ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.092.814-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging door kantonrechter in bewindvoering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door mr. R.H.M.Ch. Libotte, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [X.], tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 21 juni 2011 het verzoek van mr. Libotte om een machtiging te verlenen voor het instellen van beroep tegen een terugvordering van de gemeente Maastricht afgewezen. De gemeente had bepaald dat de WWB-uitkering van rechthebbende ten onrechte was ontvangen en vorderde een bedrag van € 10.664,32 terug. Na bezwaar werd dit bedrag bijgesteld naar € 7.848,82.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2011 heeft het hof de argumenten van mr. Libotte en zijn medewerkster mevrouw P.M.A.C. Wetzels gehoord. Het hof oordeelde dat de enkele mededeling van mr. Gans, die optimistisch was over de kans van slagen van een beroep, onvoldoende was om een machtiging te verlenen. Het hof benadrukte dat er een gedegen kosten-batenanalyse nodig is voor een machtigingsverzoek en dat de informatie die was verstrekt niet voldeed aan deze eis.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van mr. Libotte af om te bepalen dat hij geen machtiging nodig had om te procederen. Het hof concludeerde dat de vraag of het beleid van de rechtbank Maastricht juist was, buiten de reikwijdte van het hoger beroep viel. De beslissing van het hof werd op 28 november 2011 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zevende Kamer
Uitspraak: 28 november 2011
Zaaknummer: HV 200.092.814/01
Zaaknummer eerste aanleg: 424518 OV VERZ 11-1786 BMnr. 13083
in de zaak in hoger beroep van:
Mr. R.H.M.Ch. Libotte, h.o.d.n. Cirkel Bewindvoeringen B.V.,
zaakdoend te Maastricht,
appellant,
hierna te noemen: mr. Libotte,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [X.],
geboren in [geboorteplaats] (Verenigde Staten),
wonende te Maastricht,
rechthebbende.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, 424518 OV VERZ 11-1786, van 21 juni 2011, waarbij het verzoek van mr. Libotte om namens rechthebbende hoger beroep in te stellen tegen een beslissing op bezwaar met betrekking tot een terugvordering van de gemeente Maastricht, is afgewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2011, heeft mr. Libotte verzocht – kort weergegeven – de beschikking van de rechtbank te vernietigen, de gevraagde machtiging alsnog te verstrekken, te bepalen dat hij geen machtiging behoeft om als bewindvoerder te procederen en de Staat der Nederlanden te veroordelen in de proceskosten.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Libotte;
- mevrouw P.M.A.C. Wetzels, medewerkster bij Cirkel Bewindvoeringen B.V. (hierna mevrouw Wetzels respectievelijk Cirkel Bewindvoeringen).
3. De beoordeling
3.1.Het gaat om het volgende. Bij besluit van 5 november 2010 onder besluitnummer 592385-A heeft de gemeente Maastricht bepaald dat de WWB-uitkering van [rechthebbende] over de periode 7 oktober 2008 tot en met 30 juni 2009 ten onrechte is ontvangen en dat een bedrag van € 10.664,32 wordt teruggevorderd. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Bij bezwaarschriftbeslissing WWB/TV 617245 en WWB/635378 van de gemeente Maastricht van 25 maart 2011, verzonden op 28 maart 2011, heeft de gemeente rechthebbende medegedeeld dat naar aanleiding van het bezwaar de terugvordering wordt bijgesteld naar € 7.848,82.
3.2.Mr. Libotte heeft hierop namens rechthebbende juridisch advies ingewonnen bij mr. F.Y. Gans. Mr. Gans heeft bij brief van 5 april 2011 rechthebbende geïnformeerd over de mogelijkheid om bij de rechtbank in beroep te gaan van de bezwaarschriftbeslissing van de gemeente en daarbij medegedeeld: Ik adviseer u, gelet op de juridische implicaties alsmede de hoogte van de vordering, om beroep in te stellen.
3.3.Mr. Libotte heeft bij brief van 14 april 2011 en bij rappelbrief van 29 april 2011 de kantonrechter verzocht hem namens rechthebbende een machtiging te verlenen voor het starten van een beroepsprocedure bij de rechtbank.
3.4.De kantonrechter heeft het verzoek bij beschikking van 21 juni 2011 afgewezen en daarbij overwogen dat de machtiging niet verleend kan worden nu geen gronden voor hoger beroep (het hof begrijpt: beroep) zijn aangegeven. Het bestaan van juridische implicaties en de hoogte van de vordering zijn dat niet.
3.5.Tegen deze beschikking komt mr. Libotte thans in beroep. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.5.1. Allereerst merkt het hof op dat het heeft kennisgenomen van de beschikking van de rechtbank Maastricht van 12 oktober 2011, nummer 447668 BM VERZ 11-1786, LJN BT7294, waarbij de rechtbank met ingang van 1 december 2011 mr. Libotte als bewindvoerder ontslaat als bewindvoerder in alle zaken waarbij mr. Libotte is aangesteld als bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 november 2011 heeft mr. Libotte desgevraagd bevestigd dat hij ook ten aanzien van alle goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] per 1 december 2011 zal zijn ontslagen als bewindvoerder. Nu het beroep in verband met de termijn reeds is ingesteld, mr. Libotte thans nog bewindvoerder is en de uitspraak in deze zaak is bepaald op 28 november 2011, heeft mr. Libotte nog steeds belang bij onderhavige procedure.
3.5.2. Ten aanzien van de gronden voor het indienen van beroep hebben mr. Libotte en mevrouw Wetzels tijdens de mondelinge behandeling van 14 november 2011 aangegeven dat de terugvordering van de gemeente naar aanleiding van het bezwaarschrift is verminderd en dat de verwachting is dat dit bedrag in beroep nog lager zal worden gesteld. Dit houdt verband met de omstandigheid dat rechthebbende een inkomen van het UWV heeft gekregen met terugwerkende kracht, waardoor hij – achteraf gezien – ten onrechte een uitkering van de gemeente heeft genoten. Daarbij heeft de gemeente over het hoofd gezien dat rechthebbende onder bewind stond en heeft zij de bewindvoerder niet van de gang van zaken op de hoogte gesteld. Een onafhankelijk jurist, mr. Gans, is ingeroepen om haar visie te geven over de kans van slagen van een eventueel in te stellen beroep. Mr. Gans heeft schriftelijk en telefonisch aangegeven optimistisch te zijn over de kans van slagen van dat eventuele beroep. Daarop heeft Cirkel Bewindvoeringen besloten om namens rechthebbende beroep in te stellen.
3.5.3.Anders dan mr. Libotte en mevrouw Wetzels is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de enkele mededeling van mr. Gans dat zij – gelet op de juridische implicaties alsmede de hoogte van de vordering – optimistisch is over de kans van slagen van een in te stellen beroep, onvoldoende grond vormt voor het verlenen van een machtiging om te procederen. Ook de tijdens de mondelinge behandeling gegeven aanvullende informatie over de gang van zaken van de dubbele uitkering aan rechthebbende is daartoe onvoldoende. Zo is er bijvoorbeeld nagelaten om een conceptberoepschrift over te leggen op basis waarvan het hof deze kansen zou kunnen inschatten. Het hof houdt hierbij ook rekening met de geringe inkomsten van rechthebbende, die kennelijk afhankelijk is van een WWB-uitkering. Procederen brengt immers vaak kosten met zich, ook wanneer er wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging. Teneinde een kosten-batenanalyse te maken dient een machtigigingsverzoek voldoende te worden onderbouwd. Het hof kan op basis van deze weinige gegevens onvoldoende inschatten wat de kans van slagen is van het – reeds ingestelde – beroep en op welke gronden de vordering van de gemeente nog verder zou moeten worden bijgesteld dan reeds door de gemeente in bezwaar is gedaan.
De beschikking van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.
3.5.4.Mr. Libotte heeft tevens verzocht om te bepalen dat hij als bewindvoerder op basis van artikel 1:443 BW niet gehouden is om een machtiging van de kantonrechter te vragen, zoals de rechtbank Maastricht in alle gevallen eist. De tekst van dit artikel luidt immers dat de bewindvoerder zich kan laten machtigen, niet dat hij zich moet laten machtigen.
Het hof is van oordeel dat de vraag of het door de rechtbank op dit punt gevoerde beleid juist is, de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overschrijdt. Immers, heeft mr. Libotte ervoor gekozen om die machtiging aan te vragen bij de kantonrechter. Nu de machtiging niet is gegeven, staat deze beslissing ter beoordeling van het hof en niet het beleid van de rechtbank. Het hof wijst het verzoek af.
3.5.5.Tenslotte heeft mr. Libotte het hof verzocht om veroordeling van de Staat der Nederlanden, tijdens de mondelinge behandeling nader gepreciseerd tot de rechtbank Maastricht, te veroordelen in de proceskosten. Het hof wijst dit verzoek eveneens af. De staat der Nederlanden, noch de rechtbank Maastricht, is procespartij of belanghebbende in deze zaak en kan dus ook niet worden veroordeeld in de proceskosten als bedoeld in artikel 289 Rv.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 juni 2011;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, G. Feddes en S. Bochove en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2011.