ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.077.133
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gerechtelijk deskundigen in het kader van onzorgvuldig handelen en stelplicht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gerechtelijk deskundigen [Y.] en [Z.] in het kader van een hoger beroep dat door appellant [X.] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. [X.] vorderde een verklaring voor recht dat [Y.] en [Z.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden immateriële schade, omdat zij hem in hun rapportages als licht verstandelijk gehandicapt hebben bestempeld, terwijl hij volgens een recent onderzoek van Pobos B.V. normaal begaafd is en enkel lijdt aan dyslexie. De rechtbank heeft de vordering van [X.] afgewezen, omdat hij niet aan zijn stelplicht had voldaan met betrekking tot het onrechtmatig handelen, de schade en het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de gestelde schade.

In het hoger beroep heeft [X.] drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die duiden op onzorgvuldig handelen van [Y.] en [Z.]. Het hof stelt vast dat de deskundigen hun rapportages hebben gebaseerd op eigen onderzoek en dat de enkele discrepantie tussen de resultaten van verschillende onderzoeken niet voldoende is om te concluderen dat de deskundigen onzorgvuldig hebben gehandeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep.

De zaak illustreert de belangrijke rol van de stelplicht in civiele procedures en de eisen die aan deskundigen worden gesteld bij het opstellen van rapportages. Het hof benadrukt dat het aan de appellant is om voldoende feiten te stellen die de claims ondersteunen, en dat het niet voldoende is om enkel te verwijzen naar andere onderzoeken die tot andere conclusies komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.077.133
arrest van de eerste kamer van 15 november 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Bogaart,
tegen:
1. [Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde sub 1,
advocaat: mr. N.M.J. van der Maas,
2. [Z.],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
geïntimeerde sub 2,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 september 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 23 juni 2010 tussen appellant – hierna: [X.] - als eiser en geïntimeerden - ieder afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk [Y.] en [Z.] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 145576/HA ZA 09-1395)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande vonnis van 24 februari 2010, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen zoals die in eerste aanleg zijn afgewezen, met veroordeling van [Y.] en [Z.] in de kosten van beide instanties.
2.2. [Y.] en [Z.] hebben ieder bij afzonderlijke memorie van antwoord de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van [X.] ontbreken de producties bij de inleidende dagvaarding en bij de memorie van grieven alsmede het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden comparitie. In het dossier van [Z.] ontbreekt productie 7 bij de memorie van grieven. Het hof heeft van deze productie kennis genomen uit het dossier van [Y.].
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1.De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geen feiten vastgesteld. Het hof zal dat hierna alsnog doen.
4.1.2.Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de overgelegde producties het navolgende vast.
(a) [X.] (geboren in 1986) heeft vanaf schoolgaande leeftijd diverse speciale scholen bezocht. In 1997 is sprake geweest van ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing (productie 1 en 5 bij dagvaarding in eerste aanleg).
(b) In de periode oktober - december 2001 is [X.] door Prof. [A.] (psychiater Kinder- en jeugdpsychiatrie) en drs. [B.] (GZ-psychologe Kinder- en jeugdpsychiatrie), beiden verbonden aan de instelling Nieuw Spraeland, afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie, De Wendel, een “onderzoeksverslag kinderpsychiatrie” uitgebracht (productie 1 bij inleidende dagvaarding, hierna: rapport De Wendel). [X.] was ten tijde van dit onderzoek, vanwege het plegen van strafbare feiten (inbraak en diefstal) in afwachting van een rechterlijke uitspraak. Hij bezocht geen school maar volgde een dagbehandeling in Gastenhof te [vestigingsplaats] (productie 1 bij inleidende dagvaarding, p. 1).
(c) In het rapport De Wendel staat – onder meer – het volgende vermeld:
Ad.1 Probleemformulering en hulpvraag
(…)
Probleemformulering:
Vanaf zijn vroege kinderleeftijd zijn er gedragsproblemen beschreven bij [X.] (…)
Onderzoek in 1997 door Wickraderheem (kinder- en jeugdpsychiatrie) spreekt diagnostisch over een “conduct disorder” en een “taalontwikkelingsstoornis”.
(…)
Ad. 3 Psychologisch onderzoek
Conclusie en advies
(..) [X.] functioneert op zwakbegaafd niveau. Er is een significante discrepantie tussen de verbale intelligentie en de performale intelligentie. WISC-R; T IQ = 84, T VIQ = 68 en T PIQ = 106. Dit betekent dat [X.] op taken die een beroep doet op ruimtelijk inzicht, visuele waarneming en organisatie even goed presteert als de gemiddelde 15 jarige. Echter op taken die een beroep doen op zijn verbale begrip en inzicht, taalproductie, algemene kennis en geheugen presteert hij op licht verstandelijk gehandicapt niveau. De disharmonie zou veroorzaakt kunnen worden door een specifieke taalstoornis. Dit is een stoornis in het begrijpen van taal of jezelf uitdrukken door middel van taal of een mengvorm van beiden”
(…)
Een volledig verslag van het psychologisch onderzoek is op te vragen.
(…)
Ad 5 Conclusie en advies
Diagnostische overwegingen
- [X.] functioneert op zwakbegaafd niveau (WISC-R IQ =84), maar er is een grote discrepantie tussen zijn verbal (TV IQ = 68) en performale capaciteiten(TP IQ=106). Er lijkt sprake van een taalontwikkelingsstoornis. Zijn performale capaciteiten liggen op gemiddeld niveau. Zijn werkhouding is goed.
- (…)
- (…)
- (…)
- (…)
(…)
“ Ontwikkelingsdymamisch gezien is er sprake van een conduct disorder bij een zwakbegaafde jongen met een taalontwikkelingsstoornis, die is opgegroeid in een verbrokkelde opvoedingssituatie. Zowel de taalproblemen als de opvoedingsproblemen hebben geresulteerd in een gestagneerde sociale ontwikkeling waarbij er onvoldoende vorming van een geïnternaliseerd geweten heeft plaatsgevonden”.
Advies
- Taalproblemen verder onderzoeken (…)
- De behandeling van de conduct disorder bij voorkeur ambulant inzetten (…)
(…)”
(d ) [X.] werd in 2002 verdacht van het plegen van strafbare feiten als neergelegd in art. 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (kort gezegd: diefstal en inbraak).
(e) In het kader van de strafrechtelijke vervolging van [X.] heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht aan [Z.], forensisch jeugdpsychiater en aan [Y.], psycholoog/neuroloog, opdracht verstrekt een onderzoek in te stellen omtrent de geestvermogens van [X.].
(f) Op 23 maart 2003 heeft [Z.] een pro justitia rapport uitgebracht. Het rapport is ondertekend door [Z.] en arts-assistent dr. [C.]. (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). [Y.] heeft op 31 maart 2003 een pro justitia rapport uitgebracht (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg).
(g) Het rapport van [Z.] vermeldt onder meer:
(…)
VII. Diagnostische overwegingen
Vanuit het kinderpsychiatrisch onderzoek, de anamnese van de betrokkenen en de uitgevoerde psychiatrische en psychologische rapportages kunnen we besluiten tot een conduct disorder bij een zwakbegaafde jongen met een taalontwikkelingsstoornis, die is opgegroeid in een verbrokkelde opvoedingssituatie. (…) De gedragsstoornis die de jongen nu vertoont, is zorgwekkend en behoeft behandeling.
Beperking van het onderzoek door het kinderpsychiatrisch verslag van Wickraderheem dat niet teruggevonden werd en het feit dat we geen hernieuwd neuropsychologisch onderzoek hebben uitgevoerd en we ons dus moesten baseren op het bestaande onderzoek, uitgevoerd door de Wendel in oktober-december 2001.
(…)
“(…) IX. Beantwoording van de vraagstelling
1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
“ Ja, (…) betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wat in diagnostische zin als een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis te omschrijven valt. Waarschijnlijk is deze ontwikkeling ontstaan vanuit een ernstige gedragsstoornis die reeds aanwezig is sinds de vroege kinderleeftijd. De intelligentie is zwakbegaafd en daarnaast is er vanuit psychiatrisch onderzoek aangetoond dat er tevens sprake is van een taalontwikkelingsstoornis met een geringe sociaal emotionele ontwikkeling tot gevolg.”
(h) Het rapport van [Y.] vermeldt onder meer:
(..)
2. Resultaten Testpsychologisch onderzoek
2.1. Verstandelijke capaciteiten
De verstandelijke capaciteiten van de betrokkene werden nagegaan met een tweeledige intelligentietest. Bij het eerste testgedeelte worden mondeling vragen gesteld gevolgd door een mondeling antwoord. Uit de antwoorden wordt de verbale intelligentie afgeleid. Deze is bij de betrokkene ruim beneden gemiddeld ( VIQ =69).
Het verbale intelligentieprofiel is vlak, dat wil zeggen dat bij geen van de verbale testonderdelen afwijkend van het eigen gemiddelde wordt gepresteerd.
Bij het tweede testonderdeel worden de antwoorden gegeven door middel van handelingen. Ut de antwoorden wordt de performale of handelende intelligentie afgeleid. Deze is bij de betrokkene gemiddeld (PIQ = 110)
Het performale intelligentieprofiel is eveneens vlak.
De gehele test bezien kunnen we stellen dat de betrokkene beschikt over zwak gemiddeld verstandelijke capaciteiten en dat de performale aspecten van de intelligentie relevant sterker zijn dan de verbale.
(…)
“3. Conclusies
In het geheel gezien, vallen betrokkene’s verstandelijke vermogens nog juist binnen de grenzen van het gemiddelde, maar het intelligentieprofiel is extreem wisselend. De verbale capaciteiten zijn buitengewoon zwak. Als men bedenkt hoe weinig gesproken en geschreven taal voor de betrokkene ter beschikking staat om te communiceren, hoe weinig hij kan profiteren van verbale instructies en hoe gering de invloed van verbale correcties zal zijn, dan moet hij in zekere zin als verstandelijk gehandicapt beschouwd worden. Betrokkene’s handelende capaciteiten zijn daarentegen van een gemiddeld niveau, waardoor er niet voldaan wordt aan de diagnostische criteria van zwakzinnigheid. Zijn intellectuele mogelijkheden hebben echter, door de scheve verdeling van de capaciteiten, ernstige beperkingen ten aanzien van het dagelijks functioneren tot gevolg.(…)”
(i) De vader van [X.] heeft in het kader van een “contra-expertise ten opzichte van voorgaande onderzoeken” verzocht om een psychodiagnostisch onderzoek van [X.]. Dit onderzoek is uitgevoerd door drs. [D.], kinder- en jeugdpsycholoog, verbonden aan kinder-/jeugdpsychologenpraktijk POBOS B.V., en uitgebracht op 30 april 2005 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg). Dit rapport vermeldt – onder meer– het volgende:
(…)
Eerder gestelde diagnosen:
In alle voorgaande onderzoeken luidt [X.]s diagnose ‘zwakbegaafde jongen met een conduct disorder en een taalontwikkelingsstoornis’. Analyse van de voorgeschiedenis toont aan dat bovengenoemde diagnose door collega diagnostici respectievelijk in 2003, 2001 en 1997 overgenomen is. De bron leidt uiteindelijk tot de school “De Buitenhof” te [vestigingsplaats], welke mij 24-02-2005 per fax mededeelde dat [X.]s dossier vernietigd is in verband met het verstrijken van de 5-jarige leeftijd van de dossiergegevens.
Anamnese:
(…)
- Is onlangs op intelligentie getest door dr. [E.]. Resultaten WAIS –III d.d. 04-02-2005: VIQ 87, PIQ 118, TIQ 99. Vanwege de zeer recente datering worden de gegevens van dit intelligentieonderzoek in de beeldvorming van dit onderzoek overgenomen.
(…)
Diagnose:
[X.] is een normaal begaafde jongen met een taalstoornis die zich uit in een zwak normaal-begaafd verbale intelligentie en met een ernstige uitval binnen het leerstofdomein spellen. Aangezien er sprake is geweest van veel onderwijsinstellingen en niet aantoonbaar is dat hij veel remedial teaching heeft gehad dient hier de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘dyslexie op het gebied van spelling’ vastgesteld te worden. Dit onderzoek leidt niet tot de conclusie conduct disorder en of oppositioneel gedrag, anti-sociaal gedrag of een tekort aan gewetensfunctie. Het in eerdere onderzoeken vastgestelde beeld c.q. de diagnosen worden niet onderschreven.”
(j) Op 4 april 2005 is [X.], in het kader van de tenuitvoerlegging van een opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Rentray. Hij is geplaatst in een groep bestemd voor jongens met een licht verstandelijke beperking (producties 3 en 6 bij inleidende dagvaarding).
(k) Bij brief van 19 juli 2005 (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de directeur behandeling van Rentray als volgt aan de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie bericht:
“ U vraagt mijn advies over een heroverweging van de plaatsing van [X.] (…) in de groep (…) bestemd voor jongens met een licht verstandelijke beperking. Dit op verzoek van zijn vader, die zich beroept op een recent psychologisch onderzoek.
Uitgaande van het intelligentieonderzoek valt [X.] niet binnen de spreiding van jongeren met LVG. Het probleem is echter dat zijn verbaal cognitief functioneren in sociale situaties tekort schiet. Hierdoor kunnen gemakkelijk misverstanden ontstaan als hij op normaal begaafd niveau wordt aangesproken(…)
Hoewel [X.] strikt genomen niet binnen de definitie van LVG valt is mijn advies toch deze jongen binnen deze groep te handhaven. Overplaatsing naar een normaal begaafde groep kan onnodige terugval veroorzaken. (...)”
(l) Bij brief van 30 augustus 2005 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie, [F.], aan de toenmalige advocaat van [X.] – onder meer en voor zover van belang – als volgt bericht:
“ Voor wat betreft uw verzoek tot overplaatsing naar een daartoe geëigende setting kan ik u het volgende melden. Ik beschouw dit als een overplaatsingsverzoek conform art. 19 Bjj. In uw brief (…) geeft u aan dat Rentray inmiddels overtuigd is van het feit dat uw cliënt niet thuishoort bij de groep waar hij nu geplaatst is. Dit moet ik bestrijden. In zijn brief (..) d.d. 19 juli 2005, die ik als bijlage meestuur, antwoordt de directeur behandeling van Rentray, dat, hoewel uw cliënt strikt genomen niet binnen de definitie van LVG valt, zijn advies is hem toch binnen deze groep te handhaven. Eerder noemt hij dat door tekortschieten in verbaal cognitief functioneren van uw cliënt angst voor sociale situaties en isolement het gevolg kunnen zijn. (Dit wordt ook onderschreven door de door de vader van uw cliënt ingeschakelde psycholoog dhr. [D.] in zijn brief d.d. 4 mei 2005 waarin hij aangeeft dateen taalstoornis kan leiden tot emotionele problemen als faalangst en depressiviteit.) Overplaatsing naar een normaal begaafde groep in een andere inrichting kan onnodige terugval veroorzaken (…)”
4.1.3. Bij inleidende dagvaarding van 29 oktober 2009 heeft [X.] [Y.] en [Z.] in rechte betrokken en gevorderd, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) een verklaring voor recht dat [Y.] en [Z.], gezamenlijk als ook ieder voor zich hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de door [X.] geleden en nog te lijden immateriële schade, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met dien verstande dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd;
(ii) veroordeling van [Y.] en [Z.], gezamenlijk als ook ieder voor zich hoofdelijk, in de kosten van de procedure binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag van algehele voldoening.
[X.] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [Y.] en [Z.] in hun onderzoek [X.] hebben afgestempeld als licht verstandelijk gehandicapte, terwijl uit het rapport van Pobos B.V. blijkt dat [X.] normaal begaafd is en enkel lijdt aan dyslexie. [Y.] en [Z.] zijn bij hun onderzoek niet zorgvuldig te werk gegaan en hebben hun rapportages waarschijnlijk hoofdzakelijk gebaseerd op al bestaande foutieve bevindingen en conclusies ten aanzien van [X.]. [Y.] en [Z.] hebben beide slechts twee keer met [X.] gesproken om vervolgens hun advies uit te brengen, waarbij [Z.] slechts twee uur met [X.] heeft gesproken en niet bekend is hoe lang [Y.] met [X.] heeft gesproken.
[X.] heeft voorts aangevoerd dat schade is ontstaan nadat [Y.] en [Z.] hun rapport hebben uitgebracht op grond waarvan [X.] in een instelling voor Licht Verstandelijk Gehandicapten is geplaatst. De materiële schade is aldus [X.] gelegen in het feit dat [X.] een niet meer goed te maken leerachterstand heeft opgelopen, waardoor zijn kansen op de arbeidsmarkt nagenoeg nihil zijn geworden. Tevens staat hij nu te boek als veelpleger, naar de stelling van [X.] mede als gevolg van de foutieve diagnose en de daarop geënte behandeling. Daarnaast is [X.] ernstig psychisch letsel toegebracht met aantoonbaar immateriële schade.
4.1.4. [Y.] en [Z.] hebben de vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat – kort gezegd – [X.] niet aan zijn stelplicht had voldaan ten aanzien van het beweerdelijk onrechtmatig handelen, de schade en het causaal verband tussen het beweerdelijk onrechtmatig handelen en de gestelde schade.
Het hof zal hierna, bij de bespreking van de grieven, de overwegingen van de rechtbank uitgebreider weergeven.
4.2.1. Grief 1 is gericht tegen r.o. 3.2 van het beroepen vonnis waarin de rechtbank heeft overwogen dat [X.], behalve door te stellen dat [Y.] en [Z.] (afzonderlijk van elkaar) [X.] slechts twee keer zouden hebben gesproken, in het geheel niet heeft onderbouwd waaruit het onzorgvuldig handelen van [Y.] en [Z.] zou hebben bestaan alsmede dat [X.], bezien in het licht van de gemotiveerde betwistingen van [Y.] en [Z.], ter gelegenheid van de comparitie niet heeft kunnen onderbouwen dat en waarom het door hem geïnitieerde rapport van Pobos B.V., waarop hij zich beroept, wél zorgvuldig en juist zou zijn opgesteld.
4.2.2. In de toelichting op deze grief heeft [X.] allereerst aangevoerd dat hij wel degelijk heeft onderbouwd waaruit het onzorgvuldig handelen van [Y.] en [Z.] zou hebben bestaan. Zo heeft hij aangevoerd dat [Y.] en [Z.] ieder afzonderlijk slechts twee keer kortstondig met [X.] hebben gesproken en anderzijds dat [Y.] en [Z.] aan hun rapportages slechts kopieën althans een samenvatting van eerdere onderzoeken ten grondslag hebben gelegd, waardoor zij zich hoofdzakelijk op al bestaande en naar de stelling van [X.] foutieve bevindingen en conclusies ten aanzien van [X.] hebben gebaseerd. Voorts voert [X.] in de toelichting op de grief aan dat het juist is dat hij ter comparitie niet heeft kunnen onderbouwen dat en waarom het door hem geïnitieerde rapport van Pobos B.V. waarop hij zich beroept wél zorgvuldig en juist zou zijn opgesteld. Hij voert echter aan dat tot deze nadere onderbouwing eenvoudigweg niet in staat was omdat hij over geen enkele deskundigheid terzake beschikt. Vandaar dat [X.] ter comparitie in eerste aanleg heeft bepleit dat een onafhankelijke door de rechter te benoemen deskundige zou beoordelen of het rapport van Pobos zorgvuldig was. Deze deskundige zou zich, aldus [X.] in de toelichting op de grief, ook moeten uitlaten over de door [Y.] en [Z.] uitgevoerde rapportages en de door [Z.] en [Y.] in hun conclusies van antwoord aangevoerde verweren.
4.2.3. Met betrekking tot het betoog van [X.] dat van hem niet verwacht mocht worden dat hij als leek kon onderbouwen dat en waarom het door hem geïnitieerde onderzoek van Pobos B.V. wel juist en zorgvuldig was en dat de rechtbank daarom een deskundige had moeten benoemen overweegt het hof dat van [X.] ook niet verwacht wordt dat hij aantoont dat het rapport van Pobos B.V. op juiste en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Van [X.] wordt echter - in het kader van de op hem rustende stelplicht - wèl verwacht dat hij voldoende feiten stelt die - indien bewezen - tot het oordeel kunnen leiden dat het onderzoek van [Z.] en [Y.] niet is uitgevoerd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden, mocht worden verwacht. Het enkele feit dat het door Pobos B.V. uitgevoerde onderzoek tot een (deels) andere uitkomst leidt is daartoe onvoldoende.
4.2.4. Het hof leidt uit de stellingen van [X.] af dat de kern van zijn verwijt erin is gelegen dat [Y.] en [Z.] en [X.] hebben bestempeld als “licht verstandelijk gehandicapt” terwijl uit het onderzoek van [D.] blijkt dat [X.] normaal begaafd is en enkel lijdt aan dyslexie. Voorts stelt [X.] dat [Y.] en [Z.] ieder afzonderlijk slechts twee keer kortstondig hebben gesproken alsmede dat [Y.] en [Z.] aan hun deskundigenbericht slechts kopieën, althans een samenvatting, van eerdere onderzoeken ten grondslag hebben gelegd en zich dientengevolge hoofdzakelijk op al bestaande foutieve bevindingen en conclusies ten aanzien van [X.] hebben gebaseerd. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.2.5. Ten aanzien van de stelling van [X.] dat [Y.] en [Z.] slechts twee keer (en naar de stelling van [X.]: kortstondig) met [X.] hebben gesproken overweegt het hof dat zowel [Z.] als [Y.] in hun rapport (rapport [Z.]: p. 1, rapport [Y.], p. 1 en p. 6 e.v.) hebben verantwoord op basis van welke bronnen en gegevens zij tot hun bevindingen zijn gekomen. De gesprekken met [X.] maakten daarvan slechts onderdeel uit. In dit licht bezien had het op de weg van [X.] gelegen nader te onderbouwen dat en waarom de frequentie en de duur van de gesprekken met [X.] (nog daargelaten dat [X.] omtrent de duur van de gesprekken met [Y.] niets heeft gesteld) onvoldoende was om tot het deskundigenoordeel te komen. Nu deze nadere onderbouwing ontbreekt, kan de enkele stelling dat [Y.] en [Z.] slechts twee keer (en naar de stelling van [X.] “kortstondig”) met [X.] hebben gesproken dan ook niet tot de conclusie leiden dat [Y.] en/of [Z.] bij het opstellen van hun rapportages onrechtmatig jegens [X.] hebben gehandeld.
4.2.6. Met betrekking tot de stelling van [X.] dat [Y.] en [Z.] aan hun deskundigenbericht slechts kopieën, althans een samenvatting, van eerdere onderzoeken ten grondslag hebben gelegd en zich dientengevolge hoofdzakelijk op al bestaande foutieve bevindingen en conclusies van [X.] hebben gebaseerd overweegt het hof als volgt.
4.2.7. [Y.] heeft in het kader van zijn betwisting van de stelling van [X.] dat hij zich bij zijn onderzoek hoofdzakelijk heeft gebaseerd op kopieën althans een samenvatting van eerdere onderzoeken gemotiveerd aangevoerd dat het psychologisch onderzoek (waarin onder meer de intelligentie is vastgesteld) gebaseerd is op eigen (test)onderzoek, hetgeen ook steun vindt in de rapportage van [Y.] (productie 2 bij dagvaarding), waarin op pagina 6 staat beschreven dat de verstandelijke capaciteiten van [Y.] zijn nagegaan met behulp van een tweeledige intelligentietest, en op pagina 7 verslag wordt gedaan van door [Y.] verricht neuropsychologisch onderzoek. Naar het oordeel van het hof mist de stelling van [X.] dat [Y.] zijn rapportage hoofdzakelijk heeft gebaseerd op bestaande onderzoeken van anderen dan ook feitelijke grondslag, zodat het hof deze stelling passeert. Dat [Y.] bij zijn onderzoek eerder onderzoek heeft betrokken kan voorts geenszins als onzorgvuldig worden aangemerkt. Ook de stelling van [X.] dat [Y.] hem heeft afgestempeld als licht verstandelijk gehandicapt mist feitelijke grondslag, Zoals hiervoor in r.o. 4.1.2. onder h. is weergegeven heeft [Y.] (op basis van de door hem gemeten intelligentie) vastgesteld dat de verstandelijke vermogens van [X.] nog “nog juist binnen de grenzen van het gemiddelde liggen” en dat aan de “diagnostische criteria van zwakzinnigheid” niet word voldaan. [Y.] heeft hieraan toegevoegd (wederom op basis van de door hem gemeten – verbale – intelligentie) dat de verbale capaciteiten van [X.] buitengewoon zwak waren, waardoor hij - vanwege kort gezegd het feit dat taal slechts in beperkte mate aan [X.] ter beschikking stond zowel om zich te uiten als om verbale instructies te ontvangen - naar het oordeel van [Y.] “in zekere zin” als verstandelijk gehandicapt (moet) worden beschouwd. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien waarom deze conclusie van [Y.] als onzorgvuldig jegens [X.] moet worden aangemerkt, nu deze conclusie van [Y.] – anders dan [X.] stelt – gebaseerd is op door [Y.] verricht eigen onderzoek en [X.] geen enkel feitelijk aanknopingspunt verschaft voor de conclusie dat dit testonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De enkele discrepantie tussen de resultaten van de in het rapport van Pobos B.V. genoemde door dr. [E.] afgenomen intelligentietest en de resultaten van de door [Y.] afgenomen intelligentietest is daartoe onvoldoende.
4.2.8. Ten aanzien van [Z.] overweegt het hof dat de stelling van [X.] dat [Z.] aan zijn deskundigenbericht slechts kopieën, althans een samenvatting van eerdere onderzoeken ten grondslag hebben gelegd, in zoverre feitelijke grondslag mist dat uit de rapportage van [Z.] blijkt dat [X.] door de arts-assistent van [Z.] zelfstandig aan een psychiatrisch onderzoek is onderworpen Wèl volgt naar het oordeel van het hof uit de rapportage van [Z.] dat [Z.] c.q. diens arts-assistent geen hernieuwd neuropsychologisch onderzoek hebben uitgevoerd en dat zij zich wat dat betreft hebben gebaseerd “op het bestaande onderzoek, uitgevoerd door De Wendel in oktober-december 2001”. In zoverre is in de rapportage van [Z.] steun te vinden voor de stelling van [X.] dat hetgeen in deze rapportage onder de kop diagnostische overwegingen is weergegeven deels is gebaseerd op eerder onderzoek. Dit enkele feit biedt echter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat [Z.] onzorgvuldig heeft gehandeld, nu [Z.] er in zijn rapport expliciet melding van maakt dat in zoverre sprake was van een beperking van zijn onderzoek. [X.] heeft in dit verband ook niet gesteld dat [Z.] onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij zich heeft gebaseerd op bestaand onderzoek maar omdat hij zich heeft gebaseerd op foutief bestaand onderzoek. Deze stelling heeft [X.] echter niet onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Dit klemt temeer nu uit het rapport De Wendel, zoals geciteerd in r.o. 4.1.2. onder c., geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat het niveau van intellectueel functioneren (in tegenstelling tot hetgeen – zoals hiervoor in r.o. 4.1.2. onder i. onder is weergegeven – in het rapport van [D.] van Pobos B.V. wordt verondersteld) is gebaseerd op door De Wendel zelfstandig uitgevoerd onderzoek, waarbij de door De Wendel gevonden resultaten hebben geleid tot de aanduiding van het intelligentieniveau van [X.] als “zwakbegaafd”. Daarbij komt dat [Z.] zich, zoals hij in zijn rapport op p. 3 heeft vermeld, heeft laten bijstaan door [Y.] die wel zelfstandig psychologisch en neuropsychologisch onderzoek heeft verricht en daarvan verslag heeft gedaan. [X.] heeft geen enkel feitelijk aanknopingspunt gegeven voor zijn standpunt dat deze onderzoeken onzorgvuldig zijn uitgevoerd c.q. onjuiste conclusies bevatten. Zoals reeds is overwogen is de enkele stelling dat het rapport van [D.] van Pobos B.V. tot andere uitkomsten leidt daartoe onvoldoende. In dit verband had het ook op de weg van [X.] gelegen aanstonds aan te geven op welke gronden [D.] in zijn rapportage tot het oordeel komt dat diens onderzoek “niet leidt tot de conclusie conduct disorder en of oppositioneel gedrag, anti-sociaal gedrag of een tekort aan gewetensfunctie” en dat “Het in eerdere onderzoeken vastgestelde beeld c.q. de diagnosen worden niet onderschreven”. Enige uitleg dienaangaande ontbreekt immers in het rapport van Pobos B.V.
4.2.9. Voor zover [X.] stelt dat hij thans nog in de gelegenheid dient te worden gesteld een nadere onderbouwing in het geding te brengen, verwerpt het hof dit betoog. Uiterlijk bij memorie van grieven dienen de stellingen voldoende uitgewerkt te zijn. Er is in casu geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Het feit dat [X.] er niet in geslaagd is tijdig een aanvulling op het rapport van [D.] te verkrijgen dient daarom voor zijn rekening te blijven.
4.2.10. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat [X.] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld omtrent inhoudelijk onzorgvuldig handelen van [Y.] en [Z.]. Aan bewijslevering – bijvoorbeeld door middel van een deskundigenbericht – wordt derhalve ook in hoger beroep niet toegekomen. Grief I faalt mitsdien.
4.3. De grieven II en III zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [X.] – zelfs indien de rechtbank er – veronderstellenderwijs – van uit zou gaan dat [Y.] en [Z.] onzorgvuldig jegens [X.] zouden hebben gehandeld – ook niet aan zijn stelplicht heeft voldaan ten aanzien van het bestaan van schade en ten aanzien van het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de schade. Deze grieven kunnen bij gebrek aan belang buiten bespreking blijven. Nu naar het oordeel van het hof [X.] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht betreffende het beweerdelijk onzorgvuldig handelen van [Y.] en [Z.] kan buiten beschouwing blijven of [X.] aan zijn stelplicht ter zake van de mogelijkheid van schade en van causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de schade heeft voldaan.
4.4. De slotsom van het voorgaande is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [X.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2010;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y.] begroot op € 280, = aan verschotten en op € 894, = aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Z.] begroot op € 280, = aan verschotten en op € 894, = aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien niet binnen twee weken na dit arrest aan de veroordeling wordt voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Th. Begheyn, S. Riemens en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2011.