ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3959

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.073.690
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderzoek door rechtbank ter uitleg van het petitum en tekortkoming bij uitvoering isolatiewerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [A.] tegen de vennootschap onder firma Bedi Vochttechniek V.O.F. en [B.] en de besloten vennootschap [C.] Dichtingsbedrijf B.V. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van isolatiewerkzaamheden aan de kelders van het woonhuis van [A.]. [A.] heeft in juli 1997 het huis gekocht, waarin vochtoverlast in beide kelders is geconstateerd. Ingenieursbureau [D.] heeft de vochtoverlast onderzocht en concludeert dat de kelderwanden niet waterdicht zijn. [C.] Dichtingsbedrijf heeft in 2000 werkzaamheden uitgevoerd, maar [A.] stelt dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd en dat er nog steeds vochtoverlast is. In eerste aanleg vorderde [A.] nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding, maar de rechtbank wees de vorderingen af omdat niet duidelijk was tegen welke entiteit de vorderingen waren gericht. In hoger beroep heeft [A.] zijn eis aangepast en vordert hij opnieuw nakoming en schadevergoeding. Het hof overweegt dat [C.] Dichtingsbedrijf zich contractueel had verplicht tot het vochtdicht maken van de kelderwanden, maar dat [A.] niet heeft aangetoond dat de vochtoverlast het gevolg is van niet goed uitgevoerde werkzaamheden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [A.] af, waarbij [A.] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.073.690
arrest van de tweede kamer van 8 november 2011
in de zaak van
[A.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B. van Meurs,
tegen:
1. de vennootschap onder firma BEDI VOCHTTECHNIEK V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [B.],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap [C.] DICHTINGSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 juli 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 28 april 2010 tussen appellant - [A.] - als eiser en geïntimeerden - afzonderlijk aan te duiden als Bedi Vochttechniek v.o.f., [B.] en [C.] Dichtingsbedrijf - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 136823 / HA ZA 09-99)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane comparitievonnis van 23 september 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [A.] zes grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn gewijzigde eis.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
In het dossier van geïntimeerden ontbreken het comparitievonnis van 23 september 2009 en de door partijen aan de rechtbank gezonden berichten als reactie op het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal.
In de procesdossiers bevinden zich zwart-wit kopieën van de overgelegde foto’s.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft geen feiten vastgesteld. Het hof overweegt dat het in deze zaak om het volgende gaat.
4.1.1. [A.] heeft in juli 1997 het vrijstaande woonhuis aan de [perceel] te [plaatsnaam] gekocht. Van het woonhuis maken twee kelders onderdeel uit. Kelder 1 betreft de voormalige garage, door een vorige eigenaar ingericht als filmzaal. Kelder 2 betreft de nieuwe garage met bijkelder. Op blad 4 van het rapport van Ingenieursbureau Ing. [D.] van 26 oktober 1999 (prod. 1 inl. dgv.) staat een plattegrond van deze kelders ([A.] vermeldt kennelijk abusievelijk als datum van het rapport: 26 september 1999; p. 2 inl. dgv.). Vanaf het begin van de bewoning van het huis bestaat er vochtoverlast in beide kelders en de daarbij behorende bijruimten. [D.] heeft de vochtoverlast onderzocht en daarvan verslag gedaan in zijn rapport. Hij concludeert en adviseert onder meer als volgt:
‘ IX. CONCLUSIES EN OORZAKEN
KELDER 1: (…)
- De kelderbuitenwanden zijn zowel aan de kim als in het muurvlak praktisch overal lek.
(…)
- (…) Zolang niet alle water verdampt is zal er een hoge luchtvochtigheid in de ruimten blijven bestaan.
KELDER 2:
- In deze kelder (…) is in principe dezelfde vochtoverlast aanwezig als in kelder 1, zij het in mindere mate.
- De oorzaken van de vochtoverlast zijn evenwel dezelfde als de oorzaken van de vochtoverlast in kelder 1.
In hoofdzaak betreft het de volgende gebreken.
- Onvoldoende waterdichtheid van de kimaansluiting,
- Onvoldoende dichtheid van het metselwerk van de kelderwanden, onder meer veroorzaakt door het gebruik van voor dit werk ongeschikte metselspecie.
- De afwerking aan de buitenzijde van de kelderwanden is niet waterdicht.
- Plaatselijk is een verkeerde afwerking toegepast in de vorm van kalk- en gipshoudend stucadoorwerk.
ADVIEZEN.
KELDER 1:
Omdat deze kelder vanaf de buitenzijde niet dan wel zeer moeilijk bereikbaar is, zelfs met ontgravingen, moeten de waterafdichtende voorzieningen vanaf de binnenzijde worden aangebracht.
- (…) kan het nodig zijn de onderzijde van de spouwen te injecteren met een PU injectiehars (…)
- Gezien de aanwezigheid van vele soorten technische en bouwkundige installaties aan de binnenzijde van deze kelder door middel van injectie vanuit de binnenzijde een waterdicht PU gel-sluier aan de buitenzijde aan te brengen (…)
KELDER 2:
Deze kelder is vanaf de buitenzijde evenmin als kelder 1 rondom te bereiken; de afdichtende voorzieningen kunnen hier aan de binnenzijde worden aangebracht (…)’.
4.1.2. In haar offerte nr. 99148 van 14 mei 1999 (bijlage bij prod. 7 inl. dgv.) schrijft [C.] Dichtingsbedrijf aan Fam. [A.] onder meer het volgende:
‘ REPARATIE ADVIES
Aangezien een groot deel van de kelderwanden inpandig onder de woning liggen en zodoende niet bereikbaar zijn, en het afwerkingniveau op div. plaatsen aan de buitenzijde zodanig hoog is zodat het kostenplaatje en de overlast te hoog worden, is er volgens ons maar een goede oplossing nl het leggen van een gelsluier aan de buitenzijde van de kelderwanden dmv injectie via packers van binnenuit. Dit geeft een gegarandeerd blijvend waterdicht scherm daar waar het hoort te zitten nl aan de buitenkant (…)’.
4.1.3. De door [C.] Dichtingsbedrijf en [A.] ondertekende opdrachtbevestiging nr. [nummer] van [C.] Dichtingsbedrijf (prod. 10 inl. dgv.) luidt onder meer als volgt:
‘ Garantie
Op de wanden en kimvoeg tpv de gelsluierinjectie en de PU schuimhars injectie geven wij een waterdichte garantie van 10 jaar.
Op de plaatselijke injectie geven wij dezelfde garantie, maar alleen daar waar de injecties zijn uitgevoerd. Buiten de garantie vallen eventuele lekkage voortkomend uit de spouw cq spouwindekking (…)’.
In opdracht van [A.] heeft [C.] Dichtingsbedrijf begin 2000 kelder 1 geheel en kelder 2 gedeeltelijk behandeld.
[A.] heeft de hiervoor door [C.] Dichtingsbedrijf verzonden facturen aan haar voldaan.
4.1.4. [A.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [C.] Dichtingsbedrijf haar verplichtingen uit de overeenkomst niet op juiste wijze is nagekomen. Tussen partijen heeft correspondentie plaatsgevonden. Een brief van [C.] Dichtingsbedrijf van 18 februari 2005 vermeldt als afzender Bedi Dichtingsbedrijf BV (prod. 3 inl. dgv.).
[C.] Dichtingsbedrijf heeft meerdere werkzaamheden uitgevoerd naar aanleiding van de door [A.] geuite klachten.
4.1.5. [E.] heeft in de wanden van een kelderruimte in de woning vochtmetingen verricht. Haar brief van 5 november 2001 (prod. 5 inl. dgv.) luidt onder meer:
‘ Conclusie:
Deze hoge vochtwaarden zijn de oorzaak van de schade aan het verfsysteem. Uiteraard is het zinloos om in deze situatie herstelwerkzaamheden aan de wanden uit te voeren.
Daarnaast is het vochtgehalte bepaald op enkele plaatsen aan de oppervlakte buitenzijde van de gevel ter plaatse van de kelderruimte, 15 centimeter boven maaiveld. Hier geen waarden > 8% gemeten, hetgeen als voldoende droog mag worden beschouwd. Er zijn dan ook geen tekenen van problemen met het gevelschilderwerk’.
4.1.6. Op verzoek van [A.] heeft de rechtbank Maastricht bij beschikking van
18 september 2007 (prod. 11 mvg) een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen en ir. L.G.M. Bremen tot deskundige benoemd. In de beschikking is Bedi Vochttechniek B.V. als verschenen belanghebbende vermeld.
Het definitieve deskundigenrapport van Bremen van 11 maart 2008 (prod. 8 inl. dgv.) luidt in antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen onder meer als volgt.
1. Is er in de kelder van [A.] sprake van vochtoverlast, zo ja op welke plekken en zijn de door [A.] geconstateerde symptomen veroorzaakt door vocht?
Kelder 1
Vocht
Tijdens de inspectie op 3 december 2007 is er in kelder 1 en de aangrenzende ruimten geen sprake van te hoge vochtgehaltes (= 20%) in de wanden geconstateerd met uitzondering van:
- een strook van ca. 50 cm rondom de kelderrampjes
- ter plaatse van de vloerwandaansluiting in de muurkast
- een 2-tal plekken in de cv ruimte rond leidingdoorvoeren (…)
Kelder 2
Vocht
In kelder 2 (garage en berging) is op vele plaatsen sprake van een hoog vochtgehalte. Op diverse plaatsen in de wanden is het vochtgehalte 30% en meer (…)
2. Wat is de oorzaak van deze vochtproblemen?
Basisoorzaak
De basisoorzaak van de vochtproblemen in beide kelders is de opbouw van de kelderwanden (…) De originele opbouw van de kelderwanden was technisch niet waterdicht.
(…)
Het verwijderen van de afdeklagen is niet aan [C.] Dichtingsbedrijf BV opgedragen.
(…)
Het herstellen van pleisterwerk en schilderwerk is veel te snel door derden of in eigen beheer door [A.] uitgevoerd rond de periode maart/april 2000.
3. Is de door Bedi gehanteerde methode toereikend om de in de kelders aanwezige vochtproblematiek geheel op te lossen? Bedi heeft immers een garantie van 10 jaren gegeven op een droge kelder. Wat dient er te gebeuren om de lekkages blijvend op te lossen? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Bij een goede uitvoering is de door Bedi gehanteerde methode toereikend om de kelderwanden vanaf de buitenzijde vochtdicht te maken. Het in de kelderwanden aanwezige vocht moet wel langdurig de mogelijkheid krijgen om zich naar buiten te kunnen duwen (…)’.
4.1.7. In eerste aanleg vorderde [A.] de veroordeling van “Bedi Vochttechniek B.V.” tot, kort gezegd, primair nakoming van de tussen partijen geldende overeenkomst tot het vochtvrij maken van de kelderruimtes en subsidiair betaling van schadevergoeding. Tevens vorderde [A.] te verklaren voor recht dat “Bedi” jegens [A.] wanprestatie heeft gepleegd en schadeplichtig is. Verder vorderde [A.] de veroordeling van “Bedi” tot betaling van proceskosten en van “Bedi Vochttechniek” tot betaling van de kosten van de deskundige en de overige kosten.
[A.] legde aan deze vorderingen ten grondslag dat “Bedi” zich ingevolge de met hem gesloten overeenkomst verplicht heeft tot het vochtvrij maken van de kelders en dat zij een garantie heeft afgegeven.
[A.] verwijst voorts naar een akte van constatering van gerechtsdeurwaarder Quaedvlieg (prod. 9 inl. dgv.) waarin deze onder meer constateert dat een wand vochtig is en vochtwerking op de vloer is te zien.
Tijdens de comparitie van partijen voerde [A.] aan dat [C.] Dichtingsbedrijf gegarandeerd heeft dat de behandelde wanden aan de binnenkant droog zouden zijn. De raadsman van [A.] verklaarde dat er een garantie is gegeven op een droge kelder zonder lekkages.
4.1.8. Geïntimeerden hebben in eerste aanleg onder meer de navolgende verweren gevoerd.
a) Alleen [C.] Dichtingsbedrijf is de contractuele wederpartij van [A.]. In 2006 hebben onder meer [B.] en [C.] Dichtingsbedrijf Bedi Vochttechniek v.o.f. opgericht. [C.] Dichtingsbedrijf bleef als zelfstandige rechtspersoon bestaan. [B.] en Bedi Vochttechniek v.o.f. hebben zelf geen contractuele relatie met [A.]. Er is evenmin sprake van contractsovername.
b) [A.] vordert onder meer veroordeling van Bedi Vochttechniek B.V. Die B.V. bestaat niet en is geen partij in het geding zodat die vorderingen afgewezen moeten worden.
c) [C.] Dichtingsbedrijf heeft zich contractueel niet verplicht tot het vochtvrij maken van de kelders. Ingevolge de overeenkomst diende zij de buitenmuren van kelder 1 en van kelder 2 (bij de plaatselijke injecties) vochtdicht te maken. Zij heeft dat ook deugdelijk gedaan.
d) [C.] Dichtingsbedrijf heeft [A.] erop gewezen dat na het volledig injecteren van de wanden, die wanden weliswaar waterdicht zouden zijn (zie garantie), maar de muren zelf nog niet vochtvrij zouden zijn.
e) Ondanks het advies van [C.] Dichtingsbedrijf heeft [A.] ervoor gekozen om alleen de wanden van kelder 1 volledig te laten injecteren. De wanden van kelder 2 wilde hij slechts gedeeltelijk met gel laten injecteren. [C.] Dichtingsbedrijf heeft [A.] erop gewezen dat bij het slechts gedeeltelijk injecteren van de wanden van kelder 2 de kans aanwezig zou zijn dat het water zich een weg door de keldermuren zou banen op plaatsen waar deze niet geïnjecteerd waren.
f) [C.] Dichtingsbedrijf heeft uitsluitend uit coulance werkzaamheden verricht na door [A.] geuite klachten.
g) [C.] Dichtingsbedrijf verkeert niet in verzuim.
4.1.9. De rechtbank heeft de tegen Bedi Vochttechniek B.V. gerichte vorderingen afgewezen omdat dit een niet gedagvaarde en niet bestaande vennootschap is.
De rechtbank overwoog voorts dat de gevorderde verklaringen voor recht spreken over “Bedi”. Niet duidelijk is welke entiteit [A.] hiermee bedoelt zodat de rechtbank ook die vorderingen heeft afgewezen.
De tegen “Bedi Vochttechniek” gerichte vorderingen heeft de rechtbank afgewezen omdat niet duidelijk is of [A.] daarbij het oog had op Bedi Vochttechniek v.o.f. of de niet gedagvaarde Bedi Vochttechniek B.V. [A.] is in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.1.10. In hoger beroep heeft [A.] zijn eis aangepast, dan wel gewijzigd. Hij vordert thans kort gezegd:
1. veroordeling van [C.] Dichtingsbedrijf primair tot, kort gezegd, nakoming van de tussen partijen geldende overeenkomst tot het vochtvrij maken van de kelderruimtes en het verven van de wanden;
2. veroordeling van [C.] Dichtingsbedrijf subsidiair tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat;
3. te verklaren voor recht dat [C.] Dichtingsbedrijf jegens [A.] wanprestatie heeft gepleegd en schadeplichtig is;
4. veroordeling van [C.] Dichtingsbedrijf tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht en de deurwaarder;
5a. de hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden tot betaling van de proceskosten van beide instanties;
5b. de hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden tot terugbetaling van al hetgeen [A.] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan.
4.2.1. Met zijn eerste drie grieven komt [A.] op tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vorderingen omdat onduidelijk zou zijn tot wie [A.] zijn vorderingen richtte.
4.2.2. Het hof stelt voorop dat de opsteller van de inleidende dagvaarding het petitum bijzonder onzorgvuldig heeft geformuleerd. Waar als gedaagden Bedi Vochttechniek v.o.f., [B.] en [C.] Dichtingsbedrijf waren gedagvaard, is een deel van de vorderingen gericht tegen een kennelijk niet bestaande en ook niet gedagvaarde “Bedi Vochttechniek B.V.”. De andere vorderingen zijn gericht tegen “Bedi” en “Bedi Vochttechniek”, waarbij niet aanstonds kan worden vastgesteld op welke van de gedaagde partijen [A.] het oog had.
4.2.3. Evenwel had de rechtbank zonder meer door uitleg van de gedingstukken kunnen vaststellen tot wie [A.] zijn vorderingen beoogde te richten. Dat klemt temeer nu [C.] Dichtingsbedrijf bij het voeren van haar verweer als uitgangspunt hanteerde dat zij contractspartij van [A.] was. Weliswaar waren ook Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.] als gedaagden in de procedure betrokken, maar in eerste aanleg heeft [A.] de vorderingen tegen laatstgenoemden niet voorzien van een, deugdelijk onderbouwde, grondslag.
4.2.4. Uit het voorgaande volgt dat de eerste drie grieven slagen.
4.3. Gelet op het slagen van de eerste drie grieven ligt de toewijsbaarheid van de, in hoger beroep aangepaste en deels vermeerderde, vorderingen van [A.] ter beoordeling aan het hof voor. De zesde grief van [A.] heeft hierop ook betrekking.
4.4.1. In hoger beroep vordert [A.] thans (onder 5a en 5b) expliciet de hoofdelijke veroordeling van alle geïntimeerden tot betaling van de proceskosten van beide instanties en tot terugbetaling van al hetgeen [A.] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan.
Aan zijn vordering tegen Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.] legt [A.] ten grondslag dat zij het over zichzelf hebben afgeroepen dat zij door [A.] in rechte werden betrokken. [A.] meent dat Bedi Vochttechniek v.o.f. zich heeft verscholen achter de naam “Bedi Vochttechniek”of “[C.] Vochttechniek” en dat [B.] als vennoot van Bedi Vochttechniek v.o.f. hiervoor aansprakelijk is.
4.4.2. Het hof overweegt dat de vorderingen van [A.] tegen Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.] moeten worden afgewezen.
In de eerste plaats heeft [A.] niet gesteld dat er bij hem onduidelijkheid bestond over de identiteit van zijn wederpartij bij de in 1999 gesloten overeenkomst van opdracht. Gesteld noch gebleken is dat [C.] Dichtingsbedrijf bij het uitbrengen van haar offerte, opdrachtbevestiging en facturen zich van een andere naam bediende dan haar eigen naam.
In de tweede plaats wijt [A.] de latere, mogelijke, verwarring aan de omstandigheid dat [C.] Dichtingsbedrijf zou reageren op en zich zou presenteren onder de naam Bedi Vochttechniek B.V. Niet in te zien valt welk verwijt daarvan aan Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.] gemaakt zou kunnen worden. Ten slotte heeft [A.] niet gesteld dat Bedi Vochttechniek v.o.f. en/of [B.] door contracts- dan wel schuldoverneming zijn wederpartij zouden zijn geworden.
De omstandigheid dat [A.] desondanks Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.] in rechte heeft betrokken, dient voor zijn rekening te komen.
De vierde grief, voor zover [A.] daarin klaagt over zijn veroordeling in eerste aanleg in de proceskosten van Bedi Vochttechniek v.o.f. en [B.], faalt daarmee tevens.
4.5. [A.] vordert in zijn primaire vordering onder meer de nakoming door [C.] Dichtingsbedrijf van het verven van de wanden. Nu gesteld noch gebleken is dat [C.] Dichtingsbedrijf zich op enigerlei wijze contractueel tot het verrichten van deze werkzaamheden heeft verbonden, zal de vordering worden afgewezen.
De stelling van [A.] dat door uitleg van de overeenkomst deze werkzaamheden tevens geacht moeten worden onder de opdracht te vallen wordt hierna behandeld.
4.6.1. [A.] baseert zijn vorderingen tegen [C.] Dichtingsbedrijf (zie r.o. 4.1.10 sub 1 t/m 4) op de stelling dat [C.] Dichtingsbedrijf tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht en de daarin opgenomen garantiebepaling. Met [C.] Dichtingsbedrijf is het hof van oordeel dat [C.] Dichtingsbedrijf zich bij overeenkomst had verplicht tot het van binnenuit afdichten van de buitenzijde van kelderwanden door middel van een gelsluierinjectie. Het vorenstaande volgt uit de hiervoor geciteerde passages uit het rapport van [D.], de door [C.] Dichtingsbedrijf uitgebrachte offerte en de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging. Uit de door [C.] Dichtingsbedrijf gegeven garantie volgt dat [C.] Dichtingsbedrijf de waterdichtheid garandeerde van de door haar behandelde wanden. Nu de behandeling tot doel had de buitenzijde waterdicht te maken, heeft [C.] Dichtingsbedrijf dan ook gegarandeerd dat er geen water/vocht via de buitenzijde van de door haar behandelde wanden zou dringen.
[A.] stelt weliswaar dat de overeenkomst ruimer uitgelegd moet worden (te weten het vochtvrij maken van de kelders) maar voert geen feiten of omstandigheden aan die die conclusie zouden kunnen rechtvaardigen.
4.6.2. [A.] heeft niet onderbouwd dat de door hem geconstateerde vochtproblemen samenhangen met water/vocht dat van de buitenzijde van de door [C.] Dichtingsbedrijf behandelde wanden de kelders is binnengedrongen. De deskundige wijst als basisoorzaak van de vochtproblemen op de gebrekkige bouwkundige constructie van de kelders. Hij stelt voorts dat na het vochtdicht maken van de buitenzijde van de kelderwanden het in die kelderwanden aanwezige vocht langdurig de mogelijkheid moet krijgen om zich naar buiten te kunnen duwen. De door [C.] Dichtingsbedrijf gehanteerde methode noemt de deskundige toereikend om de kelderwanden vanaf de buitenzijde vochtdicht te maken. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de enkele aanwezigheid van vocht in de kelderwanden nog niet erop wijst dat [C.] Dichtingsbedrijf de haar opgedragen werkzaamheden niet naar behoren zou hebben verricht.
[A.] heeft aldus geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, mits bewezen, de gevolgtrekking zouden kunnen rechtvaardigen dat er na de werkzaamheden van [C.] Dichtingsbedrijf water/vocht van de buitenzijde van de door [C.] Dichtingsbedrijf behandelde wanden de kelders binnendringt. Dit brengt met zich dat de vorderingen niet op de gestelde grondslag kunnen worden toegewezen. Het bewijsaanbod wordt om die reden gepasseerd.
4.6.3. [A.] heeft nog aangevoerd dat [C.] Dichtingsbedrijf een resultaatsverbintenis op zich heeft genomen om de kelders vochtvrij te maken en zij in de nakoming daarvan tekort is geschoten. Deze stelling vindt evenwel geen enkele steun in de gedingstukken. In het bijzonder volgt dit niet uit de overeenkomst tot opdracht waarin [C.] Dichtingsbedrijf alleen de waterdichtheid van de buitenzijde van de door behandelde kelderwanden voor tien jaar garandeerde.
Daarnaast is de stelling van [A.] onbegrijpelijk nu de deskundige Bremer heeft gerapporteerd dat er in kelder 1 geen sprake is van vochtoverlast. Weliswaar rapporteert hij dat er in kelder 2 wel vochtoverlast is, maar de wanden van deze kelder zijn in opdracht van [A.] door [C.] Dichtingsbedrijf slechts gedeeltelijk behandeld en [A.] laat na voldoende feitelijk onderbouwd te stellen dat het door de deskundige geconstateerde vocht het gevolg zou zijn van niet goed door [C.] Dichtingsbedrijf uitgevoerde werkzaamheden. De deskundige heeft voorts gerapporteerd dat het gedeeltelijk, op regiebasis, injecteren van kelder 2 (garage, berging) niet kon leiden tot een waterdichte kelder (p. 6 onder 6, vierde gedachtestreepje).
4.7.1. In hoger beroep voert [A.] voorts nog aan dat [C.] Dichtingsbedrijf jegens hem aansprakelijk is op grond van een geschonden waarschuwingsplicht (mvg p. 10/11). Hij stelt daartoe dat [C.] Dichtingsbedrijf hem had moeten waarschuwen dat na de uitvoering van de werkzaamheden van [C.] Dichtingsbedrijf de vochtproblemen niet zouden zijn opgelost.
[C.] Dichtingsbedrijf heeft aangevoerd dat zij [A.] hier wel op heeft gewezen.
4.7.2. Het hof overweegt dat, gelet op de betwisting door [A.], nog niet vast staat dat [C.] Dichtingsbedrijf inderdaad bedoelde waarschuwing aan [A.] heeft gegeven. Indien het hof er evenwel veronderstellenderwijs vanuit gaat dat [C.] Dichtingsbedrijf de waarschuwing niet zou hebben gegeven, kan dit nog niet tot aansprakelijkheid van [C.] Dichtingsbedrijf leiden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
In het in opdracht van [A.] opgestelde rapport van [D.] maakte [D.] melding van een viertal gebreken als oorzaak van het vochtprobleem. Op basis van dit rapport heeft [A.] [C.] Dichtingsbedrijf benaderd voor het uitvoeren van werkzaamheden. Het staat echter vast dat [A.] aan [C.] Dichtingsbedrijf maar een gedeeltelijke opdracht heeft verstrekt (geen afwerking van de binnenzijde van de kelderwanden en maar een gedeeltelijke bewerking van de buitenzijde van de wanden van kelder 2). Voorts heeft [D.] gerapporteerd dat zolang niet alle water verdampt is er een hoge luchtvochtigheid in de ruimten zal blijven bestaan. Daaruit volgt dat na een volledige en juiste uitvoering van de werkzaamheden door [C.] Dichtingsbedrijf nog niet alle door [D.] genoemde gebreken zijn verholpen en er overigens nog de nodige tijd overheen zal gaan voordat het vochtdicht maken van de buitenzijde van de kelderwanden tot het verdwijnen van de vochtoverlast zal leiden.
Gelet hierop was [A.] ook zonder specifiek daarop gerichte waarschuwing van [C.] Dichtingsbedrijf ermee bekend dat door de aan [C.] Dichtingsbedrijf opgedragen werkzaamheden de vochtoverlast niet (meteen) verholpen zou zijn.
Dit leidt tot afwijzing van de vordering van [A.].
4.7.3. Voor zover [A.] zijn vordering tevens afzonderlijk doet steunen op de stelling dat [C.] Dichtingsbedrijf had moeten waarschuwen om niet te snel tot afwerking van de binnenmuren over te gaan, wijst het hof die vordering eveneens af. Naast het voorgaande geldt daarvoor dat [A.] reeds in maart/april 2000 pleister- en schilderwerk heeft laten uitvoeren, hetgeen volgens Bremer veel te snel is (p. 5 rapport Bremer). Gelet op de vorige overweging had [A.] zich daarvan bewust moeten zijn, ook zonder expliciet daarop gerichte waarschuwing.
4.7.4. Voor zover [A.] nog betoogt dat [C.] Dichtingsbedrijf door het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aansprakelijkheid heeft erkend, dan wel een zelfstandige verbintenis tot herstel heeft aanvaard, faalt de stelling omdat dit rechtsgevolg niet kan worden ontleend aan het enkele uitvoeren van herstelwerkzaamheden. [A.] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.8. Het hof overweegt op grond van het voorgaande dat de vorderingen van [A.] moeten worden afgewezen. Gelet daarop faalt de zesde grief.
4.9. Het voorgaande betekent tevens dat uiteindelijk de rechtbank de vordering terecht heeft afgewezen, zij het op andere gronden. [A.] is dan ook terecht in de kosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld. Ook de vierde grief faalt.
4.10. Met zijn vijfde grief voert [A.] aan dat de rechtbank ten onrechte haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
Het hof overweegt dat [A.] bij het bestreden vonnis werd veroordeeld tot betaling van een geldsom aan geïntimeerden. Deze veroordeling leent zich voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [A.] heeft niets aangevoerd dat de conclusie kan dragen dat de rechtbank de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad had dienen te verklaren zodat de vijfde grief faalt.
4.11. Nu de laatste drie grieven falen en de eerste drie grieven slagen, maar niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, zal het bestreden vonnis onder aanvulling van gronden worden bekrachtigd. Dit houdt in dat alle vorderingen, ook voor zover deze voor het eerst in hoger beroep zijn ingesteld, worden afgewezen.
[A.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Op verzoek van geïntimeerden wordt deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en zal [A.] veroordeeld worden tot betaling van de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na dit arrest.
5. De uitspraak
Het hof:
5.1. bekrachtigt onder aanvulling van gronden het bestreden vonnis;
5.2. wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
5.3. veroordeelt [A.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van geïntimeerden tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 314,= aan verschotten en € 894,= aan salaris advocaat te vermeerderen met de wettelijke rente van art. 6:119 BW daarover vanaf acht dagen na heden tot de dag der voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S.M.A.M. Venhuizen en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2011.