ECLI:NL:GHSHE:2011:BU8381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.083.313
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vertragingsvergoeding bij doorlopend krediet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Arenda I B.V. tegen [X.], die niet is verschenen. Het hof behandelt de kwestie van de vertragingsvergoeding die verschuldigd is vanaf de datum van algehele opeising van een doorlopend krediet. Arenda had in eerste aanleg een verstekvonnis verkregen van de rechtbank Breda, waarin de gevorderde hoofdsom werd toegewezen, maar de vertragingsvergoeding enkel over de termijnen die bij een juiste nakoming betaald hadden moeten zijn. Arenda is van mening dat zij recht heeft op een vertragingsvergoeding over het totale uitstaande saldo van de kredietovereenkomst, wat het hof in deze uitspraak bevestigt. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en wijst de vordering van Arenda integraal toe. Het hof oordeelt dat [X.] vanaf de datum van algehele opeising de vertragingsvergoeding verschuldigd is over het gehele uitstaande saldo, en niet alleen over de vervallen en niet betaalde termijnbedragen. De uitspraak van het hof is dat [X.] moet betalen aan Arenda, vermeerderd met de overeengekomen rente, en dat hij in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.083.313
arrest van de tweede kamer van 13 december 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap Arenda I B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. F.P.J.R. Jansen,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2011, zoals hersteld bij exploot van 11 mei 2011, ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 226142/HA ZA 10-1942 gewezen verstekvonnis van 24 november 2010 tussen appellante – Arenda – als eiseres en geïntimeerde – [X.] – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld verstekvonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Tegen de niet verschenen [X.] is verstek verleend.
2.2. Bij memorie van grieven met producties heeft Arenda één grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van die memorie is weergegeven.
2.3. Arenda heeft de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2. In de inleidende dagvaarding van 14 oktober 2010 heeft Arenda de veroordeling gevorderd van [X.], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 18.081,67, te vermeerderen met de overeengekomen rente, naar thans 1,005% per maand, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wet op het consumentenkrediet (Wck), te berekenen over dat bedrag vanaf 14 oktober 2010 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [X.] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis tot betaling is overgegaan.
4.3. Arenda heeft daartoe gesteld dat zij op 26 januari 2008 met [X.] een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij aan [X.] een doorlopend krediet heeft verstrekt, dat [X.] ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijnbedrag en ook na in gebreke te zijn gesteld nalatig is gebleven in de volledige nakoming van zijn verplichtingen en dat daardoor ingevolge de algemene bepalingen van de kredietakte en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden het saldo van het krediet in zijn geheel opeisbaar is geworden. Verder heeft Arenda gesteld dat [X.] op grond van de algemene voorwaarden in geval van verzuim een vertragingsvergoeding is verschuldigd, gelijk aan het aan de overeenkomst ten grondslag liggende effectieve rentepercentage op jaarbasis.
4.4. [X.] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
4.5. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de gevorderde hoofdsom toegewezen. De vanaf 14 oktober 2010 over de hoofdsom gevorderde rente (vertragingsvergoeding) heeft de rechtbank enkel toegewezen over de termijnen die bij een juiste nakoming betaald hadden moeten zijn. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. [X.] is in de proceskosten veroordeeld.
4.6. In rechtsoverweging 2.4 heeft de rechtbank overwogen dat krachtens afdeling 3 van hoofdstuk IV Wck – welke wet op de overeenkomst van toepassing is – een vertragingsvergoeding in rekening mag worden gebracht over vervallen en niet betaalde termijnen, indien en voorzover een termijn achterstallig is en dat daarom de gevorderde vertragingsvergoeding over het ineens opgeëiste bedrag van al het verschuldigde moet worden afgewezen en alleen een vertragingsvergoeding over vervallen en niet betaalde termijnbedragen, als het mindere, toewijsbaar is.
4.7. Met de grief komt Arenda tegen dit oordeel op. Kort gezegd stelt Arenda dat zij op grond van de overeenkomst, haar algemene voorwaarden, de wet en jurisprudentie gerechtigd is een vertragingsvergoeding in rekening te brengen over het totaal verschuldigde saldo van de kredietovereenkomst.
4.8. Het hof oordeelt als volgt.
4.8.1. De in het geding zijnde overeenkomst is een krediettransactie als bedoeld in de Wck. Artikel 34 Wck geeft een limitatieve opsomming van de toegestane vormen van kredietvergoeding. In deze zaak, waar sprake is van een kredietovereenkomst met een variabele kredietvergoeding, zijn enkel de kredietvergoedingen van belang die in artikel 34 worden genoemd onder a en b. De kredietvergoeding onder a is de reguliere kredietvergoeding die verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig het overeengekomen betalingsschema. De kredietvergoeding onder b is de vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie: de vertragingsvergoeding.
4.8.2. De kredietvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub a Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 3 van de kredietovereenkomst: “Contractant betaalt over bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van deze overeenkomst een variabele kredietvergoeding. Deze bedraagt thans per maand 0,851% ofwel een effectieve rente op jaarbasis van 10,7% over het saldo. (…)”
De vertragingsvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub b Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 5 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden: “Indien Contractant 14 dagen na ingebrekestelling tekort blijft komen in zijn verplichting tot betaling, is hij op dagbasis vertragingsvergoeding verschuldigd naar het kredietvergoedingspercentage van deze overeenkomst.”
4.8.3. Na de datum van algehele opeising is [X.] de in artikel 5 van de algemene voorwaarden overeengekomen vertragingsvergoeding niet alleen verschuldigd over vervallen en niet betaalde termijnbedragen, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, maar over het gehele uitstaande saldo (waarin begrepen de vervallen en niet betaalde termijnbedragen en de op grond van artikel 3 van de kredietovereenkomst verschuldigd geworden kredietvergoeding). Immers, door de algehele opeising van het uitstaande saldo heeft [X.] het recht verloren om in termijnen te betalen en is de overeengekomen kredietverlening geëindigd. Dat betekent dat [X.] vanaf de datum van algehele opeising de kredietvergoeding die is overeengekomen in artikel 3 van de kredietovereenkomst niet langer verschuldigd wordt. In plaats van die kredietvergoeding is [X.] vanaf de datum van algehele opeising over het hele uitstaande saldo de vertragingsvergoeding verschuldigd, welke vergoeding overigens berekend wordt op basis van hetzelfde percentage als dat van de kredietvergoeding.
4.8.4. Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven voorzover daarbij de vordering van Arenda is afgewezen. Het hof zal de vordering – die noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt – alsnog integraal toewijzen met veroordeling van [X.], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep. Voor de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis – met uitzondering van de beslissing over de proceskosten – integraal vernietigen en opnieuw recht doen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de beslissing over de proceskosten;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Arenda te betalen een bedrag van € 18.081,67, vermeerderd met de overeengekomen rente naar thans 1,005% per maand, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wck, te berekenen over dat bedrag vanaf 14 oktober 2010 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing over de proceskosten;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Arenda tot aan deze uitspraak begroot op € 1.849,81 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S.M.A.M. Venhuizen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2011.