GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 november 2011
Zaaknummer: HV 200.093.808/01
Zaaknummer eerste aanleg: 79034/FT-RK 2011-276
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.]
advocaat: mr. K. van Overloop.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 6 september 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling alsnog op haar van toepassing te verklaren.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. K. van Overloop.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 augustus 2011.
3.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 40.071,46. Daaronder bevinden zich een schuld aan Direktbank ad € 14.511,69, een schuld van € 7.746,45 aan de Gemeente Goes, afdeling Activering en Inkomen en een schuld aan de Regionale Woningbouwvereniging Samenwerking van in totaal € 2931,70. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat een aantal schuldeisers niet akkoord is gegaan.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3. [X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
[X.] is van mening dat zij wel degelijk te goeder trouw is. De moraliteit van [X.] is volgens haar niet in het geding en bovendien stelt [X.] in staat te zijn zich naar behoren te gedragen tijdens de schuldsaneringsregeling. [X.] woont sinds twee jaar samen met de heer [Y.]. [Y.] is op 7 december 2010 door de rechtbank Middelburg wel toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, terwijl ook hij geconfronteerd is met een terugvordering ter zake van de WWB-uitkering. [X.] vindt het onbegrijpelijk dat haar partner wel wordt toegelaten, maar zij niet.
[X.] betwist dat de schuld aan de gemeente Goes niet te goeder trouw zou zijn ontstaan. [X.] heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van € 12.020,70 bruto ter zake van de ten onrechte ontvangen WWB-uitkering. De gemeente heeft het bedrag naar beneden bijgesteld. Met de gemeente is een regeling getroffen c.q. zijn er afspraken gemaakt. [X.] stelt dat er sinds geruime tijd maandelijks wordt afgelost op de schuld. Die aflossing gaat via budgetbalans, een budgetbeheerder.
Voorts stelt [X.] dat de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw wel toepassing vindt, omdat [X.] een regeling heeft getroffen met de gemeente Goes. Volgens [X.] is de rest van de schulden een gevolg van een echtelijke scheiding. Die situatie is gestabiliseerd en [X.] is van mening dat zij de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan van de schulden, onder controle heeft gekregen.
Tot slot stelt [X.] dat zij bereid is alle medewerking te verlenen zodat de schuldsaneringsregeling goed kan worden uitgevoerd. Er is volgens haar geen sprake van een situatie waarin zij bovenmatige schulden heeft doen ontstaan. Tevens is zij van mening dat er geen sprake is van kwade trouw en/of verwijtbaar handelen.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2. Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan van haar schuld aan de gemeente Goes ter zake de ten onrechte ontvangen WWB-uitkering, te goeder trouw is geweest. Wel voldoende aannemelijk is evenwel geworden dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van deze schuld, inmiddels onder controle heeft gekregen (art. 288 lid 3 Fw).
3.5.3. Het hof stelt voor alles vast dat waar het de beoordeling van de vraag betreft of voornoemde schuld aan de gemeente Goes te goeder trouw is ontstaan – een gedragsmaatstaf – (ook hier) rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het thans aan het hof ter beoordeling voorgelegde geval. Deze specifieke omstandigheden dragen ertoe bij dat [X.] met betrekking tot het ontstaan van deze schuld in mindere mate een verwijt kan worden gemaakt en zij werken, in uiteindelijk voor [X.] positieve zin, ook door bij de beoordeling van de vraag of het door [X.] gedane beroep op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw kan worden gehonoreerd.
3.5.3.1. Daartoe acht het hof onder meer van belang dat de heer [Y.], de biologische en juridische vader van de ook destijds al bij [X.] verblijvende twee jonge kinderen, haar heeft geholpen met de zorg voor deze kinderen van toen ongeveer 8 en 4 jaar toen [X.] als (toen nog) alleenstaande moeder vanwege medische omstandigheden niet in staat was de dagelijkse zorg voor de beide kinderen op zich te nemen. Voordien bezocht [Y.] [X.] en hun beide kinderen ook al regelmatig.
Het hof merkt hierbij op dat het niet kan verklaren waarom de heer [Y.], die kennelijk eveneens hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de schuld aan de gemeente, niet gehouden is de schuld af te lossen en wel is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.5.3.2. [X.] heeft een aflossingsregeling met de gemeente getroffen; inmiddels lost zij al twee jaar af op deze schuld. Sinds oktober 2009 staat [X.] onder budgetbeheer. Voorts heeft [X.] naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen nieuwe schulden heeft doen laten ontstaan.
3.6. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Het hof acht de hiervoor vermelde omstandigheden echter onvoldoende ernstig om afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen, nu voldoende aannemelijk is geworden dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden, onder controle heeft gekregen (artikel 288 lid 3 Fw).
3.7. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [X.], wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [woonadres];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Middelburg kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.