A. [X.] is bij (de rechtsvoorgangster van) Nelipak 33 jaar in dienst geweest.
B. De wijze van functioneren van [X.] is geenszins ter discussie gesteld.
C. De inspanningen van Nelipak tot interne herplaatsing zijn niet onvoldoende gebleken.
(De kantonrechter heeft het oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag mede gegrond op het feit dat niet, althans in onvoldoende mate is gebleken dat Nelipak zich voldoende heeft ingespannen om [X.] binnen Nelipak te herplaatsen in een andere functie. Met grief 1 in principaal appel keert Nelipak zich onder meer tegen dit oordeel. Zij stelt dat zij tijdig heeft onderzocht of er voor [X.] interne herplaatsingsmogelijkheden aanwezig waren. Gelet op de door Nelipak, ook op de bijzondere functies van gereedschapsmaker fijn metaal en modelmaker toegespitste, gemotiveerde toelichting, dat geen (passende) vacatures voorhanden waren en ook niet binnen afzienbare tijd te verwachten waren en herplaatsing in ieder geval ook niet zonder langdurig opleidingstraject mogelijk zou zijn, is het hof van oordeel dat Nelipak in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat interne herplaatsing niet mogelijk was. In zoverre slaagt de grief gedeeltelijk.)
D. Gelet op zijn leeftijd en zijn gezondheidsproblemen is de positie van [X.] op de arbeidsmarkt slecht.
E. Van speciale inspanningen van Nelipak om elders (passend) werk te vinden voor [X.] is niet gebleken. Nelipak heeft gesteld dat [X.] van het hem aangeboden outplacement geen gebruik heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof heeft [X.] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat aan hem outplacement is aangeboden.
F. Bij de opzegging op 18 mei 2009 heeft Nelipak de opzegtermijn niet in acht genomen. (Ter compensatie van het onregelmatig ontslag heeft zij aan [X.] als gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 11.082,85 bruto betaald. Volgens [X.] heeft Nelipak zo gehandeld teneinde de behandeling in de ontbindingsprocedure (met als mogelijke uitkomst een hoge(re) vergoeding op basis van de kantonrechtersformule) te dwarsbomen. Volgens [X.] is sprake van misbruik van recht en strijd met goed werkgeverschap. Het argument van Nelipak, dat zij als legitiem doel had het daadwerkelijk opzeggen van de arbeidsovereenkomst na verkregen toestemming van het UWV, kan haar, naar het oordeel van het hof, niet baten omdat er dan aan voorbij wordt gegaan dat dat doel ook bereikt zou zijn indien de geldende opzegtermijn in acht zou zijn genomen. Anderzijds is niet onaannemelijk dat Nelipak, zoals zij stelt, ook voor ogen heeft gehad op zo kort mogelijke termijn de organisatie opnieuw in te richten, zodat onvoldoende vast is komen te staan dat Nelipak uitsluitend om de ontbindingsprocedure te frustreren de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 20 mei 2009.
Tenslotte moet worden vastgesteld dat ingeval Nelipak wel regulier zou hebben opgezegd - gezien de na opzegging door de Hoge Raad gedane uitspraak van 11 december 2009, NJ 2010, 97, LJN BL 4004 en ook LJN BJ 9069 - bij de behandeling van het ontbindingsverzoek de opzegging bij de bepaling van de eventuele ontbindingsvergoeding had moeten worden betrokken en dat dit slechts zou zien op de beperkte periode dat de arbeidsovereenkomst eerder zou eindigen (dan tengevolge van opzegging). De vraag of vanwege de opzegging de werknemer in dat geval een vergoeding zou toekomen moet - aldus de Hoge Raad - worden beantwoord aan de hand van artikel 7:681 BW.)
G. Vanaf 9 februari 2009 is [X.] door Nelipak vrijgesteld van werkzaamheden tot de datum van beëindiging van het dienstverband.
H. Voor kosten rechtsbijstand heeft Nelipak € 1.000,-- aan [X.] betaald.
I. Door Nelipak is voorts reeds een voorziening getroffen in de vorm van betaling van € 30.092,04 op basis van, en volgens Nelipak conform, het sociaal plan.
(Een sociaal plan dat niet tot stand is gekomen in overleg met de representatieve vakorganisaties maar wel met instemming van de OR levert voor het hof geen doorslaggevende aanwijzing op dat die voorziening onder alle omstandigheden toereikend zou zijn. In het midden kan hier dan ook blijven de vraag of de OR heeft ingestemd met de inhoud van het sociaal plan ervan uitgaande dat daarbij op zodanige wijze rekening diende te worden gehouden met WW-uitkeringen dat deze in mindering dienden te strekken. Overigens heeft geen van partijen op dit punt uitdrukkelijk bewijs aangeboden.
Met betrekking tot deze financiële compensatie heeft [X.] aangevoerd dat Nelipak bij de vaststelling van het aan hem toe te kennen bedrag aan vergoeding ten onrechte rekening heeft gehouden met de door [X.] te verkrijgen WW-uitkering (door de uitkeringsbedragen in mindering te laten strekken). Volgens [X.] gaf de regeling daartoe geen aanleiding.
Het hof oordeelt als volgt.
[X.] is bij de totstandkoming van het sociaal plan niet als partij betrokken geweest. Nu onderhavig sociaal plan niet is voorzien van een schriftelijke toelichting is het uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van dit sociaal plan dat de bewoordingen van de bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt daarbij aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het sociaal plan is gesteld, niet op de -uit de bepalingen van het sociaal plan niet kenbare- bedoelingen van Nelipak bij vaststelling van het sociaal plan. Bij de uitleg kan mede acht worden geslagen op de elders in het sociaal plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Naar het oordeel van het hof geeft de tekst van het sociaal plan onder ‘a) berekening persoonlijk budget’ geen concrete aanleiding te oordelen dat rekening dient te worden gehouden met aan de medewerker toekomende uitkeringen op grond van de WW. De enkele verwijzing daarin naar de kantonrechtersformule is daarvoor in dit geval onvoldoende, in het bijzonder ook omdat in het sociaal plan bij de gegeven uitleg van de algemene rekenformule van de kantonrechtersformule een eventuele aftrek van WW-uitkeringen in het geheel niet is vermeld. De in de eerste alinea van het sociaal plan weergegeven laatste zin betreft naar het oordeel van het hof de aanwendingsmogelijkheden van een eenmaal vastgesteld persoonlijk budget. Dit geldt ook voor hetgeen in de regeling is bepaald onder 'd) aanvulling op WW-uitkering'. De hierin vermelde zinsnede ‘aanvulling op een uitkering krachtens de WW’ maakt niet dat bij die vaststelling ook al die WW-uitkering verrekend mag/moet worden.
Nelipak heeft aan [X.] een bedrag ineens betaald, zodat het hof uitgaat van de in het sociaal plan opgenomen variant onder ‘e’. In dat geval had [X.] recht op 75% van het budget.
[X.] heeft zich voorts verzet tegen het feit dat Nelipak de vaststelling van het persoonlijk budget heeft gemaximeerd tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Vast staat dat bij Nelipak het pensioen kon ingaan tussen de 62 en de 67 jaar. Hetgeen [X.] terzake heeft gesteld levert naar het oordeel van het hof onvoldoende grond op voor de stelling dat Nelipak bij het vaststellen van het budget in het geval van [X.] rekening diende te houden met een pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar. Tegenover het bestaan van een pensioengat staat bijvoorbeeld de omstandigheid van de mindere gezondheidstoestand van [X.]. Bovendien heeft [X.] niet gesteld of is anderszins gebleken dat hij voorafgaand aan de opzegging een wens tot doorwerken tot aan zijn 67e aan Nelipak kenbaar heeft gemaakt, zodat niet gezegd kan worden dat Nelipak uit diende te gaan van een te verwachten pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar. In zoverre gaat het hof voorbij aan het door [X.] aangeboden bewijs inzake zijn hiervoor omschreven wens, als niet ter zake doende. [X.] heeft geen bewijs aangeboden van bekendheid van Nelipak met meerbedoelde wens.
Van de getroffen voorziening (betaling € 30.092,04), welke volgens Nelipak is gebaseerd op het sociaal plan, heeft het hof in verband met het voorgaande vastgesteld dat deze een lager bedrag betreft dan het bedrag waartoe de regeling naar het oordeel van het hof, met inachtneming van onderdelen b) en e) van die regeling, aanleiding had moeten geven (te weten € 76.250,00 vgl. toelichting hierna).
Het hof is tot die conclusie gekomen op grond van het navolgende.
Op grond van het onder b) bepaalde geldt dat indien de uitkomst van A x B x C een hoger (persoonlijk budget)bedrag oplevert dan het maximale bedrag dat [X.] tot aan zijn 65e zou hebben verdiend -en daarvan is in het geval van [X.] sprake- het budgetbedrag wordt vastgesteld op dat laatste bedrag. Voor de berekening van dit bedrag (in het sociaal plan 'D' genoemd) gaat het hof, als relevante periode, uit van de periode van 30 september 2009 (19 weken na de datum waartegen opgezegd is, nu over die 19 weken een bedrag als gefixeerde schadevergoeding is betaald) tot 12 november 2012 (de dag waarop [X.] 65 wordt), dat is 37,4 maanden. Over die periode zou [X.] (37,4 x € 2.718,36 =) € 101.666,66 hebben verdiend. Met inachtneming van dit maximaal persoonlijk budget dient, in verband met het bepaalde onder e) te worden uitgegaan van 75% daarvan. 75% van € 101.666,66 is € 76.250,00.
Naar het oordeel van het hof had [X.] op basis van het sociaal plan recht op dit bedrag. Nu hij slechts € 30.092,04 heeft ontvangen is aan hem € 46.157,96 te weinig voldaan.
Al deze omstandigheden (A tot en met I) in ogenschouw genomen, concludeert het hof dat sprake is van een situatie waarin, mede gelet op de reeds door Nelipak getroffen voorzieningen -waaronder in het bijzonder ook de betaling van € 30.092,04-, de gevolgen van de opzegging voor [X.] (desalniettemin) te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Nelipak bij die opzegging.
Naar het oordeel van het hof is derhalve sprake van kennelijk onredelijke opzegging en heeft [X.] recht op vergoeding van schade.
De eerste grief van Nelipak, welke onder meer inhoudt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium, faalt derhalve in zoverre.