Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 88474/HA ZA 02-2177)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
f50.000,- werd gelegateerd. Erfgenamen van moeder zijn: [appellant] , [geïntimeerde] en de twee kinderen van hun vooroverleden halfbroer [de vooroverleden halfbroer] (hierna: de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] ).
f20.000,- (incidentele grief 4 van [geïntimeerde] ).
f50.000,-; in de loop van de procedure in eerste aanleg heeft hij die eis vermeerderd in die zin dat hij stelt aanspraak te kunnen maken op het volledige aandeel van de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] in de nalatenschap van moeder. Dit standpunt neemt hij ook in hoger beroep in.
f50.000,- zouden betalen aan de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] . [appellant] heeft afgezien van bewijslevering. De rechtbank heeft vervolgens bij eindvonnis van 22 september 2010 de vordering van [appellant] op dit punt afgewezen.
OVERWEGENDE
voor zijn zuster, [geïntimeerde] , wonende te [woonplaats] (België) zal worden betaald een bedrag van f 50.000,00 aan partij 1a en 1b(de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] , opm. hof)
, met welk bedrag partijen 1a en 1b om hun moverende redenen genoegen wensen te nemen, ervan uitgaande dat zij niet door genoemde zuster terzake de nalatenschap zullen worden aangesproken, welk bedrag is te beschouwen als te zijn verschuldigd door genoemde zuster aan partij 1a en 1b wegens de toekomende rechten in de nalatenschap van mevrouw [de moeder] , als voornoemd.
1. Partijen sub 1a en 2b verkopen en cederen aan partij 2 hun vordering van f 50.000,00
2. Partij 2 is gerechtigd om deze cessie en eigendomsoverdracht aan [geïntimeerde]
f50.000,- aan de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] , waarna de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] zouden afzien van verdere aanspraken op de nalatenschap van moeder. Tot volledige overeenstemming is het niet gekomen omdat [geïntimeerde] verlangde dat het gebruiksrecht van mevrouw [de moeder van de kinderen van de vooroverleden halfbroer] (de moeder van de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] ) met betrekking tot de onroerende zaak [de panden] te [plaats] (welke onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van [appellant] en [geïntimeerde] ) beperkt zou worden in tijd. Omtrent dit punt zijn betrokkenen het niet eens geworden. [appellant] heeft vervolgens zowel het van hem als van [geïntimeerde] bedongen bedrag van
f50.000,-. Dat zij hierop zijn teruggekomen blijkt niet. Uit hetgeen hierna wordt overwogen en beslist kan worden afgeleid dat het wettig aandeel van de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] in de nalatenschap op een beduidend hoger bedrag zou uitkomen, waarbij het hof enerzijds rekening houdt met de aan [appellant] en [geïntimeerde] toegekende legaten en anderzijds met de inbrengverplichting van [appellant] en [geïntimeerde] , blijkend uit de bijlage 1 bij de successie-aangifte, productie 8 bij CvA/CvE). De kinderen van [de vooroverleden halfbroer] hebben echter hun aanspraken beperkt tot twee maal
f50.000,-, waarvan vóór de akte van cessie éénmaal
f50.000,-.
f50.000,- door [appellant] aan de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] . [appellant] heeft immers ter voorkoming van een gerechtelijke procedure, voor de nalatenschap een financiële regeling getroffen met de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] die ten voordele strekt van zowel [appellant] als [geïntimeerde] als overgebleven erfgenamen en welke regeling erop neerkomt dat de nalatenschap aan ieder van de kinderen van [de vooroverleden halfbroer] een bedrag van
f50.000,- uitkeert tegen finale kwijting. Deze uitkeringen komen in mindering op het erfdeel van [appellant] en [geïntimeerde] . Nu [appellant] beide bedragen van
f50.000,- heeft voldaan, dient verrekening met [geïntimeerde] plaats te vinden bij gelegenheid van de verdeling van de nalatenschap tussen [appellant] en [geïntimeerde] .
f208.000,-. Die schuld is volgens [appellant] in de periode 1973-1985 opgebouwd doordat hij gelden aan zijn moeder ter beschikking heeft gesteld (mede) voor haar levensonderhoud (naast de kosten die door hem ten behoeve van moeder werden betaald en die in mindering werden geboekt op zijn schuld in rekening-courant aan moeder). Volgens [appellant] werden er jaarlijkse schuldbekentenissen opgemaakt en is op 16 april 1986 – met verval van de eerdere schuldbekentenissen – door moeder een schuldbekentenis ten bedrage van
f 208.000,-
f208.000,- in de verdeling van de nalatenschap van moeder moet worden betrokken.
f360.000,- is in de loop der jaren vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar en verminderd met uitgaven die door [appellant] ten behoeve van moeder werden gedaan.
f269.417,68 bedroeg en dat dit saldo, vermeerderd met 6% rente per jaar vanaf 2 mei 1995 tot de dag van verdeling en verminderd met een bedrag van
f465,05 (kosten die door [appellant] ten behoeve van moeder zijn betaald) tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
f208.000,-.
f208.000,- te verrekenen. Die verrekening heeft terugwerkende kracht tot 2 mei 1995, dit op grond van artikel 6:129 BW.
“dat deze som(het bedrag van
f208.000,-, opm. hof)
verrekend mag worden, ingeval van overlijden, met de vordering ontstaan door overname van de aandelen van de B.V.”
f600.000,- gestort op rekening [Raborekeningnummer 2] bij de Rabobank in Luxemburg, welke rekening op zijn naam staat. Hij stelt dat het om “wit spaargeld” gaat dat hij reeds in de jaren tachtig op een bankrekening in [kantoorplaats] had staan en op 29 april 1997 heeft overgebracht naar Luxemburg.
f600.000,- op de Luxemburgse rekening van [appellant] en de beschikking heeft over een kopie van het stortingsbewijs, terwijl hij tevens beschikt over aantekeningen met betrekking tot de beleggingsmogelijkheden voor het Luxemburgse geld.
f20.000,- aan [geïntimeerde] heeft geleend (op 23 september 1995 een bedrag van
f15.000, -, op 15 maart 1996 een bedrag van
f1.000,- en op 25 januari 1997 een bedrag van
f4.000,-) en vordert dat geld van haar terug.
f20.000,- aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend. Vooralsnog ontbreekt toereikend bewijs. De ongetekende schuldbekentenis (productie 55 CvA/CvE) kan niet als zodanig worden aangemerkt. [appellant] heeft echter bewijs van zijn stellingen aangeboden en het hof zal hem tot dit bewijs toelaten.
5.De uitspraak
f20.000,- aan [geïntimeerde] heeft uitgeleend;