ECLI:NL:GHSHE:2011:BU7304

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.087.636
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de alimentatieverplichting van de vrouw jegens de man na hun echtscheiding. De rechtbank 's-Hertogenbosch had op 23 februari 2011 bepaald dat de vrouw een maandelijkse bijdrage van € 875,- aan de man moest betalen, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 7 april 2011. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2011 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw betwist de behoeftigheid van de man en stelt dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De man, die een eigen onderneming heeft, heeft echter aangetoond dat hij momenteel niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door de economische crisis die zijn bedrijf heeft getroffen.

Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De vrouw heeft een fiscaal inkomen van ongeveer € 61.416,-, maar haar draagkracht wordt beïnvloed door de kosten van de kinderen, die zij volledig voor haar rekening neemt. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van de kinderen in 2011 € 1.079,26 per maand bedragen. Na aftrek van deze kosten en andere lasten, heeft de vrouw een beperkte draagkrachtruimte over. Het hof concludeert dat de vrouw in staat is om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te betalen, maar dat dit de grens van haar draagkracht overschrijdt.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vrouw verplicht blijft om de alimentatie van € 875,- per maand te betalen. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de termijn van de alimentatieverplichting te beperken, zoals de vrouw had verzocht. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 6 december 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 6 december 2011
Zaaknummer: HV 200.087.636/01
Zaaknummer eerste aanleg: 214005 / FA RK 10-3501
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. du Fossé.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2011, heeft de vrouw verzocht, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de door haar te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de man van € 875,- per maand en, opnieuw rechtdoende, de man in zijn verzoek om vaststelling van een bijdrage in zijn levensonderhoud niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek alsnog af te wijzen. Subsidiair heeft de vrouw verzocht, indien het hof van oordeel is dat de man behoeftig is en het inkomen van de vrouw draagkracht biedt om bij te dragen in het levensonderhoud van de man, te bepalen dat verplichting van de vrouw tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de man beperkt is tot de nader vast te stellen draagkracht van de vrouw en maximaal gedurende een periode van een jaar te rekenen vanaf het indienen van het echtscheidingsverzoek in eerste aanleg, althans beperkt tot een periode die het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 juli 2011, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dat af te wijzen als zijnde ongegrond en, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen. Bij brief d.d. 20 oktober 2011 van mr. Du Fossé heeft de man verzocht te bepalen, ingeval het hof de bestreden beschikking zou vernietigen, dat op de man geen terugbetalingsverplichting rust met betrekking tot de ontvangen partneralimentatie nu deze is aangewend voor de kosten van zijn levensonderhoud.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 januari 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 19 oktober 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 20 oktober 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 20 oktober 2011;
- de door de advocaat van de vrouw ter zitting van het hof overgelegde pleitaantekeningen.
3. De beoordeling
3.1. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1.], hierna: [A.], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats];
- [kind 2.], hierna: [B.], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 april 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw als bijdrage in het levensonderhoud van de man een bedrag van € 875,- per maand dient te voldoen met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoeftigheid van de man, de draagkracht van de vrouw, in het bijzonder de hoogte van haar inkomen alsmede de wijze waarop de draagkracht van de vrouw is berekend, en de termijn van de alimentatieverplichting.
Ingangsdatum
3.4. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 7 april 2011, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte man
3.5. De door de rechtbank vastgestelde behoefte van de man van € 2.052,44 netto per maand is in hoger beroep tussen partijen niet in geschil.
Behoeftigheid man
3.6.1. De vrouw heeft aangevoerd dat de man in zijn eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, althans dat het aan de man zelf is te wijten dat zijn inkomen zodanig laag is, dat hij daarmee niet zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien.
De man heeft dit gemotiveerd betwist.
3.6.2. Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man thans 46 jaar is en dat hij een opleiding commerciële economie aan de HEAO heeft gevolgd. In 1995, het jaar van het huwelijk van partijen, is de man een eigen onderneming gestart. De man handelt in klassieke auto’s, met name van het merk Mercedes. Bij de start van de onderneming heeft de man zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader, die een agentschap had in flexibele verpakkingen, afgebouwd. Gedurende het huwelijk heeft de man in zijn onderneming gewerkt. Daarnaast heeft de man in eigen beheer twee huizen gebouwd waarbij hij als aannemer de bouw coördineerde. De man heeft gesteld dat de automobielbranche zwaar wordt getroffen door de huidige economische crisis en dat ook zijn onderneming daaronder te lijden heeft. De man heeft getracht de werkzaamheden in de onderneming uit te breiden met reparaties en onderhoud van klassieke auto’s, doch dit heeft niet tot het gewenste positief resultaat in de onderneming geleid. Uit de jaarstukken 2010 blijkt een verlies van € 21.060,08. Voorts constateert het hof dat de man in 2010 heeft ingeteerd op het vermogen van zijn onderneming. Om inkomsten te genereren is de man in 2010 gestart met het opzetten van een handel in sier(kerst)bomen, waarvoor de man in 2010 kosten heeft gemaakt, doch welke handel nog niet tot inkomsten heeft geleid.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij thans niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Gezien evenwel de hoge opleiding van de man en zijn brede werkervaring is het hof van oordeel, dat de man, indien hij alles in het werk stelt en zich daartoe inspant, binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, derhalve uiterlijk voor 7 april 2013, in staat moet zijn in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door middel van werkzaamheden in de automobielbranche of daarbuiten, als zelfstandige dan wel in loondienst. Het hof overweegt daarbij, dat de man die – met instemming van de vrouw – geruime tijd zijn onderneming heeft gedreven, binnen deze termijn van twee jaar ook in staat geacht moet worden om zijn onderneming zonder onnodige schade te beëindigen. Het verzoek van de vrouw om de onderhoudsbijdrage te beperken tot een jaar na indiening van het echtscheidingsverzoek, derhalve tot 18 juni 2011 dan wel tot een door het hof te bepalen datum, wijst het hof thans vooralsnog af.
Draagkracht vrouw
3.7. De vrouw stelt dat haar draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de man van € 875,- per maand te voldoen.
3.8. Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de vrouw
De vrouw is als accountmanager werkzaam bij ING. Zij verkoopt financiële producten, voornamelijk pensioenen. In verband met een reorganisatie binnen ING is de vrouw met ingang van 1 maart 2011 op non-actief gesteld met doorbetaling van haar (vaste) loon. Per 31 december 2011 zal de arbeidsovereenkomst eindigen.
De vrouw heeft gesteld dat zij met ingang van 1 januari 2012 een WW-uitkering zal ontvangen en dat het hof daarmee rekening dient te houden bij de berekening van haar draagkracht. Het hof gaat hier niet op in, aangezien noch de hoogte van die eventuele uitkering bekend is noch vaststaat dat de vrouw inderdaad per 1 januari 2012 werkloos zal zijn. Niet duidelijk is geworden tot welk resultaat het door ING aangeboden preventieve mobiliteitsprogramma heeft geleid of zal leiden. Ook onduidelijk is gebleven of de vrouw gebruik heeft gemaakt of nog zal maken van het herplaatsingstraject in het kader van het Sociaal Plan en wat het resultaat daarvan is of zal zijn. Verder is niet gebleken dat er voor de vrouw geen sprake is van een afvloeiingsregeling. Ten slotte is, indien de vrouw met ingang van 1 januari 2012 een nieuwe baan zou hebben, niet bekend tegen welk salaris dat dan zal zijn.
Gelet op deze onzekere toekomstige situatie is het hof van oordeel dat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw op dit moment niet geanticipeerd kan worden op de situatie na 31 december 2011.
Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat hof uit van de jaaropgave over 2010, waaruit een fiscaal loon blijkt van € 61.416,-, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en inclusief een dertiende maand en een bonusuitkering.
Uit de salarisstrook van september 2011 blijkt een cumulatief fiscaal loon tot en met september 2011 van € 50.513,67, hetgeen geëxtrapoleerd neerkomt op een fiscaal loon in 2011 van € 67.351,56, welk bedrag nog vermeerderd dient te worden met de uitkering dertiende maand 2011, waarvan de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij die nog in 2011 zal ontvangen. De vrouw heeft voorts ter zitting verklaard dat de bonus over 2010 is uitbetaald in april 2011 en het hof gaat ervan uit dat ook tot 1 maart 2011 sprake zal zijn van een bonusuitkering.
Het hof constateert dat voormeld inkomen van de vrouw in 2011 in ieder geval niet lager is dan het door de rechtbank gehanteerde inkomen volgens de jaaropgave 2010 - wat er overigens ook zij van de door de vrouw gestelde verrekening van belaste vergoeding reiskosten in 2010 van € 1.515,84.
Nu de man niet heeft geappelleerd tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2011 en door de rechtbank het inkomen van de vrouw op € 61.416,- is gesteld, zal ook het hof dit inkomen als uitgangspunt nemen bij de berekening van de draagkracht van de vrouw. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat uitgegaan dient te worden van een gemiddeld fiscaal inkomen van de afgelopen drie jaar. De vrouw heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd waarom afgeweken zou moeten worden van haar feitelijke huidige inkomen.
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouder korting;
- de combinatiekorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de vrouw
Wwb-normbedrag
Het hof houdt enerzijds rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, en hanteert anderzijds een percentage van 60 van de beschikbare draagkrachtruimte, nadat op de hierna uiteengezette wijze de kosten van de kinderen (die geheel door de vrouw worden gedragen) in de draagkrachtberekening zullen worden betrokken.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten die in hoger beroep niet in geschil zijn:
€ 775,- aan huur;
€ 84,- aan hypotheekaflossing/premie levensverzekering.
Ziektekosten
Het hof houdt voorts rekening met de navolgende maandelijkse lasten die evenmin in hoger beroep in geschil zijn:
€ 97,25 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en € 34,85 aan aanvullende premie;
€ 14,- aan verplicht eigen risico;
minus € 45,- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten kinderen
3.9.1. Onbetwist staat tussen partijen vast dat de kosten van de kinderen in 2009 € 1.055,- per maand bedragen, hetgeen geïndexeerd naar 2011 neerkomt op € 1.079,26 per maand en dat die kosten in de draagkrachtberekening dienen te worden betrokken.
3.9.2. De vrouw is van mening, kort samengevat, dat de kosten van de kinderen afgetrokken dienen te worden van de beschikbare draagkrachtruimte (dat wil zeggen na toepassing van het desbetreffende percentage op de draagkrachtruimte). De man heeft dit gemotiveerd betwist.
3.9.3. Nu de kosten van de kinderen geheel voor rekening van de vrouw komen, acht het hof het in dit geval redelijk te rekenen met de Wwb-norm voor een alleenstaande, de kosten van de kinderen van € 1.079,26 per maand als last in het draagkrachtloosinkomen in aanmerking te nemen en vervolgens 60% van haar dan resterende draagkracht te nemen om te bezien met welk bedrag zij zou kunnen bijdragen in het levensonderhoud van de man.
Vaststelling van de alimentatie
3.10. Bovengenoemd inkomen van de vrouw resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.516,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de inkomensafhankelijk premie ziektekostenverzekering en de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen.
3.11. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 767,- per maand. Daarvan is 60 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage aan de man.
3.12. Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de vrouw door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de man. Rekeninghoudend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de vrouw de draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde € 875,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de vrouw bereikt.
3.13. De beschikking waarvan beroep, dient dus te worden bekrachtigd. Aan de beoordeling van een terugbetalingsverplichting van de man jegens de vrouw komt het hof niet toe.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2011 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2011.