ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.086.655
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, verzocht om de opheffing van de gemeenschap van goederen, omdat de man naar haar mening op lichtvaardige wijze schulden maakte en goederen van de gemeenschap verspilde. De man, die niet ter zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Berg en voerde aan dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 oktober 2011, waarbij de vrouw haar argumenten onderbouwde met bewijsstukken, waaronder een inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 14 oktober 2011.

Het hof constateerde dat de vrouw na de scheiding veelvuldig werd geconfronteerd met onbetaalde rekeningen van de man en dat hij geen openheid van zaken gaf over de financiële situatie. De vrouw had geen contact meer met de man sinds november 2010 en de gemeente had hem geregistreerd als 'Land onbekend'. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende gronden had aangevoerd voor de opheffing van de gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 1:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2011 en besloot de gemeenschap van goederen op te heffen, met terugwerkende kracht tot de datum van het verzoek van de vrouw op 13 december 2010.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw een uittreksel van de beschikking moet publiceren en dat deze zal worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Deze uitspraak benadrukt de rechten van een echtgenoot om opheffing van de gemeenschap te verzoeken in geval van financieel wanbeheer door de andere echtgenoot.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 23 november 2011
Zaaknummer: HV 200.086.655/01
Zaaknummer eerste aanleg: 223154 / FA RK 10-7299
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm,
tegen
[Y.],
thans zonder bekende woon-of verblijfplaats,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van den Berg.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende op te heffen de tussen partijen bestaande gemeenschap.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juli 2011, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen met afwijzing danwel ongegrond verklaring van het verzoek van de vrouw.
2.3. Bij faxbericht van 10 oktober 2011 aan het hof heeft de advocaat van de man zich onttrokken aan de onderhavige procedure.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Schaijk-Böhm.
2.4.1. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 8 september 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 6 oktober 2011
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 10 oktober 2011;
- het faxbericht van de advocaat van man d.d. 10 oktober 2011;
- het ter zitting door de advocaat van de vrouw overgelegde stuk, te weten: het bericht van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bij de gemeente Veghel op 14 oktober 2011.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 24 mei 2008 te Veghel in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2. Bij beschikking van 1 juli 2011 heeft de rechtbank ’s Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 oktober 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3. De vrouw heeft op 13 december 2010 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen. Dit verzoek is op 13 december 2010 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister en op 16 december 2010 gepubliceerd.
3.4. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap afgewezen.
3.5. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De vrouw voert - kort samengevat - aan dat zij genoodzaakt is om de opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap te verzoeken omdat de man op lichtvaardige wijze schulden maakt, goederen van de gemeenschap verspilt en handelingen verricht die indruisen tegen het bestuur van de vrouw over de goederen van de gemeenschap. De man weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederengemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vrouw haar stellingen omtrent het voorgaande onvoldoende zou hebben onderbouwd danwel onvoldoende aannemelijk zou hebben gemaakt. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw een schrijven van de ambtenaar van de burgerlijke stand overhandigd, waaruit blijkt dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers op 14 oktober 2011. Voorts geeft de advocaat van de vrouw desgevraagd aan dat het verzoek tot opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap op 13 december 2010 in het daartoe bestemde register is ingeschreven en dat het verzoek op 16 december 2010 in een dagblad is gepubliceerd.
De vrouw heeft ter zitting aan het hof kenbaar gemaakt dat zij op het adres van de voormalige echtelijke woning, waar zij woonachtig is, nog steeds geconfronteerd wordt met rekeningen van schuldeisers van de man en dat het bij regelmaat voorkomt dat schuldeisers in persoon verhaal zoeken aan de deur. De vrouw is niet op de hoogte van de woonplaats van de man en heeft geen contact met hem gehad sinds november 2010. De gemeente heeft ambtshalve een besluit tot wijziging van adresgegevens genomen ten aanzien van de man en hem geregistreerd met de aanduiding “Land onbekend”, nu na onderzoek gebleken is dat de man niet meer op het aldaar bekende adres woonachtig is.
3.7. De man voert - kort samengevat - aan dat met het overleggen van nota’s c.q. sommaties te zijner name die niet door hem maar door de vrouw zijn ontvangen, niet is komen vast te staan dat de man op lichtvaardige wijze schulden maakt, laat staan dat hij moedwillig de schulden zou laten oplopen. De man geeft hierbij aan dat indien hij de nota’s en sommaties zelf zou hebben ontvangen, hij hierop ook actie zou hebben ondernomen.
Voorts geeft de man aan dat niet alleen hij maar ook de vrouw verantwoordelijk is voor het niet laten oplopen van de schulden van de huwelijksgemeenschap en hij meent dat het op de weg van de vrouw had gelegen om zelf actie te ondernemen.
Volgens de man heeft de vrouw op geen enkele wijze onderbouwd dat hij goederen van de gemeenschap zou verspillen.
De stelling van de vrouw, dat de man alle waardevolle spullen uit de inboedel zou hebben meegenomen bij zijn vertrek uit de woning en dat dit handelen indruist tegen het bestuur van de vrouw over de goederen van de gemeenschap, acht de man onbegrijpelijk nu partijen beiden volledig inzicht hebben gegeven in de huwelijksgoederengemeenschap waarna door beide partijen inboedellijsten overgelegd zijn in de echtscheidingsprocedure.
3.8. Het hof overweegt het volgende.
3.9. Ingevolge artikel 1:109 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een echtgenoot opheffing vragen van de huwelijksgoederengemeenschap, wanneer de andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt, de goederen der gemeenschap verspilt, handelingen verricht die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen der gemeenschap, of weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen der gemeenschap en van de daarop rustende verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.
3.9.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof duidelijk geworden dat de vrouw nadat partijen uit elkaar gegaan zijn veelvuldig geconfronteerd blijft worden met onbetaalde rekeningen van de man, terwijl zij van de man geen opheldering krijgt over de toedracht van die rekeningen en de ten gevolge daarvan oplopende schulden. De laatste correspondentie die de vrouw in het geding heeft gebracht betreffen recentelijk door de vrouw ontvangen en door de man onbetaald gelaten nota’s met betrekking tot medische hulp en medicatie en een betalingsherinnering van ruim € 4.000,-- van een incassobureau. Verder wordt de vrouw geconfronteerd met schuldeisers van de man die bij haar aan de deur komen.
Het hof constateert dat de man ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en de stellingen van de vrouw dat hij haar geen inzicht verschaft in de stand van de gemeenschap en de daarop verhaalbare schulden waaronder de door de man nieuw aangegane en te zijner naam staande schulden, alsmede het over de goederen van de gemeenschap gevoerde bestuur, niet althans onvoldoende weersproken heeft.
Bovenstaande leidt er toe dat voldaan is aan een van de gronden voor opheffing van de huwelijksgemeenschap.
3.10. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en de gemeenschap van goederen die tussen partijen bestaat opheffen. Ingevolge artikel 1:111 BW werkt deze beschikking terug tot de dag van het onderhavige verzoek van de vrouw.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2011;
en opnieuw rechtdoende:
heft op de gemeenschap van goederen van partijen, op 24 mei 2008 te Veghel met elkaar gehuwd;
bepaalt dat de vrouw een uittreksel van deze beschikking zal publiceren, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:112 lid 2 BW, in de Staatscourant en in het Brabants dagblad;
gelast, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, dat deze wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis, mr. P.A.J.Th. van Teeffelen en mr. P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.