ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.075.403
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na schietpartij met gewonden en bewijsvoering in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een schietpartij die plaatsvond op 1 oktober 2006 in een café, waarbij de slachtoffers [B.] en [C.] gewond raakten. De appellant, aangeduid als [A.], werd eerder door de rechtbank Roermond veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor poging tot moord op [C.] en poging tot moord op [B.]. De rechtbank had in een verstekvonnis van 21 maart 2007 vastgesteld dat [A.] aansprakelijk was voor de schade die [B.] en [C.] hadden geleden als gevolg van de schietpartij. [A.] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte een nadere specificatie van zijn bewijsaanbod had geëist. Het hof oordeelde dat [A.] recht had op tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de eerdere strafrechtelijke uitspraak, en dat de rechtbank niet had mogen eisen dat hij zijn bewijsaanbod specificeerde. Het hof besloot dat [A.] alsnog toegelaten werd tot het leveren van tegenbewijs en dat getuigen gehoord zouden worden in een toekomstige zitting. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.075.403
arrest van de eerste kamer van 8 november 2011
in de zaak van
[A.],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid-Oost te Roermond,
appellant,
advocaat: mr. S.B.M.A. Engelen,
tegen:
1. [B.],
2. [C.],
3. [D.],
allen wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns,
op het bij exploten van dagvaarding van 4 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 7 juli 2010 tussen appellant als opposant en geïntimeerden als geopposeerden in de verzetprocedure tegen het verstekvonnis van 21 maart 2007. Appellant wordt verder aangeduid als [A.]. Geïntimeerde sub 1 wordt verder aangeduid als [B.]. Geintimeerde sub 2 wordt verder aangeduid als [C.]. Geïntimeerden worden verder gezamenlijk aangeduid als [B.] c.s.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 91507/HA ZA 09-88)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in verzet en het (onder zaaknummer 78616/HA ZA 07-192) gewezen verstekvonnis van 21 maart 2007, hersteld bij het vonnis van 27 juni 2007.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [A.], onder overlegging van producties, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het voormelde vonnis van 7 juli 2010 en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 7 oktober 2009 en 31 maart 2010 alsmede de verstekvonnissen van 21 maart 2007 en 27 juni 2007 en, kort gezegd, tot ongegrondverklaring van het ingestelde verzet, althans niet-ontvankelijk verklaring van [B.] c.s. in hun vorderingen, althans ontzegging van die vorderingen, alsmede [B.] c.s. te veroordelen om al hetgeen [A.] ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan aan [A.] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, met veroordeling van [B.] c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [B.] c.s., onder overlegging van vier producties, de grieven bestreden.
2.3. [A.] heeft vervolgens een akte genomen. [B.] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld een antwoordakte te nemen, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. [B.] c.s. hebben de door [A.] bij memorie van grieven overgelegde producties niet bij de door hen gefourneerde processtukken gevoegd. Het hof gaat in zoverre uit van de door [A.] gefourneerde stukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. In overwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis in verzet van 7 oktober 2009 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op 1 oktober 2006 zijn [B.] en [C.] als slachtoffer betrokken geweest bij een schietpartij in en/of bij een café aan de [perceel] te [vestigingsplaats].
(ii) [B.] heeft bij de schietpartij schotwonden in zijn borst en in zijn rechter- en linkerhand opgelopen. Hij is hiervoor opgenomen geweest in het ziekenhuis.
(iii) [C.] heeft bij de schietpartij een schotwond in zijn rug opgelopen. Ook hij is gedurende enige tijd opgenomen geweest in het ziekenhuis.
(iv) [A.] is na uitvaardiging van een Europees arrestatiebevel op 2 februari 2007 aangehouden.
(v) [A.] is bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank Roermond van 24 juli 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek wegens, onder meer, poging tot moord op [C.] en poging tot moord op [B.].
(vi) [A.] is bij arrest van de strafkamer van dit hof van 7 oktober 2008 (productie 6 conclusie van antwoord in oppositie) veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf met aftrek wegens, kort gezegd, poging tot moord op [C.] en poging tot doodslag op [B.]. Het hiertegen ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010 (LJN BK9031) verworpen.
4.2.1. [B.] c.s. en geïntimeerde sub 3 hebben bij inleidende dagvaarding van 27 november 2006 gevorderd:
• een verklaring voor recht dat [A.] aansprakelijk is voor de door [B.] c.s. geleden schade als gevolg van de schietpartij en de mishandeling op of omstreeks 1 oktober 2006;
• veroordeling van [A.] tot betaling aan [B.] c.s. van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
• veroordeling van [A.] tot betaling van een bedrag van € 1.075,76 ter zake buitengerechtelijke kosten;
één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [A.] in de kosten van het geding in eerste aanleg, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en indien niet binnen deze termijn wordt betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, alsmede de nakosten en de beslagkosten.
4.2.2. De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 21 maart 2007 voor recht verklaard dat [A.] aansprakelijk is voor de schade van [B.] en [C.] als gevolg van de schietpartij en mishandeling op of omstreeks 1 oktober 2006 en [A.] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daarnaast is [A.] veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten als vermeld in het verstekvonnis. De rechtbank heeft de vorderingen van [D.] (thans geïntimeerde sub 3) wegens onvoldoende grondslag afgewezen.
4.2.3. De rechtbank heeft op 27 juni 2007 een herstelvonnis gewezen, aangezien in het vonnis van 21 maart 2007 bij de veroordeling in de beslagkosten geen rekening was gehouden met de aan [B.] en [C.] verleende toevoeging.
4.2.4. [A.] heeft op 19 januari 2009 een verzetdagvaarding jegens [B.] c.s. laten uitbrengen. De rechtbank heeft bij verzetvonnis van 7 oktober 2009, gegeven de bewijsbeslissing van de strafrechter in twee feitelijke instanties en hangende het verzoek tot cassatie, voorshands bewezen geacht dat [A.] [B.] en [C.] één of meerdere kogels in het lichaam heeft geschoten alsmede dat [A.] gelet hierop onrechtmatig jegens [B.] en [C.] heeft gehandeld en heeft [A.] toegelaten tot tegenbewijs. [A.] is in het verzet voor zover dat is gericht tegen de beslissing op de vorderingen van [D.] niet-ontvankelijk geoordeeld. De rechtbank is bij verzetvonnis van 31 maart 2010 (gewezen nadat de Hoge Raad het cassatieberoep had verworpen) teruggekomen op haar beslissing tot het toelaten tot tegenbewijs en heeft partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen. Bij eindvonnis van 7 juli 2010 is het verzet vervolgens ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd, met veroordeling van [A.] in de proceskosten.
Het hof overweegt als volgt.
4.3. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het appellant is toegestaan om een tussenvonnis waarvan in de appeldagvaarding geen hoger beroep is ingesteld, door middel van de memorie van grieven alsnog in het hoger beroep te betrekken. Het verweer van [B.] c.s. dat het onderhavige hoger beroep zich niet uitstrekt tot de gewezen tussenvonnissen en de verstekvonnissen, aangezien in de appeldagvaarding geen hoger beroep van deze vonnissen is ingesteld, gaat dan ook niet op.
4.4.1. [A.] voert in de eerste grief aan dat de rechtbank de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren, aangezien daarin ten onrechte is vermeld dat [A.] geen vaste woon- en verblijfplaats binnen of buiten Nederland had. [B.] c.s. hebben volgens hem niet voldaan aan de betekeningsvoorschriften als opgenomen in het Eerste Boek van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Volgens [A.] levert dit voorts een schending van artikel 6 EVRM op.
4.4.2. Het hof overweegt dat het niet tot de taak van de rechter behoort om adresgegevens in de dagvaarding op juistheid te controleren. Er was dan ook geen grond voor de rechtbank om de dagvaarding nietig te verklaren. Voorts staat vast dat de verstekvonnissen [A.] hebben bereikt middels betekening daarvan. Hij heeft tegen die vonnissen immers verzet aangetekend. Nu hij in die laatste procedure zijn verweer tegen de vordering naar voren heeft kunnen brengen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor en/of artikel 6 EVRM. Voor zover [A.] door de gang van zaken ten onrechte extra proceskosten heeft moeten maken, kan dit, indien overigens gerechtvaardigd, in de proceskostenveroordeling tot uitdrukking worden gebracht. [A.] voert voorts aan dat [B.] c.s. hebben aangestuurd op een verstek en daarmee misbruik van procesrecht hebben gemaakt. [A.] heeft echter niet aangevoerd op welke wijze hij hierdoor in zijn belangen is geschaad, afgezien van wellicht het maken van extra kosten. Zoals hiervoor is overwogen, staat immers vast dat hij in de verzetprocedure zijn weren naar voren heeft kunnen brengen. De verweren van [A.] worden dan ook verworpen.
4.4.3. [A.] voert voorts aan dat hij in zijn belangen is geschaad doordat het verstekvonnis d.d. 21 maart 2007 eerst op 23 december 2008 aan hem is betekend. Volgens [A.] zijn de feiten en omstandigheden door het tijdsverloop gewijzigd. Gesteld noch gebleken is echter van welke gewijzigde feiten en omstandigheden sprake is en hoe [A.] hierdoor in zijn mogelijkheid tot het voeren van verweer wordt beperkt. Dit verweer wordt dan ook eveneens verworpen.
4.5.1. [C.] en [B.] hebben zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd. De strafkamer van de rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 24 juli 2007 gedeeltelijk toegewezen. Blijkens het arrest van de strafkamer van dit hof van 7 oktober 2008 hebben [C.] en [B.] zich in hoger beroep wederom als benadeelde partij gevoegd teneinde het meer gevorderde ook toegewezen te krijgen. Het hof heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering en daartoe overwogen dat de civiele rechter bij vonnis van 21 maart 2007 voor recht had verklaard dat [A.] de geleden schade diende te vergoeden. Dit oordeel is door de Hoge Raad bij arrest van 19 februari 2010 in stand gelaten.
4.5.2. Voor verwijzing van partijen naar de schadestaatprocedure is noodzakelijk, maar tevens voldoende, dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde onrechtmatige daad aannemelijk is. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat [C.] en [B.] mogelijk meer en/of andere schade hebben geleden dan de schade, ter zake waarvan in de strafzaak schadevergoeding is toegewezen. De vordering in de strafzaak is immers slechts gedeeltelijk toegewezen. De stelling van [A.] in de toelichting op de eerste grief dat [B.] en [C.] in de strafzaak en de civiele zaak vergoeding van dezelfde schade vorderen, gaat aldus niet op. Bij eventuele toewijzing van een bedrag aan schadevergoeding in de schadestaatprocedure zal uiteraard wel rekening moeten worden gehouden met de in de strafzaak reeds toegewezen bedragen.
4.6.1. De tweede en de derde grief zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank om [A.] niet langer toe te laten tot tegenbewijs.
4.6.2. [A.] betwist dat hij de dader van de schietpartij is. Hij heeft aangevoerd dat hij het café via een raam op de bovenverdieping is ontvlucht en vervolgens heeft gezien dat een hem onbekende man gekleed in een gele trui met blauwe strepen schoten loste. Hij heeft in de verzetdagvaarding bewijs aangeboden van zijn stellingen door middel van het horen van zichzelf en vijf andere met name genoemde getuigen. In de conclusie van repliek in oppositie heeft hij zijn bewijsaanbod vervolgens uitgebreid met twee met name genoemde getuigen.
4.6.3. In artikel 161 Rv is bepaald dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. In artikel 151 Rv is bepaald dat dwingend bewijs inhoudt dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Volgens het tweede lid van dit artikel staat tegenbewijs tegen dwingend bewijs vrij, tenzij de wet dit uitsluit. Dat in het onderhavige geval tegenbewijs op grond van een wettelijke bepaling is uitgesloten, is gesteld noch gebleken. In beginsel staat het [A.] aldus vrij tegenbewijs te leveren tegen de feiten die de strafrechter bewezen heeft verklaard bij het onherroepelijk geworden arrest van het hof van 7 oktober 2008.
4.6.4. De rechtbank heeft [A.] aanvankelijk (bij vonnis van 7 oktober 2009) toegelaten tot tegenbewijs en het getuigenverhoor bepaald op 2 februari 2010, welk verhoor geen doorgang heeft gevonden. Vervolgens is het getuigenverhoor bepaald op 18 maart 2010. Dit verhoor is daags ervoor afgelast, omdat er geen vervoer was geregeld vanuit de penitentiaire inrichting en de parketpolitie de veiligheid van de getuigen niet zou kunnen garanderen. In het vervolgens gewezen vonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat nu de Hoge Raad het cassatieberoep bij arrest van 19 februari 2010 had verworpen, [A.] zijn bewijsaanbod nader had moeten specificeren in die zin dat hij had moeten aangeven waarover de door hem opgeroepen getuigen anders zouden kunnen verklaren dan zij in de strafzaak hadden gedaan.
4.6.5. Het feit dat de opgeroepen getuigen reeds door de politie zijn gehoord is onvoldoende om het bewijsaanbod in de onderhavige zaak te passeren c.q. een nadere specificatie te verlangen. Tegenbewijs staat immers op grond van de wet open, terwijl de rechter niet mag vooruit lopen op de waarde van de in de civiele procedure nog niet afgelegde getuigenverklaringen. Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs behoeft voorts niet te worden gespecificeerd. Naar het oordeel van het hof heeft [A.] zijn bewijsaanbod in eerste aanleg overigens reeds in de verzetdagvaarding gespecificeerd. Dat het afleggen van een getuigenverklaring voor (sommigen van) de getuigen emotioneel belastend zal zijn zoals door [B.] c.s. bij memorie van antwoord aangevoerd, is voorstelbaar, maar onvoldoende om [A.] te belemmeren in zijn wettelijke recht tot het leveren van tegenbewijs. Hetzelfde geldt voor het belang van [B.] c.s. bij rechtszekerheid. Naar het oordeel van het hof was er voor de rechtbank dan ook geen gegronde reden om van [A.] een nadere specificatie van zijn bewijsaanbod te eisen nadat de Hoge Raad zijn arrest van 19 februari 2010 had gewezen. Ook de eisen van een goede procesorde staan niet in de weg aan het toelaten tot tegenbewijs. [A.] wordt dan ook alsnog toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het door de strafrechter bewezen geachte feit dat hij [B.] en [C.] met een vuurwapen heeft beschoten, als hierna nader te omschrijven. Dat [A.] in de memorie van grieven zijn bewijsaanbod niet heeft herhaald leidt niet tot een ander oordeel, nu de grieven niet anders kunnen worden begrepen dan dat [A.] heeft bedoeld alsnog tegenbewijs te willen leveren door middel van het laten horen van de door hem in eerste aanleg opgeroepen getuigen (zie producties M tot en met R bij de memorie van grieven).
4.6.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
laat [A.] toe tegenbewijs te leveren tegen de bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van dit hof van 7 oktober 2008 bewezen verklaarde feiten dat:
a. hij op 1 oktober 2006 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [C.] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het bovenlichaam van die [C.] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
b. hij op 1 oktober 2006 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [B.] van het leven te beroven, met dat opzet kogels heeft afgevuurd in de richting van die [B.] en daarbij H. [B.] onder andere in het bovenlichaam heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bepaalt, voor het geval [A.] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 22 november 2011 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) op woens- en donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [A.] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [A.] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Hendriks-Jansen, S. Riemens en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2011.