ECLI:NL:GHSHE:2011:BU7153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.076.660
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pandrecht op café-inventaris en de overdracht onbezwaard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vraag of er een pandrecht rust op de inventaris van een café, dat door de echtgenote van appellant, [Z.], werd geëxploiteerd. [Z.] had in 2007 een lening van € 22.000,-- van haar echtgenoot [X.] afgesloten, waarbij het pandrecht op de inventaris werd gevestigd. Na een aantal huurachterstanden heeft de verhuurder, [Y.], [Z.] in kort geding gedagvaard. Tijdens onderhandelingen over de overname van de huurrechten en de inventaris, werd het pandrecht van [X.] ter sprake gebracht, maar er werd geen overeenstemming bereikt. Uiteindelijk heeft [Z.] haar onderneming gestaakt en is failliet verklaard. In februari 2008 heeft [Z.] onder druk van de faillissementsaanvraag ingestemd met de overdracht van de inventaris aan [Y.] tegen finale kwijting, zonder dat het pandrecht expliciet werd besproken. Het hof moest beoordelen of [Y.] te goeder trouw mocht aannemen dat [Z.] bevoegd was om de inventaris onbezwaard over te dragen, en of [X.] afstand had gedaan van zijn pandrecht. Het hof concludeert dat [Y.] erop mocht vertrouwen dat [X.] afstand had gedaan van zijn pandrecht, gezien zijn actieve rol in de onderhandelingen en het feit dat hij niet over het pandrecht sprak tijdens de overdracht. De grieven van [X.] worden verworpen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.076.660
arrest van de achtste kamer van 6 december 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.G.N.M. van Caam,
tegen:
[Y.] HORECA EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A. Verberk-Elich,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 28 juli 2010 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 212815 / HA ZA 09-2275)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde procedure gewezen vonnis van 17 maart 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [X.] alsnog toewijst, met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Alleen [Y.] heeft daartoe de gedingstukken overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In r.o. 3.1 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij in deze zaak zal uitgaan. Met grief 5 wordt een deel van deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Eventuele (gedeeltelijke) gegrondbevinding van deze grief betekent overigens nog niet dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven.
a. [X.] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [Z.] (hierna: [Z.]). [Z.] exploiteerde in 2007 een onderneming, te weten café “De Sloep” te [vestigingsplaats]. Zij huurde het pand waarin het café gevestigd was van [Y.], die het pand weer van een ander huurde. De inventaris van het café was eigendom van [Z.].
b. [Z.] is een aantal keren in gebreke gebleven met de betaling van de huurpenningen. Bij brief van 15 augustus 2007 heeft [Y.] haar gesommeerd om de achterstallige huurpenningen te voldoen en een gerechtelijke procedure aangekondigd indien betaling achterwege zou blijven.
c. Op 6 september 2007 is tussen [X.] en [Z.] een notariële akte verleden waarin is neergelegd dat [X.] aan [Z.] een bedrag van € 22.000,-- heeft geleend en dat tot zekerheid voor de betaling van het verschuldigde uit hoofde van deze geldlening op de inventaris van het café een pandrecht wordt gevestigd (productie bij inl. dagv.).
d. [Y.] heeft [Z.] op 15 oktober 2007 in kort geding gedagvaard en daarbij ontruiming van het café en betaling van de achterstallige huurpenningen ad € 52.038,14 gevorderd. [Z.] werd in deze procedure bijgestaan door mr. Van Caam, [Y.] door mr. Wortel. [X.] was aanwezig bij de mondelinge behandeling van dit kort geding op 31 oktober 2007.
e. Op 7 november 2007 heeft in het betreffende café een overleg plaats gehad. Hierbij waren aanwezig enerzijds mr. Wortel namens [Y.] en anderzijds [Z.], [X.] en mr. Van Caam. Tijdens dit overleg is gesproken over de overname door [Y.] van de huurrechten en de café-inventaris van [Z.], waartegenover [Y.] zou afzien van het innen van de achterstallige huurpenningen. Toen is ook het pandrecht van [X.] ter sprake gekomen en is als voorwaarde voor overeenstemming van de zijde van [Z.] verlangd dat [Y.] € 15.000,-- aan [X.] zou betalen. [Y.] is daarmee niet akkoord gegaan.
f. De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 november 2007 de onder d. weergegeven vorderingen toegewezen. Bij brief van 23 november 2007 heeft mr. Van Caam aan [Y.] medegedeeld dat [Z.] niet in staat was om aan het vonnis te voldoen. Bij brief van 28 november 2007 heeft mr. Wortel mr. Van Caam onder meer het volgende bericht (productie 2 bij cva):
“U heeft aangegeven dat uw cliënte niet in staat zou zijn het verschuldigde bedrag aan cliënte te voldoen. In dat kader herhaalt ondergetekende het eerder gedane voorstel om tegen finale kwijting over en weer, de inventaris van de horecaonderneming over te dragen van uw cliënte aan cliënte, zodat cliënte de onderneming kan verkopen en zo haar schade kan beperken. De door U aan mij overgelegde akte van geldlening met verpanding doet aan het bovenstaande niets af. Mijns inziens lijkt het voorstel van cliënte billijk en tevens het meest praktische, zowel in het kader van de ontruiming van het café als in de afwikkeling van het tussen partijen aanwezige geschil. (…)”
g. Bij brief van 30 november 2007 heeft mr. Van Caam aan [Y.] medegedeeld dat [Z.] bij haar voorstel zoals in het café besproken bleef en dat zij en/of [X.] slechts zou(den) instemmen met de overdracht van de inventaris als [Y.] [X.] € 15.000,-- zou betalen. Partijen hebben ook toen geen overeenstemming bereikt.
h. [Z.] heeft eind 2007 de exploitatie van het café gestaakt. [Y.] heeft in februari 2008 het faillissement van [Z.] aangevraagd.
i. Op 26 februari 2008 heeft mr. Van Caam aan mr. Wortel het volgende geschreven (productie 3 bij cva):
“Onder druk van de faillissementsaanvraag die uw cliënte heeft ingediend heeft mijn cliënte besloten alsnog in te stemmen met het voorstel van uw cliënte tot overdracht van de café-inventaris aan uw cliënte tegen finale kwijting zoals aangegeven in uw brieven van 1 februari 2008 en 28 november 2007, dit op voorwaarde dat de faillissementsaanvraag wordt ingetrokken.”
j. Mr. Wortel heeft bij fax van 26 februari 2008 mr. Van Caam medegedeeld dat [Y.] instemt met de regeling zoals verwoord in voormelde fax van 26 februari 2008 (productie 4 bij cva). Mr. Wortel heeft hierbij nog aangegeven dat [Y.] wenst te controleren of de hele inventaris nog aanwezig is voordat zij finale instemming verleent.
k. Bij fax van 3 maart 2008 heeft mr. Wortel mr. Van Caam het volgende geschreven, welke fax mr. Van Caam voor akkoord heeft ondertekend (productie 5 bij cva):
“Inzake bovenstaande kwestie heeft de heer [A.], relatiebeheerder bij cliënte, met uw cliënte de horecaonderneming bezichtigd en heeft hij geconstateerd dat de inventaris aanwezig was. Derhalve kan cliënte instemmen met een minnelijke regeling, inhoudende dat uw cliënte de volledige café-inventaris, zoals bij partijen bekend, overdraagt aan cliënte tegen finale kwijting over en weer, waarop cliënte de faillissementsaanvraag zal intrekken. (…)”
l. Vervolgens heeft medio maart 2008 de overdracht van de inventaris plaatsgevonden, heeft [Y.] de sleutel van het café in ontvangst genomen en is de huurovereenkomst door partijen als geëindigd aangemerkt.
m. Bij brief van 23 mei 2008 heeft mr. Van Caam namens [X.] aan mr. Wortel geschreven dat op de café-inventaris nog altijd een pandrecht rust en dat [Y.] de inventaris niet mag vervreemden zonder hierop inbreuk te maken.
n. [Y.] heeft de inventaris op 4 januari 2010 overgedragen aan de nieuwe exploitant van het café.
4.2. [X.] heeft gevorderd dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat op de café-inventaris zoals beschreven in de notariële akte van 6 september 2007 het pandrecht van [X.] rust, met veroordeling van [Y.] in de proceskosten.
[Y.] heeft de vordering weersproken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 maart 2010 een comparitie van partijen gelast.
De rechtbank heeft vervolgens bij eindvonnis de vordering afgewezen en [X.] veroordeeld in de proceskosten.
4.3.1. [X.] is van dit laatste vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof ziet aanleiding om de grieven 1, 3, 4 en 5 gezamenlijk te bespreken.
In grief 1 wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [Y.] te goeder trouw mocht aannemen dat [Z.] bevoegd was om de café-inventaris onbezwaard over te dragen. [X.] voert in deze grief onder meer aan dat vast staat dat er een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd op de bewuste café-inventaris, dat [Y.] op de hoogte was van dit pandrecht maar hiervan vóór en bij de overdracht van de inventaris geen punt heeft gemaakt, dat [X.] zich niet met deze overdracht heeft bemoeid en dat in de brief van mr. Van Caam van 26 februari 2008 niet over [X.] wordt gesproken. [X.] stelt zich op het standpunt dat afstand van recht uitdrukkelijk moet gebeuren en dat dat in deze zaak niet kan worden aangenomen. [X.] betwist voorts dat [Y.] erop mocht vertrouwen dat zij de onbezwaarde eigendom van de inventaris zou verwerven. Hij stelt dat hij niets heeft gedaan om dit vertrouwen bij [Y.] te wekken.
Grief 3 ziet op de interpretatie door de rechtbank van de mededeling van [Y.] in de brief d.d. 28 november 2007, inhoudende dat het pandrecht niets afdeed aan de overdracht. [X.] stelt onder meer dat [Y.] geen beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het pandrecht zodat dit als geldig moet worden beschouwd.
In grief 4 wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend heeft geacht of [Y.] ervan mocht uitgaan dat [Z.] ondanks het gevestigde pandrecht bevoegd was tot onbezwaarde overdracht. Volgens [X.] had de rechtbank moeten onderzoeken of [Y.] het pandrecht kende of behoorde te kennen. [Y.] kende het pandrecht en kan derhalve niet als te goeder trouw worden aangemerkt, aldus [X.] in deze grief.
Grief 5 is deels al bij de vaststelling van de feiten aan de orde gekomen. In deze grief wordt daarnaast ingegaan op enkele punten uit de conclusie van antwoord van [Y.] in eerste aanleg. [X.] voert onder meer aan dat hij noch mr. Van Caam partij was bij de overeenkomst tussen [Z.] en [Y.], dat mr. Van Caam ten tijde van de onderhandelingen tussen deze twee partijen nog niet de advocaat van [X.] was, dat [Y.] werd bijgestaan door een advocaat, dat [X.] nooit heeft erkend dat [Z.] bevoegd was de inventaris onbezwaard over te dragen, dat [Y.] op de hoogte was van het pandrecht, dat zij niet simpelweg mocht aannemen dat het pandrecht niet meer bestond en dat [X.] hiervan nooit afstand heeft gedaan. Met de grief wordt beoogd het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen.
4.3.2. De grieven stellen de vraag aan de orde of [Y.] ervan mocht uitgaan dat [X.] afstand heeft gedaan van zijn pandrecht op de inventaris. Hierbij zal het hof er veronderstellenderwijs van uitgaan dat ten behoeve van [X.] een rechtsgeldig pandrecht was gevestigd op de café-inventaris van [Z.].
4.3.3. Bij de beoordeling van voormelde vraag acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- [X.] en [Z.] zijn met elkaar gehuwd.
- [X.] was aanwezig bij de mondelinge behandeling van het kort geding tussen [Z.] en [Y.] op 31 oktober 2007.
- Op 7 november heeft een overleg plaatsgevonden waarbij mr. Wortel, mr. Van Caam, [Z.] en [X.] aanwezig waren. In dit overleg is gesproken over de overname door [Y.] van de huurrechten en de café-inventaris van [Z.], waartegenover [Y.] zou afzien van het innen van de achterstallige huurpenningen. Toen is ook het vermeende pandrecht van [X.] ter sprake gekomen. De notariële akte d.d. 6 september 2007 is aan [Y.] overhandigd. Uit de eigen stellingen van [X.] volgt dat hijzelf [Y.] om een betaling voor het afstand doen van zijn pandrecht heeft gevraagd (inl. dagv. onder 3 en mvg blz. 3 voorlaatste alinea). [X.] heeft ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg verklaard dat hij bij de onderhandelingen in het café in november 2007 heeft gezegd dat hij € 15.000,-- wilde en dan zou afzien van zijn pandrecht. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het - hiermee strijdige - standpunt van [X.] dat (uitsluitend) [Z.] deze voorwaarde zou hebben geformuleerd (mvg blz. 6, tweede alinea).
- Vervolgens heeft mr. Wortel bij brief van 28 november 2007 het voorstel herhaald zoals dat tijdens de bespreking van 7 november 2007 van de zijde van [Y.] was gedaan. Deze brief bevat de volgende zin: “De door U aan mij overgelegde akte van geldlening met verpanding doet aan het bovenstaande niets af.” Het hof legt deze zinsnede aldus uit dat [Y.] hiermee heeft bedoeld aan te geven dat zij geen hinder van het pandrecht wenst te ondervinden en de inventaris dus onbezwaard overgedragen wil hebben. Dat [X.] dit ook zo heeft opgevat leidt het hof af uit zijn stellingen bij inl. dagv. onder 3, namelijk dat hij het standpunt van [Y.] zo begreep dat zij van mening was dat zij met het pandrecht niets te maken had. Gezien de omvang van de in rechte toegewezen vordering van [Y.] op [Z.] acht het hof het ook weinig aannemelijk dat [Y.] er geen bezwaren in zag om de inventaris mét daarop het pandrecht tegen finale kwijting overgedragen te krijgen.
- Hierop volgde de brief van mr. Van Caam d.d. 30 november 2007 aan mr. Wortel. Deze brief is niet in deze procedure overgelegd zodat de precieze bewoordingen het hof onbekend zijn. Bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg heeft mr. Van Caam de inhoud van deze brief aldus beschreven: “Ik heb daarin medegedeeld dat [Z.] bleef bij haar voorstel zoals dit in het café was besproken en dat [X.] instemde met deze overdracht door [Z.] als [Y.] hem EUR 15.000,-- zou betalen.” De voorwaarde zoals [X.] deze op 7 november 2007 nog zelf in persoon had geformuleerd wordt hierin herhaald. [Z.] en mr. Van Caam hebben zich met deze brief de belangen van [X.] als pandhouder aangetrokken. Gelet op de eerdere actieve betrokkenheid van [X.] bij de onderhandelingen tussen [Z.] en [Y.] mocht laatstgenoemde naar het oordeel van het hof in redelijkheid begrijpen dat [X.] zich liet vertegenwoordigen door [Z.] en mr. Van Caam en dat [Z.] en [X.] in deze zaak gezamenlijk optraden.
- Overeenstemming is vervolgens niet bereikt en [Y.] heeft uiteindelijk in februari 2008 het faillissement van [Z.] aangevraagd.
- Daarop heeft mr. Van Caam op 26 februari 2008 aan mr. Wortel laten weten dat [Z.] onder druk van de faillissementsaanvraag heeft besloten “alsnog in te stemmen met het voorstel” van [Y.] tot overdracht van de café-inventaris tegen finale kwijting. Deze instemming kan naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet anders worden opgevat dan dat [Z.] niet langer als voorwaarde voor acceptatie van het door [Y.] gedane voorstel stelde dat [Y.] een bedrag van € 15.000,-- aan [X.] zou betalen. Het hof is bovendien van oordeel dat [Y.] in de hierboven geschetste omstandigheden heeft mogen begrijpen dat ook [X.] daarmee akkoord ging. Immers, in het andere geval zou de brief zinledig zijn.
- Over het pandrecht is vervolgens niet meer gesproken en [Z.] en [Y.] zijn tot overeenstemming gekomen.
- Ten aanzien van de verdere gang van zaken heeft [Y.] bij conclusie van antwoord onder 22 (zie ook memorie van antwoord onder 10 en 55) het volgende aangevoerd: vóór de overdracht heeft dhr. [A.] (hierna: [A.]), relatiebeheerder bij [Y.], de inventaris gecontroleerd. [X.] is toen een aantal malen met [A.] in het gehuurde geweest om [X.] de mogelijkheid te geven spullen uit het café te halen. Tijdens deze contacten begin maart 2008 is geen enkele keer gesproken over het pandrecht, aldus [Y.]. [X.] heeft het voorgaande niet weersproken.
- Half maart 2008 is de inventaris geleverd aan [Y.].
- Bij brief van 23 mei 2008 heeft mr. Van Caam namens [X.] aan [Y.] laten weten dat er nog steeds een pandrecht op de inventaris rust.
4.3.4. De hierboven geschetste omstandigheden komen er in het kort op neer dat [X.] zich actief heeft bemoeid met de onderhandelingen tussen zijn echtgenote [Z.] en [Y.], dat [X.] hierbij aanvankelijk zelf zijn belangen als pandhouder naar voren heeft gebracht, dat [Z.] en haar advocaat zich vervolgens deze belangen hebben aangetrokken en dat ná de overeenstemming en vóór de levering [X.] niet over het pandrecht heeft gerept terwijl hij nog spullen uit het café heeft gehaald. In deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd dat [Y.] erop vertrouwde dat [X.] eind februari 2008 afstand deed van zijn pandrecht, ook zonder dat dit uitdrukkelijk tussen [X.] en [Y.] is overeengekomen. Hierop stranden de grieven 1, 3, 4 en 5.
4.4.1. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is betwist dat [X.] niet werkelijk geld heeft geleend aan [Z.].
4.4.2. Deze kwestie is niet langer van belang voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Deze grief behoeft dan ook geen bespreking meer. Het in deze grief gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
4.5. De slotsom is dat de grieven falen. De door [Y.] bij memorie van antwoord nader opgeworpen verweren kunnen daarom onbesproken blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Zoals door [Y.] gevorderd zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Y.] worden begroot op € 640,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, E.A.G.M. Waaijers en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 december 2011.