ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3788
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld voor het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De ongewenstverklaring was op 2 december 2008 door de Staatssecretaris van Justitie afgegeven, maar werd op 28 april 2009 met terugwerkende kracht opgeheven. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie pas op 21 juli 2010 tot dagvaarding is overgegaan, terwijl de ongewenstverklaring al was opgeheven. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk was in de strafvervolging.
Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet zorgvuldig had gehandeld door niet op de hoogte te zijn van de opheffing van de ongewenstverklaring. De beslissing om tot vervolging over te gaan was in strijd met de goede procesorde, omdat het openbaar ministerie had moeten weten dat de verdachte niet langer als ongewenst vreemdeling kon worden beschouwd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met de status van ongewenstverklaringen en de gevolgen daarvan voor strafvervolging.