Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 3 januari 2012
[appellante],
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK [vestigingsnaam] e.o. U.A.,
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
12 juli 2002 opdracht heeft verstrekt tot bemiddeling bij verkoop van de woning te [plaats 2]. Zolang deze woning niet was verkocht, was de noodzaak tot verlenging van de financiering evident, zodat [appellante] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de bank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht jegens [appellante] door onvoldoende navraag te doen over de noodzaak tot verlenging van de financiering. Na verkoop van dit onroerend goed zijn de hypothecaire inschrijvingen doorgehaald en is het restant in mindering gebracht op de aan [appellante] en [voormalige partner van appellante] verstrekte overbruggingslening. De totale hypothecaire inschrijvingen op de woning te [plaats 2] bedroeg € 387.982,05. De omstandigheid dat de door hypotheek gedekte vordering op [voormalige partner van appellante] tot dit bedrag was beperkt, betekent niet – zoals de bank heeft betoogd – dat [voormalige partner van appellante] door de bank voor het verschil ad € 233.518,85 uit de hoofdelijke aansprakelijkheid was ontslagen. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van [appellante] moet worden gepasseerd, dat de bank heeft nagelaten toe te zien op inbreng van de door [voormalige partner van appellante] toegezegde overwaarde uit de woning te [plaats 2]. Ook het beroep van [appellante] op dwaling dan wel bedrog faalt, nu [appellante] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, mits bewezen, kunnen leiden tot de conclusie dat zij heeft gedwaald of dat zij is bedrogen doordat [appellante] heeft ingestemd met de verlenging van het overbruggingskrediet.