12.8.1.De normale werktijd van [X.] was 40 uur per week (op maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot en met 17.00 uur). Als door Logicx erkend staat vast dat [X.] diensten had waarbij hij gedurende een periode buiten deze reguliere arbeidstijden bereikbaar/beschikbaar moest zijn om op afroep arbeid te verrichten.
Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie moeten diensten, waarin werknemers fysiek aanwezig moeten zijn op hun werkplek -ook indien die diensten perioden van inactiviteit omvatten (waarin al dan niet geslapen wordt)- in zijn geheel als arbeidstijd worden aangemerkt.
[X.] heeft gewerkt in de vestiging van Logicx in [vestigingsplaats B.]. In de visie van [X.] was zijn bergingsauto, die hij bij diensten mee naar huis nam, (ook) zijn werkplek.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
[X.] heeft gesteld dat hij in de relevante periode een mobiele werknemer is geweest in de zin van artikel 3d van de Richtlijn 2002/15/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer verrichten. Genoemde richtlijn is ingevolge haar artikel 2 lid 1 evenwel uitsluitend van toepassing op mobiele werknemers die vallen onder – kort gezegd – Verordening (EEG) 3280/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (Vo 3280/85) dan wel de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen in het internationale vervoer over de weg (AETR overeenkomst). Artikel 4 lid 7 Vo 3280/85 bepaalt dat de verordening niet geldt voor “voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties”, terwijl lid 10 hetzelfde bepaalt voor “voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor reparaties en wegslepen”. Artikel 2 AETR bepaalt dat de overeenkomst niet van toepassing is op internationaal vervoer van goederen over de weg verricht met
“ voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties” (lid 2 sub b onder 7) en voor “voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor de hulpverlening aan motorrijtuigen” (lid 2 sub b onder 10). Gezien de door [X.] verrichte werkzaamheden viel hij in de relevante periode niet onder Richtlijn 2002/15/EG doch – mede gezien artikel 2 lid 2 Richtlijn 2002/15/EG – uitsluitend onder de (algemene) richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (vervanger van Richtlijn 93/104/EG als gewijzigd middels Richtlijn 2000/34/EG).
Zo er al van uit zou dienen te worden gegaan dat in de onderhavige zaak de Europese richtlijn 2002/15/EG en het arbeidstijdenbesluit vervoer van toepassing zouden zijn en [X.] als mobiele werknemer zou dienen te worden beschouwd - artikel 2.3.2. van genoemde besluit sluit het voor wegvervoer relevante hoofdstuk uit voor voertuigen als bedoeld in artikel 4 leden 7 en 10 Vo 3280/85 -, dan nog kan naar het oordeel van het hof het betoog van [X.], dat zijn diensturen steeds als arbeidstijd dienen te worden aangemerkt, niet worden gevolgd. Reeds uit de eigen stellingen van [X.] blijkt dat het niet noodzakelijk was dat hij tijdens zijn diensten in of rondom de bergingsauto diende te verblijven. Zo komt bijvoorbeeld uit de inhoud van productie A bij memorie van grieven naar voren dat [X.] gedurende (de inactieve uren van) de diensten in zijn eigen woning verbleef, hetgeen niet als 'rondom' de bergingsauto kan worden gekwalificeerd. Van een verplichting tot fysieke aanwezigheid op de werkplek, zelfs als wordt uitgegaan van de door [X.] voorgestane ruime uitleg van dat begrip, is dan ook geen sprake. Voor zover [X.] heeft willen betogen dat verblijf in zijn eigen woning in verband met de noodzaak om in de directe omgeving van zijn bergingsvoertuig te zijn ook moet worden beschouwd als fysieke aanwezigheid op de werkplek, heeft hij daartoe onvoldoende gesteld. Het in dit verband gedane bewijsaanbod van [X.] wordt dan ook gepasseerd.
Op bedoelde wet- en Europese regelgeving kan in dit geval (nog daargelaten dat van horizontale werking geen sprake is - vergelijk r.o. 46 in HvJ EU 19 januari 2010 inzake Kücükdeveci (C-555/07, LJN BL 0510) - en dat de betreffende regelgeving betrekking heeft op de gezondheid en veiligheid van werknemers en hun bescherming tegen té lange werktijden en niet gaat over de beloning van werktijd) dan ook niet worden gegrond dat alle diensten die [X.] heeft verricht naast het reguliere werk volledig als arbeidstijd dienen te worden aangemerkt en te worden beloond conform (de overurenregeling van) artikel 42 van de cao. Dat Richtlijn 2003/88/EG- net zoals Richtlijn 93/104/EG – een richtlijn is die volgens het Hof van Justitie in de Vorelbeschikking van 11 januari 2007 (rechtsoverweging 23, C-437/05, LJN BC8784 ) “ bijzonder belangrijke voorschriften van communautair sociaal recht” bevat maakt dit niet anders.
Uit onder meer het Jaegerarrest (HvJ 9 september 2003, LJN BU0250) en de genoemde Vorelbeschikking volgt dat zelfs in de situatie dat diensten (op de werkplek) volledig als arbeidstijd moeten worden aangemerkt, de perioden van daadwerkelijke arbeidsprestaties en perioden waarin geen arbeid wordt verricht, verschillend mogen worden beloond. Zulks geldt ook voor onderhavige situatie. Dat de differentiatie in beloning moet zijn gebaseerd op een heldere en objectieve maatstaf valt -anders dan in de literatuur wel gesteld- in voormelde uitspraken niet te lezen.
Naar het oordeel van het hof stond het Logicx, gelet op bovenstaande, vrij actieve en inactieve diensturen gedifferentieerd te belonen.
[X.] heeft erkend, althans niet weersproken, dat hij de uren waarin hij daadwerkelijk bergingswerkzaamheden heeft verricht uitbetaald heeft gekregen op basis van overuren (conform de cao). De overurenregeling van de cao ziet op als arbeidstijd verrichte diensturen.
Niet gesteld of anderszins gebleken is dat de cao voor de in het geding zijnde diensten, voor zover de werknemer niet daadwerkelijk bergingswerkzaamheden verrichtte en niet op de werkplek behoefde te zijn, een bijzondere beloningsregeling kent.
Voor de periode vanaf 1 januari 2007 gold binnen Logicx, in aanvulling op de cao, de aanvullende regelingen arbeidsvoorwaarden.
Ten aanzien van de hiervoor bedoelde overige diensturen in de periode vanaf 1 januari 2007 is Logicx bij deelvonnis van 27 mei 2009 veroordeeld tot betaling van een, op de voor de periode vanaf 1 januari 2007 geldende piketregeling gebaseerd, bedrag. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
Vóór de periode voor 1 januari 2007 golden de regelingen aanvullende arbeidsvoorwaarden niet. Nu ook voor die periode geldt dat alleen sprake is van arbeidstijd indien de werknemer verplicht was fysiek op de werkplek aanwezig te zijn en voor zover zulks tijdens de diensten van [X.] niet het geval was, kan ook voor die periode niet worden aanvaard dat alle diensturen (inactieve en actieve) als gewerkte uren dan wel overuren uitbetaald zouden moeten worden. Ook voor deze periode staat vast dat de daadwerkelijk gewerkte uren als overuren zijn uitbetaald.
[X.] stelt dat het niet zo kan zijn dat de diensturen waarin door hem geen daadwerkelijke bergingswerkzaamheden werden verricht voor geen enkele betaling/vergoeding in aanmerking zouden komen. Nu [X.] zich echter op het standpunt stelt dat geen sprake is van piketdiensten, beschikbaarheidsdiensten, aanwezigheidsdiensten of consignatiediensten en, naar het oordeel van het hof, de overurenregeling van de cao op dergelijke uren niet van toepassing is, dient aan de door [X.] primair gestelde grondslag van zijn vordering voorbij te worden gegaan.
Artikel 7:618 BW betreft slechts een instrument om de hoogte van het loon vast te stellen. Het kan geen dienst doen om de verschuldigdheid van betaling van (volledig) loon over de inactieve diensturen te doen vaststellen. Ook de subsidiaire grondslag van het gevorderde kan [X.] niet baten.
De slotsom is dat de eerste grief faalt.