Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 1 maart 2011 en 12 april 2011.
Tegenwoordig:
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. S.C. van Duijn,
mr. H.E.G. Peters en mr. C.E. Pronk-Jordan, advocaten-generaal,
mr. C.A. Blokx-van Roosmalen en mr. M.F.S. ter Heide, griffiers.
De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats]
correspondentieadres volgens opgave ter terechtzitting,
[adres]
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van dit hof van 1 februari 2011 bevond.
De advocaat-generaal mr. Pronk-Jordan voert het woord overeenkomstig het stuk "Aantekeningen van de zijde van het Openbaar Ministerie ten behoeve van de regiezitting d.d. 1 maart 2011", dat aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Vervolgens voert de raadsvrouw het woord overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof heeft verzocht aanvullende verzoeken tijdig vóór vandaag kenbaar te maken, zodat de procesdeelnemers daar ook wederzijds kennis van konden nemen. Dat is niet het geval geweest. Het hof heeft gemerkt dat vandaag een aantal verzoeken voor het eerst naar voren is gebracht.
Daarop onderbreekt de voorzitter het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof volgende mede.
Het hof zal de behandeling van de zaak onderbreken teneinde het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de aanvullende verzoeken van de verdediging. Het hof verzoekt om uiterlijk over veertien dagen die schriftelijke reactie te ontvangen. Dan is er de gelegenheid voor de verdediging om daar nog op te reageren. Op een nadere zittingsdag kan vervolgens mondeling op de stukken gereageerd worden. Het hof zal op die dag ook zijn beslissing geven. Wanneer er op die nadere zittingsdag geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om mondeling te reageren, dan zal het hof dan slechts zijn beslissing geven. Er is dus ruimte voor de verdediging om nog te reageren op de antwoorden die het openbaar ministerie geeft op de verzoeken.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Er komt dus van beide zijden een schriftelijke reactie, waarna er nog mondeling gereageerd kan worden. Daarna geeft het hof zijn beslissing. Er is in beginsel maximaal één uur uitgetrokken. De procesdeelnemers krijgen daarvan een klein gedeelte ter beschikking om mondeling te reageren.
Daarop onderbreekt de voorzitter het onderzoek tot de terechtzitting van 12 april 2011 om 15.00 uur met aanzegging aan de verdachte en de raadsvrouw om alsdan zonder nadere oproeping c.q. kennisgeving ter terechtzitting te verschijnen.
Het hof hervat op 12 april 2011 in dezelfde samenstelling het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de onderbreking op 1 maart 2011.
Als advocaten-generaal zijn thans aanwezig mr. L. Plas en mr. C.E. Pronk-Jordan.
Als griffier is aanwezig mr. M.F.S. ter Heide.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats]
correspondentieadres volgens opgave ter terechtzitting,
[adres]
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof zal thans zijn beslissingen geven op de ter terechtzitting van 1 maart 2011 door de advocaten-generaal en de verdediging gedane aanvullende verzoeken. Vervolgens worden de verdediging en het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld een en ander naar voren te brengen, wellicht naar aanleiding van de stukkenwisselingen en wellicht nog naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen die het hof nog niet kent en waarvan het hof in zijn regierol kennis kan nemen.
Tenslotte wil het hof met de procesdeelnemers een nieuwe zittingsdag bepalen, op welke dag de voortgang van het onderzoek zal worden besproken.
Voor de overzichtelijkheid zal het hof hierna de te horen getuigen voorzien van een opeenvolgende nummering (aansluitend op de reeds toegewezen getuigen).
Ten aanzien van de verzoeken van de zijde van het openbaar ministerie:
1.
Gelet op het enkele feit dat het openbaar ministerie bezwaar heeft tegen het als ‘toeschouwer’ aanwezig zijn van het hof bij het schouwen, zal het hof, wat er ook zij van dit standpunt van het openbaar ministerie, niet aanwezig zijn bij het schouwen.
2.
Het hof wijst het verzoek om 3 maanden tijd om onderzoek te doen naar de veiligheidsrisico’s die het bekendmaken van de personalia van de vertrouwenspersonen met zich brengen, toe.
3.
Het hof wijst het verzoek de door het openbaar ministerie en de verdediging nader te noemen personen die aanwezig kunnen zijn bij de schouw en iets kunnen verklaren over de situatie ten tijde van de ten laste gelegde feiten, als getuige te doen horen door de raadsheer-commissaris, niet zijnde één van de raadsheren die over deze zaak zal oordelen, toe. Het hof zal daartoe de verwijzing naar de betreffende raadsheer-commissaris uitbreiden.
4.
Het hof zal de stukken in handen stellen van een raadsheer-commissaris, zijnde één van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, met de opdracht de personen van wie het hof heeft bepaald dat zij als getuige zullen worden gehoord – met uitzondering van A03, A04, [getuige] en de vertrouwenspersonen – als getuige te horen. Het hof neemt thans geen beslissing over de plaats waar deze getuigen gehoord zullen worden.
Ten aanzien van de getuigen die buiten Liberia verblijven, wijst het hof het verzoek om aanhouding teneinde nadere informatie over deze getuigen te kunnen verschaffen toe. Het hof verzoekt het openbaar ministerie zodra met betrekking tot een van deze getuigen bekend is waar deze zich bevindt en of deze redelijkerwijs naar Nederland kan komen om gehoord te worden hiervan melding te maken aan de raadsheer-commissaris voornoemd, in verband met het opmaken en doen uitgaan van een afzonderlijk rechtshulpverzoek met betrekking tot die getuige.
Ten aanzien van de verzoeken van de verdediging
5.
Het verzoek dat het hof een termijn bepaalt waarbinnen het openbaar ministerie zijn uiteindelijk standpunt bepaalt omtrent het al dan niet horen van de drie personen die vooralsnog niet worden voorgedragen door het openbaar ministerie, wordt afgewezen. Het staat het openbaar ministerie en de verdediging immers vrij om op ieder moment gedurende het onderzoek tot het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting onderzoeksverzoeken in te dienen waarover door het hof zal worden beslist.
6.
Het verzoek om het openbaar ministerie een termijn van twee weken na de zitting van 1 maart 2011 te geven voor de beantwoording van de vragen is thans achterhaald. De antwoorden zijn door het openbaar ministerie verstrekt op 30 maart 2011, zoals ook door het openbaar ministerie ter zitting van 1 maart was toegezegd.
7.
Op het verzoek om het openbaar ministerie een termijn van één week na de zitting van 1 maart 2011 te geven voor het bekend maken van de namen van A03, A04 en de [naam]-getuige (door het hof genummerd 8), wordt thans geen beslissing genomen door het hof.
Voor zover het de getuigen A03 en A04 betreft is het aan de raadsheer-commissaris (niet zijnde één van de raadsheren die over deze zaak zal oordelen) om een beslissing te geven of deze al dan niet als bedreigde getuige gehoord zullen worden.
Ten aanzien van de [naam]-getuige (nummer 8) is het aan de raadsheer-commissaris (zijnde één van de raadsheren die over deze zaak zal oordelen) om te beslissen op welk moment de personalia van deze getuige bekend dienen te zijn. De personalia zullen in ieder geval tijdig voor het verhoor bekend moeten worden gemaakt, zodat de raadsheer-commissaris en de verdediging zich kunnen voorbereiden op dat verhoor. Het hof acht thans geen belang aanwezig om te bevelen dat de personalia van deze getuige aanstonds bekend dienen te worden gemaakt.
8.
Het verzoek om een ruimere verwijzing naar de raadsheer-commissaris wordt afgewezen. Het hof zal, conform het standpunt van het openbaar ministerie, regelmatig regiezittingen houden, zodat procespartijen zich gedurende het onderzoek tot het hof kunnen wenden met eventuele nadere onderzoeksverzoeken en het hof zicht houdt op de voortgang van het onderzoek.
9.
Het verzoek om verstrekking van het antwoord van Liberia op het reeds door het openbaar ministerie aan Liberia gedaan rechtshulpverzoek kan niet worden toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 1 maart 2011 aangegeven dat tot op heden geen reactie is ontvangen van Liberia ten aanzien van het rechtshulpverzoek. Dit is door de [advocaat-generaal] bevestigd in haar schrijven van 15 maart 2011.
Het hof verzoekt het openbaar ministerie om zo spoedig mogelijk nadat een reactie op het rechtshulpverzoek aan Liberia is ontvangen, het hof en de verdediging op de hoogte te brengen van deze reactie.
10.
Het verzoek om het openbaar ministerie opdracht te geven een schriftelijke bevestiging te vragen van het [naam]omtrent de stelling van het openbaar ministerie dat geen van de getuigen van het [naam] een immuniteitsclausule hebben, wordt thans afgewezen.
Het hof heeft immers reeds aan het openbaar ministerie verzocht antwoord te geven op een andere door de verdediging gestelde vraag omtrent deze problematiek.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdediging thans geen belang heeft bij toewijzing van dit verzoek.
11.
Het verzoek om het openbaar ministerie opdracht te geven de verslagen te verstrekken van contacten met het [naam], wordt eveneens afgewezen. Naar het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, vooralsnog niet gebleken dat het toevoegen van deze stukken van belang is voor enige te nemen beslissing en is van de noodzaak van het toevoegen van deze stukken derhalve niet gebleken.
12.
Het hof wijst het verzoek om een beslissing te nemen omtrent de te volgen werkwijze met betrekking tot het benaderen/bemiddelen/betalen van getuigen en te beslissen dat geen betalingen aan getuigen door het openbaar ministerie plaatsvinden af. Het is niet in strijd met enig rechtsbeginsel dat het openbaar ministerie getuigen benadert en afspraken maakt omtrent onkostenvergoedingen en dergelijke.
Het hof verzoekt het openbaar ministerie evenwel om zo veel als mogelijk inzicht te geven in de activiteiten die zijn verricht met betrekking tot het benaderen van getuigen en waarom deze activiteiten zijn verricht. Het hof verzoekt het openbaar ministerie daartoe transparantie te betrachten en steeds per getuige informatie te verstrekken omtrent de wijze van contact leggen, of daarbij gebruik is gemaakt van een tussenpersoon, of onkostenvergoedingen zijn verstrekt of toegezegd, of andere toezeggingen zijn gedaan en zo ja welke.
13.
Het verzoek van de verdediging om het openbaar ministerie opdracht te geven kopieën aan de verdediging te verstrekken van alle rechtshulpverzoeken en correspondentie die het openbaar ministerie na het arrest van de Hoge Raad aan andere landen, diensten en internationale organisaties heeft gericht, wijst het hof af. Naar het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, vooralsnog niet gebleken dat het toevoegen van deze stukken van belang is voor enige te nemen beslissing en is van de noodzaak van het toevoegen van deze stukken derhalve niet gebleken.
14.
Het verzoek om alle verhoren door de raadsheer-commissaris op beeld en geluid op te nemen en te bepalen dat alle verklaringen letterlijk worden opgenomen, wijst het hof eveneens af, nu van de noodzaak tot het op deze wijze vastleggen van de verhoren van de getuigen niet is gebleken.
Het hof overweegt daarbij dat het de verdediging en het openbaar ministerie uiteraard vrij staat om aan de raadsheer-commissaris die het betreffende verhoor afneemt, akte te vragen van bijzonderheden omtrent het gedrag van en hetgeen verklaard of opgemerkt wordt door de getuigen.
15.
Het verzoek te bepalen dat niet is toegestaan dat enige verbalisant bij het verhoor van getuigen door de raadsheer-commissaris (zijnde één van de raadsheren die over deze zaak zal oordelen) aanwezig is, wordt afgewezen. Op grond van artikel 187c Sv kan de rechter-commissaris dan wel de raadsheer-commissaris bijzondere toegang verlenen tot het verhoor van een getuige of een deskundige. De procesdeelnemers kunnen desgewenst voorafgaande aan het verhoor aan de raadsheer-commissaris de naam opgeven van de persoon waarvan zij wensen dat deze aanwezig is bij het verhoor. Het is vervolgens aan die raadsheer-commissaris te beslissen wie aanwezig is bij de verhoren.
16.
Hetgeen het hof hiervoor onder 15 heeft beslist geldt eveneens met betrekking tot de persoon waarvan de verdediging respectievelijk het openbaar ministerie het wenselijk acht dat deze aanwezig is bij de schouw door de raadsheer-commissaris (niet zijnde een raadsheer die over deze zaak zal oordelen).
17.
Ten aanzien van het verzoek om het openbaar ministerie zich te doen uitlaten over de vraag of het openbaar ministerie al dan niet de gegevens betwist, zoals onder andere weergegeven in PPP’s, alle gegevens betreffende alsmede de gebeurtenissen rond de conflicten zoals beschreven door de [naam], [naam]en [naam] is het hof van oordeel dat dit moet worden afgewezen, nu geen rechtsregel het hof de mogelijkheid geeft een dergelijke opdracht aan het openbaar ministerie te geven.
18.
Het verzoek het openbaar ministerie op te dragen alle bouwplannen/bouwdata/wegkaarten/ plattegronden/kadastrale gegevens van de in de verklaringen van getuigen voorkomende plaatsen/gebouwen/routes na te trekken en te verstrekken, wijst het hof af. Het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, van oordeel dat vooralsnog niet van de noodzaak tot het toevoegen van deze stukken aan het dossier is gebleken.
Voorts is het aan de raadsheer-commissaris die de schouw zal verrichten om te beslissen of eventueel nog aanvullende stukken dienen te worden verstrekt of nadere informatie dient te worden ingewonnen met betrekking tot de te schouwen locaties.
19.
Het hof wijst het verzoek van de verdediging om de schouw uit te breiden dan wel aanvullende schouwen te verrichten, zoals weergegeven op pagina 10 en 11 van de ter terechtzitting van 1 maart door de verdediging voorgedragen pleitnotities, af. Naar het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, vooralsnog van de noodzaak tot aanvullend schouwen (in de vorm van het narijden van routes) niet gebleken.
20.
Ten aanzien van het verzoek om tijdens de te houden schouw specifiek na te meten en door middel van een reconstructie na te gaan of in dan wel onder bepaalde huizen in the [plaats] een vrachtwagen of een container past, overweegt het hof het volgende.
Ter terechtzitting van 1 februari 2011 is het verzoek van het openbaar ministerie om het opnieuw schouwen van de haven in [plaats], [plaats] in [plaats], [naam] in [plaats] en [naam] in [plaats] door het hof toegewezen, en daartoe zijn de stukken in handen van de raadsheer-commissaris (niet zijnde één van de raadsheren die over deze zaak zal oordelen) gesteld.
Dit verzoek zal daarom dan ook aan deze raadsheer-commissaris moeten worden voorgelegd.
21.
Op het verzoek aan het openbaar ministerie om een tweede exemplaar van de CD met computerbestanden te verstrekken, behoeft, gelet op de toezegging van het openbaar ministerie, thans niet meer door het hof te worden beslist.
22.
Het hof zal aan de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde één van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, de opdracht geven om door een antropoloog een rapport te doen opmaken. Zowel de verdediging als het openbaar ministerie zullen door de genoemde raadsheer-commissaris in de gelegenheid worden gesteld om een naam van een antropoloog op te geven. De raadsheer-commissaris beslist vervolgens welke antropoloog zal rapporteren. Vervolgens zullen het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid worden gesteld om vóór een door de raadsheer-commissaris te bepalen datum vragen aan de antropoloog op te geven.
23.
De verzoeken om [getuige] (28) en [getuige] (het hof begrijpt [getuige]) (29) als getuige te horen wijst het hof toe.
Het verzoek om de getuige [getuige] te horen wijst het hof af. Deze getuige is op 7 januari 2006 in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord. Van de noodzaak tot het thans (opnieuw) horen van deze getuige is niet gebleken.
24.
Het verzoek om scheepsdeskundige [getuige] van [naam] te horen wijst het hof af. Deze getuige is op 9 mei 2007 in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord. Van de noodzaak tot het thans (opnieuw) horen van deze getuige is niet gebleken.
25.
Het verzoek om [getuige] (30) als getuige te horen wijst het hof toe.
26.
Het verzoek om een VN-expert als getuige te horen wijst het hof af. Ten aanzien van de plaatsen en perioden en identiteit van de verschillende conflicten in Liberia in de ten laste gelegde periode acht het hof zich voldoende geïnformeerd uit de tot het dossier ter beschikking staande rapportages hieromtrent.
Het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, van oordeel dat vooralsnog niet van de noodzaak tot het horen van een VN-expert is gebleken.
27.
Het verzoek om [getuige] te horen wijst het hof af. Deze getuige is in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord. Van de noodzaak tot het thans (opnieuw) horen van deze getuige is niet gebleken.
28.
Het verzoek van de verdediging om het openbaar ministerie opdracht te geven alle gegevens qua aankoop, vluchtplannen en gebruik van de aan verdachte ooit in Liberia (mede) toebehorende helikopter en vliegtuigje, alsmede, die van de regering, het leger of alle overige in Liberia geregistreerde vliegtuigen/vliegtuigjes en helikopters te traceren en in kaart te brengen qua eigenaar, vluchtplan en outillage, wijst het hof af. Naar het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd, vooralsnog het toevoegen van deze stukken niet van belang voor enige te nemen beslissing en is van de noodzaak van het toevoegen van deze stukken derhalve niet gebleken.
De voorzitter geeft vervolgens de procesdeelnemers de gelegenheid te reageren.
De advocaat-generaal mr. Pronk-Jordan merkt het volgende op.
Vervolgens geeft de voorzitter aan de raadsvrouw de gelegenheid om te reageren.
De raadsvrouw legt een stuk getiteld [naam] aan het hof over, welk stuk aan dit
proces-verbaal is gehecht.
De raadsvrouw verklaart als volgt.
De voorzitter deelt vervolgens als beslissingen van het hof het volgende mede.
Het hof zal de behandeling van de zaak schorsen tot de terechtzitting van 5 juli 2011 om 15.00 uur. Dan zal de derde regiezitting plaatsvinden.
1.
Het hof wijst af het verzoek om het openbaar ministerie op te dragen de maten van de haven van [naam] te verstrekken. Gelet op hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht, is vooralsnog de noodzaak hiervan ten behoeve van enige door het hof te nemen beslissing niet gebleken.
2.
Het hof is verzocht om aan het openbaar ministerie op te dragen dat er geen stukken meer worden verstrekt aan het hof die betrekking hebben op de procedure ex artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het standpunt van het openbaar ministerie dat zulks na de eerste informatieverstrekking niet meer zal plaatsvinden, behoeft dit verzoek geen beslissing meer.
3.
De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie op te dragen om bekend te maken of A03 en A04 wel of niet [naam] dan wel [naam] zijn. Het hof verstaat dit verzoek als volgt. De raadsvrouw ziet er wellicht de mogelijkheid in om te onderzoeken of al dan niet terecht door A03 en A04 aanspraak wordt gemaakt op de status van bedreigde getuige. Het hof is van oordeel dat het in deze procedure geen beslissing moet nemen op dit verzoek, omdat de beslissing omtrent de status van bedreigde getuige voorligt aan de raadsheer-commissaris, niet zijnde een van de raadsheren die over de zaak zal oordelen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.
De verdediging heeft verzocht om het openbaar ministerie op te dragen om meer informatie te verstrekken rondom de vergoeding die aan [getuige] is gegeven. Het hof is van oordeel dat gelet op hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht thans geen noodzaak bestaat om dit verzoek toe te wijzen. Het hof is van oordeel dat deze gegevens de verdediging in staat stellen bij pleidooi hierover een standpunt in te nemen.
5.
Het verzoek om [getuige] (31) als getuige te horen wijst het hof toe.
6.
De verdediging heeft verzocht om het openbaar ministerie op te dragen alle vragen die de verdediging had gesteld aan het openbaar ministerie en die niet of niet naar genoegen zouden zijn beantwoord en de nieuwe vragen van de verdediging die daaromtrent zijn gesteld alsnog te beantwoorden. Het hof is van oordeel dat thans, in de stand waarin het onderzoek zich thans bevindt, er geen noodzaak bestaat om het openbaar ministerie op te dragen nader op deze vragen in te gaan, gelet op hetgeen door de verdediging in dit stadium naar voren is gebracht. Het hof wijst het verzoek af.
Schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 5 juli 2011 om 15.00 uur, met aanzegging aan de verdachte en de raadsvrouw om alsdan zonder nadere oproeping c.q. kennisgeving ter terechtzitting te verschijnen.
Stelt de stukken wederom in handen van een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, niet zijnde een van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, met de opdracht om:
a.
voort te gaan met de uitvoering van de opdrachten, gegeven ter terechtzitting van 1 februari 2011
b.
- het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid te stellen opgave te doen van een naam of namen van een antropoloog met kennis van West-Afrika/Liberia;
- met inachtneming van de door het openbaar ministerie en de verdediging opgegeven
naam / namen, een antropoloog te benoemen en door deze antropoloog een deskundigenrapport te doen opmaken ter beantwoording van de vragen die (kunnen) worden opgegeven door het openbaar ministerie en / of de verdediging.
c.
zonodig als getuige te horen de door het openbaar ministerie en de verdediging te noemen personen die aanwezig kunnen zijn bij de schouw en die zouden kunnen verklaren over de situatie ter plaatse ten tijde van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Stelt de stukken in handen van een raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof, zijnde een van de raadsheren die over de zaak zal oordelen, met de opdracht om de volgende personen als getuige te horen:
1. [getuige]
2. [getuige]
3. [getuige]
6. [getuige]
7. [getuige]
8. Getuige Y (persoon die bij het [naam] een verklaring heeft afgelegd)
9. [getuige]
10. [getuige]
11. [getuige]
12. [getuige]
13. [getuige]
14. [getuige]
15. [getuige]
18. [getuige]
19. [getuige]
20. [getuige]
21. [getuige]
22. [getuige]
23. [getuige]
24. [getuige]
25. [getuige]
26. [getuige]
27. [getuige]
28. [getuige]
29. [getuige]
30. [getuige]
31. [getuige]
Draagt het openbaar ministerie op om de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de vertrouwenspersonen schriftelijk binnen 3 maanden na heden aan het hof kenbaar te maken.
Verstaat dat aanvullende stukken en eventuele aanvullende onderzoekswensen tijdig vóór de nadere rechtsdag van 5 juli 2011 ter griffie van dit gerecht zullen worden neergelegd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffiers (ieder slechts voor zover betrekking hebbend op dat deel van de terechtzitting waarop zij aanwezig waren) is vastgesteld en ondertekend.