Parketnummer : 20-003154-10
Uitspraak : 13 december 2011
VERSTEK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 augustus 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-821030-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2008 tot en met 20 augustus 2008 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 512 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2008 tot en met 20 augustus 2008 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 20 augustus 2008 werd, op grond van informatie dat in het pand [adres] in Eersel in twee containers hennepkwekerijen in stand worden gehouden, een doorzoeking verricht in het bedrijfspand [adres] te Eersel. Tijdens de doorzoeking werden twee containers aangetroffen. In beide containers werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Tevens werd geconstateerd dat de verzegeling van de [bedrijf] installatie afwezig was en dat de kabel rechtstreeks was aangesloten voor de meter en achter de hoofdzekering(en) van [bedrijf]. Verdachte had ten aanzien van het gedeelte van het pand waarin de containers zijn aangetroffen een huurovereenkomst gesloten met [betrokkene], de huurder van het pand. Verdachte verklaarde dat de aangetroffen hennepkwekerij van hem was en dat hij hier geheel voor verantwoordelijk was. Verdachte verklaarde verder dat hij niet wist dat de stroom illegaal werd afgenomen en dat hij ook niet wist wie de wijzigingen in de meterkast heeft aangebracht.
Op grond van hetgeen gerelateerd is over wat is aangetroffen op 20 augustus 2008 in het bedrijfspand [adres] in Eersel kan niet worden vastgesteld dat op die datum ook daadwerkelijk illegaal stroom werd afgenomen. Er is weliswaar in werking zijnde apparatuur aangetroffen, doch uit het proces-verbaal blijkt niet dat is vastgesteld dat de stroom die werd gebruikt ten behoeve van het in werking houden van de apparatuur werd afgenomen van de illegale aansluiting. Het enkele aantreffen van illegaal aangesloten stroomkabels kan immers geen bewijs opleveren voor diefstal.
Bovendien kan op grond van het dossier, gelet op de verklaring van verdachte hierover, niet worden vastgesteld dat verdachte, dan wel een ander met medeweten van verdachte, verantwoordelijk is voor de illegaal aangelegde stroomaansluiting, zodat ook om die reden niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom zoals onder 2 ten laste gelegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2008 te Eersel opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van 512 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde de handel in softdrugs bevordert, waarmee allerlei maatschappelijk ongewenste- en negatieve gezondheidseffecten gepaard gaan;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2011. Hieruit blijkt dat verdachte recentelijk nog veroordeeld is in verband met een verkeersfeit zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Hieruit volgt echter ook dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten als de onderhavige.
Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 1 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. M. Bakhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 13 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. van der Meijde en mr. M. Bakhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.