsgevolg wilde laten zijn.
[psychiater 1] heeft de vraag naar de juridische causaliteit naar zich toegetrokken door de door het hof verwoorde hoofdvraag (
“In algemene zin gaat het om de vraag, of bij [appellant] sprake is van een depressie en zo ja, of die is ontstaan als gevolg van (de nasleep van) het ongeval.”) vooraf bevestigend te beantwoorden. Hij gaat er feitelijk van uit dat [appellant] lijdt aan een post-whiplashsyndroom; hij stelt in feite dat de whiplashklachten hebben geleid tot psychische problemen. Dit uitgangspunt van [psychiater 1] strookt echter niet met de bevindingen van [neuroloog 2] en [neuroloog 1], die [psychiater 1] ten onrechte terzijde heeft geschoven ten gunste van de bevindingen uit de behandelende sector. In het algemeen wordt echter aan de bevindingen van een door partijen of de rechter benoemde deskundige meer waarde toegekend dan aan informatie uit de behandelende sector. Aan het rapport van [psychiater 1] moet dus voorbij worden gegaan en er moet een nieuwe deskundige worden benoemd.
Subsidiair stelt Reaal dat aan het rapport van [psychiater 1] voorbij moet worden gegaan omdat [psychiater 1] gelet op het voorgaande niet als onpartijdig en onafhankelijk kan worden gezien. [milieuonderzoeker], op wier rapport [psychiater 1] zich baseert, heeft de rapporten van [neuroloog 2] en [neuroloog 1] niet in haar beschouwingen meegenomen. Het is te kort door de bocht om ook de relationele problematiek aan het ongeval toe te schrijven, zoals [psychiater 1] doet.
Als het hof een opdracht zou geven aan [arbeidsdeskundige 1] en [arbeidsdeskundige 2] wil Reaal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de uitgangspunten daarvan. Volgens haar is er geen sprake van een medische eindsituatie nu [psychiater 1] de mogelijkheid noemt dat de klachten van [appellant] verbeteren na beëindiging van de rechtszaak.
Oordeel van het hof n.a.v. het deskundigenbericht
14.9.
Het hof verbindt geen consequenties aan het feit dat [psychiater 1] kennelijk pas na het conceptrapport in het bezit is gekomen van het rapport van [neuroloog 1], nu hij daarop naar aanleiding van de brief van de advocaat van Reaal nog zeer uitvoerig is ingegaan (zie r.o. 14.5).
14.10.
[psychiater 1] is naar het oordeel van het hof niet voorbij gegaan aan de conclusies van [neuroloog 2] en [neuroloog 1], dat zij geen
neurologischeafwijkingen bij [appellant] konden vaststellen en dus niet tot de diagnose post-whiplashsyndroom konden komen. Evenmin is hij voorbijgegaan aan de vaststelling van het hof in r.o. 4.5.4 en 4.5.5 van het tussenarrest van 7 oktober 2008, dat niet van een post-whiplashsyndroom of een andere neurologische afwijking gesproken kan worden en ook niet van een voldoende objectiveerbaar klachtenpatroon dat als door het ongeval veroorzaakte stoornis in aanmerking genomen kan worden. [psychiater 1] is alleen uitgegaan van de “kale” lichamelijke klachten die [appellant] direct na het ongeval vertoonde en die, behalve door de beide genoemde neurologen, ook als gevolg van het ongeval genoemd worden door de controle-arts [controle-arts] en de neurologen [neuroloog 3] en [neuroloog 4]. Daar waar [psychiater 1] (en [psycholoog 1]) spreken van een acceleratie-deceleratie ongeval geven zij slechts de aard van het ongeval weer, zonder als hun mening te geven dat een post-whiplashsyndroom daarvan het gevolg zou zijn geweest.
In het algemeen is het juist dat aan het oordeel van een (onafhankelijke) deskundige meer gewicht wordt toegekend dan aan dat van een behandelaar van het slachtoffer, maar dat neemt niet weg dat een bevinding van een behandelaar door een deskundige wel degelijk als ondersteunend argument kan worden gebruikt.
Het hof deelt mitsdien niet het standpunt van Reaal dat [psychiater 1] van een verkeerd uitgangspunt is uitgegaan, waar hij heeft geoordeeld - zeer kort weergegeven - dat [appellant] op zijn aanvankelijke lichamelijke klachten heeft gereageerd met de hem eigen copingstijl, hetgeen hem veel spanning en frustraties bezorgde en heeft geleid tot depressieve klachten, die op hun beurt weer lichamelijk klachten veroorzaakten en [appellant] in een vicieuze cirkel deden belanden die tot op heden voortduurt.
Het hof acht op grond van de uitleg van [psychiater 1] het voortduren van de lichamelijke klachten van [appellant] en het ontstaan en eveneens voortduren van een reactieve depressie voldoende verklaard. Deze conclusies zijn naar het oordeel van het hof niet in tegenspraak met de bevindingen van [neuroloog 2] en [neuroloog 1]. Overigens verwijst [neuroloog 1] ook naar het mogelijk aanwezig zijn van een reactieve depressie.
14.11.
Het hof is verder van oordeel dat [psychiater 1] duidelijk en onderbouwd heeft verklaard hoe het komt dat [neuroloog 2] en [neuroloog 1] tot discrepante bevindingen kwamen en de indruk hadden dat [appellant] zijn klachten erger voorstelde dan deze waren. De beide neurologen constateerden deze afwijkingen, maar konden deze niet verklaren, hetgeen begrijpelijk is aangezien een verklaring niet op hun vakgebied ligt. Die verklaring ligt wel op het vakgebied van [psychiater 1] en van [psycholoog 1]. Deze laatste heeft uitgebreide tests bij [appellant] afgenomen en concludeert dat de klachtpresentatie authentiek is en dat er uit het onderzoek geen aanwijzingen voor maligneren, aggraveren of simuleren zijn gekomen. [psychiater 1] constateert dat dit aansluit bij de bevindingen van de psycholoog
[psycholoog 4] en de psychiater [psychiater 2].
14.12.
Al met al is het hof van oordeel dat het rapport [psychiater 1] duidelijk en consistent is en dat daarin op heldere en begrijpelijke wijze de vragen van het hof zijn beantwoord. Er is geen enkele aanwijzing dat [psychiater 1] niet onafhankelijk of niet onpartijdig zou zijn en het hof verwerpt de daarop betrekking hebbende stellingen van Reaal. Het hof neemt de bevindingen en conclusies van het rapport van [psychiater 1] dan ook over en maakt deze tot de zijne. Mitsdien acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] lijdt aan een ernstige depressieve stoornis die aan (de gevolgen van) het ongeval kunnen worden toegerekend. De daaruit voor [appellant] ontstane schade kan dus eveneens aan het ongeval worden toegerekend.
De derde en de vierde grief van [appellant] slagen mitsdien.
14.13
De deskundige [psychiater 1] geeft aan dat er zijns inziens nog geen beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, omdat die pas mogelijk is nadat de juridische procedure geheel is afgerond, aangezien deze procedure een van de factoren is die de negatieve vicieuze cirkel waarin [appellant] is terechtgekomen, in stand houdt.
Naar het oordeel van het hof kan dat er niet aan in de weg staan dat thans toch wel van een “eindtoestand” moet worden gesproken, met inachtneming van het zojuist weergegeven oordeel van de deskundige.
Wellicht doorbreekt de toewijzing van het voorschot (zie r.o. 14.14) de vicieuze cirkel reeds in enige mate zodat de uiteindelijke eindtoestand nog iets beter beoordeeld kan worden.
De verdere afwikkeling
14.14.
Naar het oordeel van het hof kan en moet de schade in deze procedure worden vastgesteld. Het hof zal dan ook niet volstaan met een verklaring voor recht, zoals [appellant] heeft gevorderd. Het hof acht wel het door [appellant] gevorderde voorschot van € 50.000,-- op de schadevergoeding thans reeds toewijsbaar, aangezien het hof het evident acht dat de door hem geleden schade dit bedrag overtreft.
Tevens dient nog te worden beslist op de tweede grief van [appellant], die gericht is tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] 25% eigen schuld treft vanwege het feit dat hij geen autogordel droeg toen de aanrijding plaats vond.
14.15.
In eerste aanleg heeft [appellant] bij akte van 7 juni 2006 een (door hem toen als “meest recente” aangeduide) schadestaat met bewijsstukken overgelegd alsmede een rapport van [arbeidsdeskundige 1] & [arbeidsdeskundige 2] van 18 juli 2001, dat is opgesteld in opdracht van [appellant] en Reraal gezamenlijk om inzicht te verschaffen in de bedrijfseconomische situatie van de onderneming van [appellant]. In hoger beroep heeft [appellant] bij akte van 24 februari 2009 een adviesrapport van [arbeidsdeskundige 1] & [arbeidsdeskundige 2] van 30 december 2008 overgelegd. Dit laatste rapport is op verzoek van [appellant] opgesteld om verslag te doen van de aard en omvang van de werkzaamheden van [appellant] in zijn bedrijf vanaf het ongeval tot dan toe en over de vraag hoe “thans” (december 2008) de situatie van het bedrijf en de ontwikkeling in de autobranche zijn.
Al deze gegevens behoeven uiteraard aanvulling met recente gegevens.
De schadestaat van juni 2006 bevat, samengevat, de volgende posten:
* (Niet-vergoede) medische kosten, inclusief
kosten medische adviseurs (t/m 2004?) € 4.458,85
* Administratie- en accountantskosten (t/m 2003?) € 3.873,40
* Reiskosten (t/m ?) € 820,20
* Verletkosten € 20.310,15 (optelling lijkt onjuist)
* Verlies arbeidsvermogen:
- 1999 € 2.051,54
- 2000 € 6.734,55
t/m 2017 € 13.170,18 p.j. (alles netto)
totaal: € 219.508,97
* Overig (matras en kussen) € 1.350,--
* Smartengeld € 15.000,--
* Toekomstige schade P.M.
* Wettelijke rente : 3% rekenrente P.M.
*/* waarop in mindering uitkering V.O.A.T € 12.537,80.
Partijen zijn er nog niet aan toegekomen hierover ten gronde te debatteren.
Het hof verzoekt partijen zich er bij akte over uit te laten of zij willen trachten onderling tot overeenstemming over de hoogte van de schade te komen.
Is dat niet het geval of slagen partijen daarin niet (geheel), dan zal het hof aan de hand van recente gegevens van [appellant] en de reactie daarop van Reaal opdracht moeten geven aan (een) nader te benoemen deskundige(n) om een berekening te maken aan de hand van door het hof vast te stellen uitgangspunten. Daarbij zou tevens de vraag onder ogen moeten worden gezien of het nodig is eerst nog een verzekeringsdeskundige en vervolgens een arbeidsdeskundige als deskundigen te benoemen om te rapporteren over de vraag welke beroepsactiviteiten [appellant] in welke mate in de afgelopen jaren en in de jaren t/m 2017 niet heeft kunnen, resp. niet zal kunnen verrichten.
14.16.
Ten aanzien van het niet dragen van de autogordel heeft het hof in r.o. 4.7.2 van het tussenarrest van 7 oktober 2008 overwogen dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat het dragen van een gordel een schadebeperkende maatregel is, dat het niet dragen daarvan een risicofactor oplevert die als eigen schuld aan de gelaedeerde moet worden toegerekend, en dat de bewijslast dat dat in dit geval anders is, op [appellant] rust.
[appellant] heeft bij akte van 24 februari 2009 een rapport van ing. [deskundige 1] overgelegd. Deze concludeert, uitgaande van het schadebeeld van de auto van [appellant] en de beschrijving door [appellant] van de wijze waarop de aanrijding plaatsvond, dat het wel dragen van de veiligheidsgordel geen wezenlijk schadebeperkende maatregel zou zijn geweest vanwege de inwerkende zijdelingse belasting.
Het hof verwijst verder naar r.o. 7.2.3 en 7.2.4 van het tussenarrest van 8 september 2009 over het door [appellant] aangeboden getuigenbewijs of bewijs door middel van (een) deskundige(n), en de reactie van Reaal daarop.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met het rapport van [deskundige 1] nog niet bewezen dat in zijn geval niet van het zojuist beschreven algemene beginsel kan worden uitgegaan. Reaal heeft de uitgangspunten van dit rapport en de conclusie ervan betwist. Het hof deelt de mening van Reaal dat nog onvoldoende vaststaat over de impact en de richting van de aanrijding. Een getuigenverhoor heeft naar het oordeel van het hof geen zin aangezien vast staat dat de door [appellant] genoemde personen (ing. [deskundige 1], ing. [deskundige 2] en ing. [deskundige 3]) niet uit eigen wetenschap iets over het aan [appellant] overkomen ongeval kunnen verklaren. Wel zou mogelijk een deskundigenonderzoek kunnen worden gelast om te trachten het ongeval te reconstrueren aan de hand van het schadebeeld van de auto’s, de gereden snelheden en de positie van de auto’s direct na het ongeval, waarna een deskundige naar zijn oordeel zou kunnen worden gevraagd over het effect van het (niet) dragen van een autogordel in dit specifieke geval. Het is het hof niet bekend of er meer gegevens over de aanrijding voorhanden zijn dan het korte proces-verbaal dat als productie 1 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd.
Het hof kan zich echter ook voorstellen dat partijen dit punt meenemen bij de onderhandelingen over de hoogte van de schade en er onderling overeenstemming over trachten te bereiken of en in welke mate dit aspect wordt meegewogen.
Het hof verzoekt partijen zich ook hierover bij akte uit te laten.
De verdere behandeling van grief 2 wordt in verband daarmee aangehouden.
14.17.
Thans wordt derhalve in een deelarrest beslist als volgt.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

15.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het tussenvonnis van 9 maart 2005 en het eindvonnis van 23 augustus 2006, tussen partijen onder rolnr. 99733/HA ZA 03-1791 gewezen, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Reaal tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 50.000,-- als voorschot op de gevorderde schadevergoeding;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 juni 2012 voor het nemen van een akte door [appellant];
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en
P. Gründemann en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 mei 2012.
griffier rolraadsheer
typ. JDH