4.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) [X.] heeft in het verleden een varkenshouderij gevoerd op de locaties [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] en [locatie 2.] te [vestigingsplaats 2.].
(b) [X.] heeft begin oktober 2001 een aanvraag ingediend om deel te nemen aan de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (hierna: RBV).
(c) Bij brief van 6 maart 2003 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [X.] bericht gekregen van Laser (voormalige dienst van het voormalige ministerie van LNV) dat zijn aanvraag voor de RBV voorlopig was goedgekeurd. Een van de voorwaarden was dat [X.] de bedrijfsgebouwen moest slopen binnen 14 maanden na 6 maart 2003.
(d) Bij brief van 8 juli 2003 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de gemeente Oisterwijk aan [X.] onder meer bericht:
"Op 7 juli 2003 hebben wij uw schetsplan ontvangen met betrekking tot bouwen van een loods t.b.v. huisvesting van paarden op het adres [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.]. (...)
Uw schetsplan zullen wij toetsen aan het bestemmingsplan en aan welstandseisen. Van de uitkomsten van deze toetsen ontvangt u (schriftelijk) bericht. (...)"
(e) Bij brief van 10 juli 2003 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Y.], hoofd van de afdeling Bouw- en Milieuzaken, namens het college van B&W van de gemeente Oisterwijk aan [X.] onder meer bericht:
"Op 7 juli 2003 hebben wij uw schetsplan ontvangen met betrekking tot bouwen van een loods voor berging werktuigen op het adres [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.]. (...)
Uw schetsplan zullen wij toetsen aan het bestemmingsplan en aan welstandseisen. Van de uitkomsten van deze toetsen ontvangt u (schriftelijk) bericht. (...)"
(f) Bij brief van 11 juli 2003 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Y.] voornoemd namens B&W van de gemeente Oisterwijk aan [X.] onder meer bericht:
"Op 7 juli 2003 hebben wij uw schetsplan ontvangen met betrekking tot bouwen van een machineberging op het adres [locatie 2.] te [vestigingsplaats 2.]. (...).
Uw schetsplan zullen wij toetsen aan het bestemmingsplan en aan welstandseisen. Van de uitkomsten van deze toetsen ontvangt u (schriftelijk) bericht. (...)."
(g) Bij brief van 31 juli 2003 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Y.] voornoemd namens B&W van de gemeente Oisterwijk aan [X.] onder meer bericht:
"Op 7 juli 2003 hebben wij uw schetsplan ontvangen met betrekking tot bouwen van een loods t.b.v. huisvesting van paarden op het adres [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.]. (...)
Wij hebben het schetsplan getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk. Het perceel is hierin bestemd tot agrarisch bouwblok.
Uit deze toetsing blijkt dat - Het plan voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften mits (schriftelijk) wordt aangetoond dat het hier gaat om één agrarisch bedrijf. In het bestemmingsplan (artikel 9.2.1 lid a) is bepaald dat per (al dan niet gekoppeld) bouwblok niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan.
(…) Dit betekent dat u met inachtname van het vooraanstaande een aanvraag om bouwvergunning bij ons kunt indienen. (…).
(h) Bij brieven van 1 augustus 2003 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Y.] voornoemd namens B&W van de gemeente Oisterwijk aan [X.] bericht dat de schetsplannen inzake de bouw van een loods voor berging werktuigen aan de [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] en het oprichten van een machineberging aan de [locatie 2.] te [vestigingsplaats 2.] voldoen aan de bestemmingsplanvoorschriften.
(i) [X.] heeft op 5 november 2003 aanvragen voor de sloop in het kader van de RBV ingediend.
(j) Bij brief van 1 juli 2004 (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Laser voornoemd aan [X.] meegedeeld dat diens aanvraag met ontvangstdatum 11 mei 2004 is goedgekeurd, welke goedkeuring inhoudt dat een subsidiebedrag is verleend voor het beëindigen van de varkenstak van € 491.939,05 en voor de afbraak van bedrijfsgebouwen behorende bij de varkenstak van € 922.265,03.
(k) Bij brief van 27 mei 2004 (productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Z.], hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, namens B&W van de gemeente Oisterwijk inzake de aanvragen van [X.] voor de bouw van een paardenstal en twee loodsen, respectievelijk aan de [locatie 1.] en de [locatie 2.] , aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen verzocht "advies uit te brengen omtrent de vraag in welke mate op genoemde locaties (nog) sprake is van de uitoefening van (één) agrarisch bedrijf, of sprake is van omschakeling (grondgebonden/niet grondgebonden) en hoe de genoemde stal en loodsen zich daartoe verhouden."
(l) Bij brief van 16 juni 2004 (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft genoemde Adviescommissie aan de Gemeente bericht:
"(...) Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen tot de volgende conclusie. De aanvrager exploiteerde voorheen op twee locaties varkensbedrijven welke beide zijn beëindigd. De huidige bedrijfsvoering omvat de houderij van paarden en de exploitatie van cultuurgrond. Deze bedrijfsactiviteiten kunnen in hoofdzaak als agrarisch worden gekenschetst en hebben gezamenlijk een arbeidsbehoefte van maximaal 1/2 volwaardige arbeidskracht.
Het bouwplan op de locatie [locatie 1.] betreft de oprichting van een paardenstal en een loods. (...) Samenvattend zal in de toekomst sprake zijn van een gemengde bedrijfsvoering met agrarische en agrarisch verwante elementen, waarbij de agrarische bedrijfsvoering grondgebonden van aard zal zijn en naar verwachting niet de omvang zal hebben van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Het bouwplan op de locatie [locatie 2.] omvat de bouw van een loods ten dienste van het op te starten veehouderijbedrijf op deze locatie. Dit op te starten veehouderijbedrijf dient gekwalificeerd te worden als een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf. De Commissie constateert dat de voorgenomen bedrijfsvoering op deze locatie nog volledig dient te worden opgestart. Derhalve is in de huidige situatie ter plaatse geen sprake van een agrarisch bedrijf. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen [is] van oordeel dat de gevraagde loods in dit stadium niet noodzakelijk is uit oogpunt van agrarische bedrijfsvoering."
(m) Naar aanleiding van een brief van de Gemeente van 22 juni 2004 (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin de gemeente zich afvraagt of op het adres [locatie 1.] nog sprake is van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf heeft genoemde Adviescommissie bij brief van 14 juli 2004 (productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) in aanvulling op haar eerdere advies onder meer meegedeeld dat zij van mening is "dat de paardenhouderijactiviteiten op de locatie [locatie 1.] dienen te worden aangeduid als een (niet-volwaardige) bestaande agrarische bedrijfsactiviteit."
(n) Bij brief van 24 juni 2005 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft B&W van de Gemeente aan [X.] meegedeeld de gevraagde vergunning voor het oprichten van een machineloods op het perceel [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] te weigeren.
De gemeente heeft daartoe onder meer overwogen dat de gronden waarop dit gebouw is geprojecteerd zijn aangewezen als "agrarisch bouwblok" en dat op grond van artikel 9.2.4 van de voorschriften van het bestemmingsplan bedrijfsgebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden uitsluitend ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf, en dat daarvan gelet op het advies van de Agrarische Adviescommissie geen sprake is.
(o) Bij brief van gelijke datum (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft B&W van de Gemeente aan [X.] bericht dat de bouwvergunning met betrekking tot bouwen van een paardenstal op het perceel [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] eveneens is geweigerd, waartoe de Gemeente dezelfde argumenten heeft gehanteerd als bij de loods en heeft opgemerkt dat de paardenhouderijactiviteiten als niet volwaardige bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten moeten worden aangemerkt.
(p) Bij uitspraak van 20 juni 2006 (productie 13 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de rechtbank Breda, sector bestuursrecht, de door [X.] tegen de weigering van deze bouwvergunningen voor het oprichten van een machineloods en een paardenstal aan de [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat tussen partijen niet ter discussie staat dat het bedrijf van [X.] niet kan worden aangemerkt als een volwaardig agrarisch bedrijf in de zin van artikel 9.2.4 van het bestemmingsplan (rechtsoverweging 2.5). Ook heeft de rechtbank het standpunt van [X.] afgewezen dat het agrarisch bedrijf waarvoor de bouwaanvraag geldt, (grotendeels) hetzelfde is als dat op de peildatum, zodat de Gemeente terecht heeft beslist op grond van de advisering van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (rechtsoverweging 2.7). Voorts heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.10 geoordeeld:
"Ter zitting heeft eiser erop gewezen dat hij in het verleden meermalen structureel overleg heeft gevoerd met verweerder en dat daarbij de toezegging is gedaan dat een bouwvergunning voor de bouwplannen verleend zou worden. De rechtbank overweegt dat, nog afgezien van de omstandigheid dat die toezeggingen door verweerders zijn betwist en door eiser niet concreet zijn gemaakt, een toezegging niet met zich kan brengen dat in strijd met het bestemmingsplan een bouwvergunning moet c.q. kan worden verleend."
(q) Bij uitspraak van 25 april 2007 (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de Raad van State deze uitspraak bevestigd.
(r) [X.] heeft bij brief van 31 januari 2008 (productie 15 bij dagvaarding in eerste aanleg) de Gemeente aansprakelijk gesteld inzake de schade die hij geleden heeft door de weigering van bouwvergunningen, nu de Gemeente met haar brieven van 31 juli 2003 het vertrouwen heeft gewekt dat de ingediende schetsplannen voor de locatie [locatie 1.] te [vestigingsplaats 1.] in overeenstemming waren met het bestemmingsplan.