4.1. In r.o. 3.1 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij in deze zaak zal uitgaan. Met grief 5 wordt een deel van deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Eventuele (gedeeltelijke) gegrondbevinding van deze grief betekent overigens nog niet dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven.
a. [X.] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [Z.] (hierna: [Z.]). [Z.] exploiteerde in 2007 een onderneming, te weten café “De Sloep” te [vestigingsplaats]. Zij huurde het pand waarin het café gevestigd was van [Y.], die het pand weer van een ander huurde. De inventaris van het café was eigendom van [Z.].
b. [Z.] is een aantal keren in gebreke gebleven met de betaling van de huurpenningen. Bij brief van 15 augustus 2007 heeft [Y.] haar gesommeerd om de achterstallige huurpenningen te voldoen en een gerechtelijke procedure aangekondigd indien betaling achterwege zou blijven.
c. Op 6 september 2007 is tussen [X.] en [Z.] een notariële akte verleden waarin is neergelegd dat [X.] aan [Z.] een bedrag van € 22.000,-- heeft geleend en dat tot zekerheid voor de betaling van het verschuldigde uit hoofde van deze geldlening op de inventaris van het café een pandrecht wordt gevestigd (productie bij inl. dagv.).
d. [Y.] heeft [Z.] op 15 oktober 2007 in kort geding gedagvaard en daarbij ontruiming van het café en betaling van de achterstallige huurpenningen ad € 52.038,14 gevorderd. [Z.] werd in deze procedure bijgestaan door mr. Van Caam, [Y.] door mr. Wortel. [X.] was aanwezig bij de mondelinge behandeling van dit kort geding op 31 oktober 2007.
e. Op 7 november 2007 heeft in het betreffende café een overleg plaats gehad. Hierbij waren aanwezig enerzijds mr. Wortel namens [Y.] en anderzijds [Z.], [X.] en mr. Van Caam. Tijdens dit overleg is gesproken over de overname door [Y.] van de huurrechten en de café-inventaris van [Z.], waartegenover [Y.] zou afzien van het innen van de achterstallige huurpenningen. Toen is ook het pandrecht van [X.] ter sprake gekomen en is als voorwaarde voor overeenstemming van de zijde van [Z.] verlangd dat [Y.] € 15.000,-- aan [X.] zou betalen. [Y.] is daarmee niet akkoord gegaan.
f. De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 november 2007 de onder d. weergegeven vorderingen toegewezen. Bij brief van 23 november 2007 heeft mr. Van Caam aan [Y.] medegedeeld dat [Z.] niet in staat was om aan het vonnis te voldoen. Bij brief van 28 november 2007 heeft mr. Wortel mr. Van Caam onder meer het volgende bericht (productie 2 bij cva):
“U heeft aangegeven dat uw cliënte niet in staat zou zijn het verschuldigde bedrag aan cliënte te voldoen. In dat kader herhaalt ondergetekende het eerder gedane voorstel om tegen finale kwijting over en weer, de inventaris van de horecaonderneming over te dragen van uw cliënte aan cliënte, zodat cliënte de onderneming kan verkopen en zo haar schade kan beperken. De door U aan mij overgelegde akte van geldlening met verpanding doet aan het bovenstaande niets af. Mijns inziens lijkt het voorstel van cliënte billijk en tevens het meest praktische, zowel in het kader van de ontruiming van het café als in de afwikkeling van het tussen partijen aanwezige geschil. (…)”
g. Bij brief van 30 november 2007 heeft mr. Van Caam aan [Y.] medegedeeld dat [Z.] bij haar voorstel zoals in het café besproken bleef en dat zij en/of [X.] slechts zou(den) instemmen met de overdracht van de inventaris als [Y.] [X.] € 15.000,-- zou betalen. Partijen hebben ook toen geen overeenstemming bereikt.
h. [Z.] heeft eind 2007 de exploitatie van het café gestaakt. [Y.] heeft in februari 2008 het faillissement van [Z.] aangevraagd.
i. Op 26 februari 2008 heeft mr. Van Caam aan mr. Wortel het volgende geschreven (productie 3 bij cva):
“Onder druk van de faillissementsaanvraag die uw cliënte heeft ingediend heeft mijn cliënte besloten alsnog in te stemmen met het voorstel van uw cliënte tot overdracht van de café-inventaris aan uw cliënte tegen finale kwijting zoals aangegeven in uw brieven van 1 februari 2008 en 28 november 2007, dit op voorwaarde dat de faillissementsaanvraag wordt ingetrokken.”
j. Mr. Wortel heeft bij fax van 26 februari 2008 mr. Van Caam medegedeeld dat [Y.] instemt met de regeling zoals verwoord in voormelde fax van 26 februari 2008 (productie 4 bij cva). Mr. Wortel heeft hierbij nog aangegeven dat [Y.] wenst te controleren of de hele inventaris nog aanwezig is voordat zij finale instemming verleent.
k. Bij fax van 3 maart 2008 heeft mr. Wortel mr. Van Caam het volgende geschreven, welke fax mr. Van Caam voor akkoord heeft ondertekend (productie 5 bij cva):
“Inzake bovenstaande kwestie heeft de heer [A.], relatiebeheerder bij cliënte, met uw cliënte de horecaonderneming bezichtigd en heeft hij geconstateerd dat de inventaris aanwezig was. Derhalve kan cliënte instemmen met een minnelijke regeling, inhoudende dat uw cliënte de volledige café-inventaris, zoals bij partijen bekend, overdraagt aan cliënte tegen finale kwijting over en weer, waarop cliënte de faillissementsaanvraag zal intrekken. (…)”
l. Vervolgens heeft medio maart 2008 de overdracht van de inventaris plaatsgevonden, heeft [Y.] de sleutel van het café in ontvangst genomen en is de huurovereenkomst door partijen als geëindigd aangemerkt.
m. Bij brief van 23 mei 2008 heeft mr. Van Caam namens [X.] aan mr. Wortel geschreven dat op de café-inventaris nog altijd een pandrecht rust en dat [Y.] de inventaris niet mag vervreemden zonder hierop inbreuk te maken.
n. [Y.] heeft de inventaris op 4 januari 2010 overgedragen aan de nieuwe exploitant van het café.