GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 26 juli 2011
Zaaknummer: HV 200.080.655/01
Zaaknummer eerste aanleg: 200100 / FA RK 09-5267-2
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.F.M. Giebels-Derks,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.D. Roos.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 oktober 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2011, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de bestreden beschikking te vernietigen en te verklaren voor recht dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw met ingang van 8 januari 2008 is geëindigd, althans met ingang van een datum die het hof juist acht;
- de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de bedragen, die de man ter zake van partneralimentatie vanaf 8 januari 2008, althans vanaf de door het hof bepaalde datum, aan haar heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2008, dan wel de door het hof bepaalde datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 maart 2011, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen door de grieven en de verzoeken van de man af te wijzen, hetzij door hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, hetzij door hem deze grieven en verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Bij die gelegenheid zijn partijen – bijgestaan door hun advocaten – gehoord. De advocaten hebben de standpunten van partijen aan de hand van door hen overgelegde notities toegelicht.
3.1. Partijen zijn op 11 mei 1984 met elkaar getrouwd.
Bij beschikking van 21 september 2007 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 9 oktober 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking heeft de rechtbank de man, voor zover thans van belang, veroordeeld tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) van € 563,= per maand, zoals dit is neergelegd in het tussen partijen gesloten en op 14 augustus 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant.
3.2. Bij beschikking van 10 september 2008, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank haar beschikking van 21 september 2007 en het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant gewijzigd, voor zover het betreft de door de man te betalen partneralimentatie, en bepaald dat de man met ingang van 1 september 2008 € 344,= per maand aan partneralimentatie moet betalen.
3.3. In eerste aanleg heeft de man de rechtbank – zakelijk weergegeven – verzocht voor recht te verklaren dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 8 januari 2008 is geëindigd en verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van de bedragen die de man ter zake van partneralimentatie over de maanden vanaf 8 januari 2008 aan de vrouw heeft voldaan.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking beide verzoeken van de man afgewezen en hem veroordeeld in de aan de zijde van de vrouw gevallen proceskosten.
3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot haar beslissing dat geen sprake is van een samenleven tussen de vrouw en heer [Z.] (hierna: [Z.]) in de zin van artikel 1:160 BW.
De vrouw heeft het vorenstaande gemotiveerd betwist en persisteert bij haar standpunt dat er geen sprake is van een samenleven zoals bedoeld in artikel 1:160 BW. Tevens heeft zij in haar verweer (naar het hof begrijpt) de ontvankelijkheid van de man in zijn onderhavige verzoek bestreden.
Voor de stellingen van partijen verwijst het hof naar het beroepschrift van de man en het verweerschrift van de vrouw.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het verweer van de vrouw dat de gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant, althans de gemaakte afspraken tijdens de zitting van 11 augustus 2008 bij de rechtbank, in de weg staan aan het onderhavige verzoek van de man, faalt.
De man heeft immers niet om nihilstelling van de partneralimentatie verzocht, maar zich op het standpunt gesteld dat zijn verplichting tot betaling van partneralimentatie reeds op 8 januari 2008 van rechtswege is geëindigd nu de vrouw – in zijn visie – is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.
3.5.2 Volgens vaste rechtspraak is voor de vaststelling dat een gescheiden echtgenoot samenleeft met een ander als waren zij gehuwd, als bedoeld in art. 1:160, vereist dat tussen betrokkenen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Noodzakelijk is dat komt vast te staan dat sprake is van een volledige, tot lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap, welke het kenmerk is van een normaal huwelijk.
3.5.3. Nu de man een beroep heeft gedaan op het rechtsgevolg (het eindigen van zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie) van zijn stelling dat de vrouw samenwoont met [Z.] als waren zij gehuwd, dient de man zijn stelling te bewijzen. Gelet op het uitzonderlijke en onherroepelijke rechtsgevolg van deze stelling, dient het hof artikel 1:160 BW restrictief uit te leggen. Om die reden ziet het hof geen aanleiding om uit de door de man ingenomen stellingen en de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen de man thans reeds (voorshands) geslaagd te achten in de bewijslevering. Voor een andere bewijslastverdeling ziet het hof geen aanleiding.
3.5.4. De man heeft diverse omstandigheden aangevoerd die wijzen op een volledige, tot lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap tussen de vrouw en [Z.], welke het kenmerk is van een normaal huwelijk. Volgens de man is de vrouw met [Z.] in september 2007 op vakantie gegaan, zijn zij in het najaar van 2007 gaan samenwonen en hebben zij een affectieve relatie met elkaar. Dat laatste blijkt volgens de man uit de manier waarop de vrouw en [Z.] zich in het openbaar leven begeven en voorts uit uitlatingen van de vrouw en [Z.] zelf tegen anderen en uit diverse andere bronnen. De vrouw en [Z.] gaan met zekere regelmaat samen op vakantie, zij doen gezamenlijk boodschappen, zij nemen samen deel aan het maatschappelijk leven, de vrouw maakt gebruik van de auto van [Z.], zij eten samen en bezoeken samen familie en kennissen.
3.5.5. De vrouw heeft erkend dat zij in de woning van [Z.] is getrokken; zij staat sinds 8 januari 2008 in het GBA-register ingeschreven op zijn adres. De reden daarvan is volgens de vrouw dat zij niet, althans niet binnen afzienbare tijd, geschikte woonruimte kon vinden, dat zij destijds diverse emotionele problemen had en steun zocht en heeft gevonden bij [Z.] die haar achterneef is. De vrouw heeft aangevoerd dat zij huur betaalt (thans € 600,= per maand) aan [Z.], dat zij haar boodschappen zelf afrekent en dat zij haar deel van de gezamenlijke vakanties met [Z.] zelf heeft betaald.
3.5.6. Het hof is van oordeel dat de vrouw de stellingen die betrekking hebben op haar betwisting dat sprake is van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Van de betaling van de huur is slechts één bankafschrift overgelegd en uit de overgelegde stukken met betrekking tot de vakanties valt niet af te leiden dat de vrouw haar deel zelf heeft betaald. Evenmin heeft de vrouw feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stelling van de man, dat het feitelijk niet mogelijk is dat de vrouw, gelet op haar inkomen, de door haar gestelde huur kan betalen naast de kosten van levensonderhoud, laat staan de vakanties. Nu het hierbij gaat om gegevens waarover de man niet kan beschikken, terwijl op hem de bewijslast rust, verlangt het hof van de vrouw dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar hiervoor vermelde betwisting, teneinde de man aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen.
3.5.7. Op grond van het vorenstaande beveelt het hof op grond van artikel 22 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de vrouw financiële stukken in het geding te brengen, voorzien van een toelichting waaruit blijkt dat
- de vrouw vanaf het moment dat zij bij [Z.] is ingetrokken (met ingang van november 2007) maandelijks huur heeft betaald aan hem;
- de vrouw in haar eigen levensonderhoud voorziet en haar eigen financiële lasten voldoet;
- de vrouw zelf haar aandeel (en eventueel het aandeel van haar kinderen) heeft betaald van de kosten van de gezamenlijke vakanties met [Z.].
De vrouw dient uiterlijk 26 september 2011 deze stukken met toelichting in het geding te brengen, bij gebreke waarvan het hof de gevolgtrekkingen kan maken die hij geraden acht.
De advocaat van de man heeft uiterlijk tot 26 oktober 2011 de gelegenheid schriftelijk op deze stukken te reageren, waarna de advocaat van de vrouw uiterlijk 26 november 2011 een schriftelijke reactie daarop kan geven.
3.5.8. Het hof beveelt voorts partijen geheimhouding te betrachten omtrent de inhoud van de door de vrouw in het geding te brengen stukken op grond van art. 29 Rv.
3.5.9. Het hof houdt iedere beslissing aan.
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar 26 september 2011 voor het overleggen van stukken voorzien van een toelichting, zoals overwogen in rechtsovergang 3.5.7;
beveelt partijen geheimhouding te betrachten omtrent de inhoud van de door de vrouw in het geding te brengen stukken op grond van art. 29 Rv;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Ham, C.D.M. Lamers en P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2011.