GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 december 2011
Zaaknummer: HV 200.084.506/01
Zaaknummer eerste aanleg: 217120 FA RK 10-1380
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
verblijvende te [verblijfplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. F. Boor, thans mr. C.J.M. Veth.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 28 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2011, zoals verduidelijkt bij brief d.d. 1 april 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud dient te betalen van € 1.345,- per maand voor de duur dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en de man de op die woning betrekking hebbende hypothecaire- en eigenaarlasten voldoet, en een bijdrage van € 4.200,- per maand vanaf de datum van verkoop en levering van die woning.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2011, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep te verklaren dan wel de grieven van de vrouw af te wijzen.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht, zoals gewijzigd bij brief d.d. 10 november 2011 van mr. Veth, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen aan de vrouw bij vooruitbetaling een bedrag moet voldoen van € 252,- per kind per maand en te bepalen dat de verplichting om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen is geëindigd op grond van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met een productie, ingekomen ter griffie op 23 juni 2011, heeft de vrouw verzocht de grieven van de man in hoger beroep af te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kouwenaar;
- de man, bijgestaan door mr. Veth.
2.3.1. Het hof heeft de minderjarige [dochter A.] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van mr. Kouwenaar d.d. 23 juni 2011;
- voornoemde brief met bijlagen van mr. Veth d.d. 10 november 2011.
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 22 maart 1984 te Woudrichem met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn 5 kinderen geboren waarvan thans nog minderjarig zijn:
- [dochter 1.] (hierna: [dochter A.]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
- [dochter 2.] (hierna: [dochter B.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
[dochter A.] en [dochter B.] kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
De meerderjarige [dochter 3.] (27 jaar) woont zelfstandig. [dochter 4.] (24 jaar) en [zoon] (23 jaar) wonen bij de vrouw.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 april 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.] en [dochter B.] moet voldoen een bedrag van € 650,- per kind per maand met ingang van de dag dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.608,- per maand ingeval de echtelijke woning niet is verkocht en de man de hypothecaire- en eigenaarslasten betaalt, en een bedrag van € 4.200,- per maand vanaf de datum dat de woning zal zijn verkocht, afgewezen.
3.3. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De grieven van vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de draagkracht van de man. De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. De man heeft gesteld dat hij een onderhoudsbijdrage van € 252,- per kind per maand kan betalen. De man heeft voorts gesteld dat de vrouw samenwoont met een ander als waren zij gehuwd, op grond waarvan de
onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd.
3.5.1. De vrouw heeft voorop gesteld dat de man in hoger beroep geen wijziging van de kinderalimentatie kan verzoeken, aangezien hij op de dag van de zitting bij de rechtbank (13 december 2010) het ouderschapsplan heeft ondertekend, waarmee partijen zijn overeengekomen dat de man € 650,- per kind per maand aan de vrouw voldoet en zal blijven voldoen.
Naar de mening van de vrouw is er geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de overeengekomen kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De man heeft dit gemotiveerd betwist.
3.5.2. Het hof gaat voorbij aan deze stelling van de vrouw nu in alimentatiezaken iedere relevante wijziging in elk stadium van de procedure kan worden betrokken.
In dit geval is er sprake van een relevante wijziging van omstandigheden, onder meer gelet op het notariële samenlevingscontract d.d. 17 augustus 2011 van de man en zijn nieuwe partner en de wijziging in de woonlasten van de man - en de daaraan verbonden fiscale gevolgen - met ingang van 17 augustus 2011, welke wijziging de vrouw niet heeft betwist.
Of deze wijziging van omstandigheden tot de conclusie zal leiden dat de overeengekomen kinderalimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet, zal blijken na de inhoudelijke beoordeling.
3.6. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdragen, zijnde de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dit is 14 april 2011, is tussen partijen niet in geschil.
Samenwonen als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW)
3.7. De man heeft ter zitting van het hof, na een korte schorsing, het verzoek op grond van artikel 1:160 BW ingetrokken, met dien verstande dat de man zich het recht heeft voorbehouden om op die grond wijziging van de ten deze te wijzen beschikking te verzoeken dan wel anderszins op deze grond alsnog beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw te verzoeken.
3.8. De behoefte van de kinderen aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 650,- per kind per maand is in hoger beroep tussen partijen niet in geschil.
3.9. De door de rechtbank vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 2.780,- netto per maand is in hoger beroep niet in geschil.
3.10. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de verzochte bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
3.11. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Het fiscaal jaarinkomen van de man bedraagt volgens de jaaropgave 2010 € 140.396,-, inclusief de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De vrouw heeft aanvankelijk gesteld dat er een fiscale bijtelling dient plaats te vinden ad € 16.460,- op jaarbasis in verband met de leaseauto.
Het hof overweegt dat conform de aanbevelingen in het Trema rapport geen rekening wordt gehouden met de fiscale bijtelling in verband met het privé gebruik van de door de werkgever van de man aan hem ter beschikking gestelde auto.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij de lease auto met ingang van 1 januari 2011 voor het eerst privé is gaan gebruiken zodat de jaaropgaaf 2010 derhalve niet gecorrigeerd dient te worden. De vrouw heeft hiermee ter zitting ingestemd.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
De (voormalige) echtelijke woning
3.12. De voormalige echtelijke woning te [plaatsnaam] is eigendom van partijen. De dag dat de man de echtelijke woning metterwoon heeft verlaten is door partijen gesteld op 1 januari 2010.
De vrouw is met de vier jongste kinderen in de echtelijke woning blijven wonen. Ter zitting van het hof is gebleken dat de vrouw kort voor de zitting tijdelijk, in afwachting van nieuwe woonruimte, haar intrek bij haar ouders heeft genomen.
3.12.1. De hypotheekrente van de echtelijke woning bedraagt onbetwist € 2.921,- per maand. De man betaalt sinds zijn vertrek de volledige hypotheekrente. Partijen zijn het er over eens dat de man dat blijft doen tot de datum van verkoop van de woning (dan wel de verdeling van de huwelijksgemeenschap).
Partijen zijn ieder voor 50% eigenaar van de thans nog onverdeelde gezamenlijke woning en de daarop rustende hypotheekschuld.
3.12.2. Met betrekking tot het aandeel van de man in de hypotheekschuld van de echtelijke woning overweegt het hof het navolgende.
Het hof overweegt dat de Wet IB 2000 het gedurende een periode van twee jaar mogelijk maakt dat de man, in dit geval met ingang van 1 januari 2010, een beroep kan doen op de eigenwoningregeling. Deze regeling houdt in dat de man, hoewel hij de echtelijke woning niet meer bewoont, de door hem betaalde hypotheekrente voor 50% (toch) fiscaal in aftrek kan brengen. Gelet op de termijn van twee jaar eindigt deze fiscale aftrekbaarheid voor de man op 1 januari 2012. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal met dit fiscale aspect tot 1 januari 2012 rekening worden gehouden.
Na 1 januari 2012 komt het aandeel van de man in de hypotheekschuld in mindering op de in box 3 te betalen rendementsgrondslag. Partijen hebben echter ter zitting verklaard dat de echtelijke woning vermoedelijk met een onderwaarde zal worden verkocht. Nu de man onbetwist heeft gesteld dat partijen geen spaargelden hebben, gaat het hof ervan uit dat het box 3 vermogen nihil is.
3.12.3. Met betrekking tot het aandeel van de vrouw in de hypotheekschuld van de echtelijke woning staat vast dat de man, die de volledige hypotheeklast van de woning betaalt, voor de vrouw haar aandeel van de hypotheekschuld betaalt.
Aangezien de man een onderhoudsverplichting heeft jegens de vrouw, is deze betaling te beschouwen als het voldoen van de man aan zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en heeft de man in verband daarmee recht op persoonsgebondenaftrek.
Het hof zal bij de vaststelling van de partneralimentatie met deze reeds fiscaal verwerkte bijdrage van de man ook na het verstrijken van de bovengenoemde tweejaarstermijn rekening houden, nu uit de stukken (waaronder het petitum van de vrouw in hoger beroep) en het verhandelde ter zitting moet worden afgeleid dat partijen hierover een (stilzwijgende) afspraak hebben gemaakt.
3.12.4. De WOZ-waarde van de voormalige echtelijke woning is € 675.000,- en het daarmee corresponderende eigenwoningforfait € 3.712,-.
De man dient de helft van het eigenwoningforfait in zijn belastingaangifte aan te geven in box 1. Nu de man zijn aandeel in de echtelijke woning ter beschikking stelt aan de vrouw en omdat de man een onderhoudsverplichting heeft jegens de vrouw waaraan hij met deze ter beschikkingstelling voldoet, heeft de man recht op persoonsgebondenaftrek tot het bedrag van de helft van eigenwoningforfait. Deze persoonsgebondenaftrek geldt tot de datum waarop de vrouw de woning heeft verlaten. Teneinde een versnippering van de rekenperiodes te voorkomen, stelt het hof deze datum gemakshalve op 1 januari 2012.
De woning te [woonplaats]
3.12.5. De man heeft zich met ingang van 29 januari 2010 bij de gemeentelijk basisadministratie van de gemeente Wijdemeren op het adres te [woonplaats] ingeschreven. De man is bij zijn nieuwe partner te [woonplaats] gaan wonen.
Het hof zal vanaf de ingangsdatum van de alimentatieverplichting rekening houden met de door de man aan zijn partner betaalde huur van € 433,- per maand. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van de nieuwe partner d.d. 4 mei 2011 genoegzaam blijkt dat hier sprake is van een kale huur. Bovendien is het hof van oordeel dat deze huur als redelijk is te beschouwen, zodat het hof hiermee rekening zal houden.
3.12.6. De woning van de nieuwe partner is haar eigendom. De totale hypotheekrente van deze woning bedraagt € 19.833,75 per jaar (€ 1.652,81 per maand). De WOZ-waarde bedraagt € 270.000,- en het daarmee corresponderende eigenwoningforfait € 1.485,-.
Ter zitting van het hof heeft de man onbetwist verklaard dat hij met ingang van 17 augustus 2011 een notariële samenlevingsovereenkomst heeft gesloten met zijn nieuwe partner en dat hij, in plaats van huur te betalen, sindsdien meebetaalt aan de hypotheekrente van de woning te [woonplaats].
3.12.7. Gelet op de inschrijving van de man in de gemeentelijke basisadministratie en het notariële samenlevingscontract, zijn de man en zijn nieuwe partner te beschouwen als fiscale partners. Op grond hiervan maakt de man, zo heeft hij aangevoerd, met ingang van 17 augustus 2011 gebruik maakt van de fiscale mogelijkheid om in de aangifte IB de hypotheekrente aftrek en de bijtelling van het eigenwoningforfait te verdelen tussen hem en zijn partner.
De man heeft aangevoerd dat dit, in verband met de inkomensverhouding tussen hem en zijn nieuwe partner, plaatsvindt in de verhouding 80%-20% en dat derhalve met ingang van 17 augustus 2011 rekening gehouden dient te worden met voor hem aftrekbare hypotheeklasten van € 15.867,- per jaar (80%) en een eigenwoningforfait van € 1.188,- (80%).
3.12.8. Het hof volgt de man niet in zijn stelling. Het hof ziet geen reden om af te wijken van het in het Tremarapport geformuleerde uitgangspunt dat de man de woonlast met zijn nieuwe partner dient de delen in de verhouding 50%-50%. Gelet op de dringende onderhoudsverplichting van de man jegens - in de eerste plaats - zijn kinderen, acht het hof de verdeling 50%-50% redelijk.
Het vorenstaande leidt ertoe dat met betrekking tot de woning te [woonplaats] met ingang van 17 augustus 2011 rekening gehouden zal worden met een aftrekbare hypotheekrente van € 826,40 per maand (50%) en met een eigenwoningforfait van € 743,- (50%).
3.12.9. Samenvattend leidt dit tot de navolgende bedragen in de navolgende rekenperioden:
De periode van 14 april 2011 tot 17 augustus 2011
- € 2.921,- per maand ter zake hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning; dit bedrag is voor de helft fiscaal aftrekbaar als aandeel van de man in de hypotheekschuld en voor de andere helft heeft de man persoonsgebondenaftrek uit hoofde van voldoening aan een onderhoudsverplichting jegens de vrouw;
- € 1.856,-, dit is de helft van het eigenwoningforfait van de echtelijke woning waartegenover de man persoonsgebondenaftrek heeft;
- € 433,- per maand ter zake huurlasten te [woonplaats].
De periode van 17 augustus 2011 tot 1 januari 2012
- € 2.921,- per maand ter zake hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning; op dezelfde wijze als in de voorgaande periode;
- € 1.856,-, dit is de helft van het eigenwoningforfait van de voormalige echtelijke woning waartegenover de man persoonsgebondenaftrek heeft;
- € 826,40 per maand ter zake aftrekbare hypotheekschuld van de woning te [woonplaats];
- € 743,-, zijnde het aandeel van de man in het eigenwoningforfait van de woning te [woonplaats].
De periode met ingang van 1 januari 2012
- € 2.921,- per maand ter zake hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning; dit bedrag is voor zover het betreft het aandeel van de man in de hypotheekschuld de niet meer aftrekbare hypotheekrente. Voor de andere helft heeft de man nog steeds persoonsgebondenaftrek uit hoofde van voldoening aan een onderhoudsverplichting jegens de vrouw;
- € 826,40 per maand ter zake aftrekbare hypotheeklasten van de woning te [woonplaats];
- € 743,- zijnde het aandeel van de man in het eigenwoningforfait van de woning te [woonplaats].
3.12.10. Met betrekking tot de overige woonlasten houdt het hof voorts rekening met:
- € 343,- per maand aan premie levens-/overlijdensrisicoverzekering, welke verzekering is gesloten in verband met de hypotheek van de echtelijke woning;
- € 43,- per maand ter zake aflossing op de lening bij het Nationaal Restauratiefonds. De man heeft ter zitting verklaard dat het aflossingsbedrag van € 169,- per maand waarmee de rechtbank nog rekening hield is vervallen, zodat het hof daarmee geen rekening houdt;
- € 195,- per maand ter zake forfaitaire eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning, nu de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het een monumentale boerderij betreft waarvoor hogere vaste lasten worden betaald dan voor een gemiddelde woning, welke lasten derhalve uitstijgen boven het forfaitaire bedrag van € 95,- per maand;
- € 47,- ter zake forfaitaire eigenaarslasten van de woning te [woonplaats] met ingang van 17 augustus 2011.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 96,- aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en € 25,- aan aanvullende premie;
€ 14,- aan verplicht eigen risico,
minus € 44,- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten zorgregeling
Het hof houdt rekening met de verblijfkosten verbonden aan de zorgregeling ten bedrage van € 58,- per maand, welke kosten onbetwist tussen partijen vaststaan.
Rente en aflossing schulden
Tussen partijen is niet in geschil dat rekening gehouden dient te worden met een bedrag van € 438,- per maand ter zake aflossing op schulden, van welk bedrag € 190,- betrekking heeft op de maandelijkse aflossing op de Visa-schuld en € 248,48 op de Rabo-Riantrekening. De man heeft ter zitting verklaard dat hij de schuld en de aflossing daarop met betrekking tot het Rabo Ondernemerspakket wenst te verrekenen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Advocaatkosten
Gelet op het door de man gestelde negatieve huwelijksvermogen en het gebrek aan spaargelden aan de zijde van de man, hetgeen door de vrouw niet is betwist, houdt het hof in redelijkheid rekening met advocaatkosten ten bedrage van € 114,- per maand gedurende een periode van maximaal 12 maanden.
Vaststelling van de alimentatie
3.13. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert, rekening houdend met de inkomensafhankelijke premie ZVW, in een netto besteedbaar inkomen van de man als volgt.
In de periode van 14 april 2011 tot 17 augustus 2011
heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 7.813,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde fiscale aspecten.
In de periode van 17 augustus 2011 tot 1 januari 2012
heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 8.211,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde fiscale aspecten.
In de periode met ingang van 1 januari 2012
heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 7.451,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde fiscale aspecten.
3.14. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte als volgt.
In de periode van 14 april 2011 tot 17 augustus 2011
heeft de man een draagkrachtruimte van € 2.468,- per maand. Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen en 60% voor een onderhoudsbijdrage voor de vrouw. De man heeft in deze periode voldoende draagkracht om de verzochte bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [dochter A.] en [dochter B.] van € 650,- per kind per maand te voldoen.
Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op (forfaitaire) persoonsgebonden fiscale aftrek. Voorts is betaalde partneralimentatie geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Rekeninghoudend met het forfaitaire en het te realiseren fiscale voordeel, heeft de man voorts de draagkracht om, naast de voormelde fiscaal verwerkte onderhoudsverplichtingen, een bedrag van € 654,- per maand te betalen als bijdrage in het levensonderhoud van vrouw. Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man in deze periode bereikt.
In de periode met ingang van 17 augustus 2011 tot 1 januari 2012
heeft de man een draagkrachtruimte van € 2.422,- per maand. Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen en 60% voor een onderhoudsbijdrage voor de vrouw. De man heeft in deze periode voldoende draagkracht om de verzochte bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [dochter A.] en [dochter B.] van € 650,- per kind per maand te voldoen.
Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op (forfaitaire) persoonsgebonden fiscale aftrek. Voorts is betaalde partneralimentatie geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Rekeninghoudend met het forfaitaire en het te realiseren fiscale voordeel, heeft de man voorts de draagkracht om, naast de voormelde fiscaal verwerkte onderhoudsverplichtingen, een bedrag van € 595,- per maand te betalen als bijdrage in het levensonderhoud van vrouw. Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man in deze periode bereikt.
In de periode met ingang van 1 januari 2012
heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.662,- per maand. Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man, mede in aanmerking nemende dat hij de hiervoor vermelde kosten omgangsregeling maakt, recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om afgerond € 650,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.] en [dochter B.].
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man bereikt. Op grond van vorenstaande is het hof van oordeel dat de man in deze periode niet de draagkracht heeft om enig bedrag te betalen ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw.
3.15. Het hof overweegt ten slotte het navolgende. Nu thans onduidelijk is op welke termijn de echtelijke woning zal zijn verkocht en voorts onduidelijk is of er alsdan sprake zal zijn van een onderwaarde dan wel van een overwaarde en hoe groot die onderwaarde/overwaarde zal zijn en hoe deze tussen partijen zal worden verdeeld, en derhalve thans niet is te voorzien hoe de feitelijke situatie van beide partijen op dat moment zal zijn, is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat het thans niet is geïndiceerd om vooruit te lopen op de situatie na verkoop van de echtelijke woning, zodat de grief van de vrouw op dat punt faalt.
3.16.1. De man heeft aangevoerd dat van de vrouw in redelijkheid verwacht kan worden dat zij op termijn, per 1 januari 2012, met een bedrag van € 14.071,- per jaar (circa € 1.170,- bruto per maand) in haar eigen levensonderhoud voorziet. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
Gelet op de omvang van de huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.780,- netto per maand, is het hof van oordeel dat de vrouw in ieder geval een aanvullende behoefte heeft ter hoogte van de door de man uit hoofde van zijn onderhoudsverplichting voor de vrouw betaalde hypotheekrente, het aan de vrouw ter beschikking gestelde aandeel van de man in de woning en de na te melden onderhoudsbijdrage.
3. 16.2. Nu de man met ingang van 1 januari 2012 geen draagkracht heeft om daarnaast nog enig bedrag te betalen ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw, komt het hof aan de verdere beoordeling van de stelling van de man niet toe.
3.17. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 28 december 2010 voor zover het betreft de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw,
en in zoverre opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen:
- van 14 april 2011 tot 17 augustus 2011 een bedrag van € 654,- per maand, en
- van 17 augustus 2011 tot 1 januari 2012 een bedrag van € 595,- per maand;
stelt met ingang van 1 januari 2012 de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op nihil,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R. Everaars-Katerberg, M.C. van Dijkhuizen en W.Th.M. Raab en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.