ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3613

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.080.953
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige werving van leden door Unie KBO ten opzichte van KBO Brabant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen (Unie KBO) en de Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant (KBO Brabant). De zaak betreft de onrechtmatige werving van leden door Unie KBO na het uittreden van KBO Brabant uit de Unie per 1 januari 2011. KBO Brabant had haar lidmaatschap opgezegd vanwege onvrede over de samenwerking en een verhoging van de contributie. Na de opzegging heeft Unie KBO zich rechtstreeks tot de leden van KBO Brabant gericht met aanbiedingen voor lidmaatschapsdiensten, wat KBO Brabant als onrechtmatig beschouwde. KBO Brabant vorderde onder andere een verbod op deze wervingsacties en rectificatie van uitlatingen van Unie KBO. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had enkele vorderingen van KBO Brabant toegewezen, maar Unie KBO ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat KBO Brabant onvoldoende bewijs had geleverd dat de acties van Unie KBO onrechtmatig waren. Het hof stelde vast dat Unie KBO, gezien haar statuten en de noodzaak om haar ledenbestand te behouden na het verlies van KBO Brabant, gerechtigd was om wervingsacties te houden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van KBO Brabant af, terwijl het KBO Brabant gelastte om Unie KBO te gedogen bij het houden van wervingsacties. Tevens werd KBO Brabant veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Unie KBO ter zake van contributiegelden en geïncasseerde dwangsommen. De proceskosten werden ook aan KBO Brabant opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.080.953
arrest van de zesde kamer van 1 november 2011
in de zaak van
UNIE VAN KATHOLIEKE BONDEN VAN OUDEREN tevens handelend onder de naam UNIE KBO,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. S.P.J.F. Zwanen,
tegen:
KATHOLIEKE BOND VAN OUDEREN IN NOORD-BRABANT,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.W.F. Hendriks,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 januari 2011 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 24 december 2010 tussen principaal appellante –Unie KBO - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en principaal geïntimeerde – KBO Brabant - als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 222740/KG ZA 10-848)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het vonnis in kort geding van 6 december 2010 .
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Unie KBO onder overlegging van producties twaalf grieven aangevoerd (de grieven genummerd I t/m XI bevatten - kennelijk abusievelijk - tweemaal een grief VI) en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - afwijzing alsnog van alle vorderingen van KBO Brabant en toewijzing alsnog van alle vorderingen van Unie KBO, met veroordeling van KBO Brabant in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft KBO Brabant, onder overlegging van producties, de grieven bestreden. Voorts heeft KBO Brabant incidenteel appel ingesteld, daarin drie grieven aangevoerd en geconcludeerd - kort gezegd - tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en toewijzing alsnog van de vorderingen van KBO Brabant zoals vermeld in r.o. 3.1. sub 3, 7 en 8 van het vonnis waarvan beroep, vermeerderd met het bij akte van wijziging gevorderde, met veroordeling van Unie KBO in de proceskosten van de eerste aanleg en in incidenteel appel.
2.3. Unie KBO heeft in incidenteel appel geantwoord.
2.4. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten. Unie KBO door Mr. S.P.J.F. Zwanen, KBO Brabant door Mr. M. Koelemeijer en Mr. R.W.F. Hendriks. De advocaten van partijen hebben gepleit aan de hand van pleitnotities, die deel uitmaken van het procesdossier. Door Unie KBO is ter zitting een tweetal aktes genomen houdende wijziging van eis, alsmede een productie overgelegd. Door KBO Brabant is ter zitting een achttal producties overgelegd en een akte houdende vermindering eis genomen.
Beide partijen hebben de ter zitting genomen akten tevoren aan de wederpartij en het hof doen toekomen. Over en weer is tegen de akten eiswijziging en de overgelegde producties geen bezwaar gemaakt.
2.5. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op basis van de aan het hof voorafgaand aan het pleidooi toegezonden stukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden, de volgende feiten vast.
a) Unie KBO is een landelijke vereniging van provinciale katholieke bonden voor ouderen, met als doel op te treden als overkoepelend nationaal verband. Tot 1 januari 2011 waren alle regionale katholieke ouderen-bonden lid van Unie KBO. Unie KBO houdt zich op grond van artikel 2 van haar statuten bezig met het ondersteunen van de provinciale bonden bij hun werk door middel van gerichte dienstverlening, voorlichting en informatieverstrekking. In het kader daarvan worden door de Unie diensten verzorgd met betrekking tot kaderbeleid, maatwerkuren, trainingen, brochures en andere informatievoorziening. De Unie stelt zich blijkens haar statuten tevens ten doel de belangen te behartigen van ouderen in het algemeen en die van de leden van haar bonden in het bijzonder, in de meest ruime zin van het woord. Aan genoemde leden van de provinciale bonden levert de Unie KBO diensten zoals een service- en juristentelefoon, hulp bij belastingzaken en verzorgt zij een aantal collectieve voordelen inzake – onder andere- (ziektekosten)verzekering, telefonie en reizen. Unie KBO geeft voorts een blad uit, getiteld Nestor, dat alle leden van de provinciale bonden periodiek ontvangen.
b) Per lid betalen de provinciale KBO’s een bedrag van € 5,95 aan Unie KBO, in verband met het verlenen van voormelde diensten. De provinciale KBO’s vragen lidmaatschapsgeld aan hun individuele leden.
De provinciale KBO’s zijn onderverdeeld in locale kringen (27) en afdelingen (313). De regionale bonden telden eind 2010 tezamen (inclusief KBO Brabant) 327.000 leden.
c) KBO Brabant, een regionale KBO met 127.000 leden, was tot 1 januari 2011 bij Unie KBO aangesloten. KBO Brabant heeft blijkens haar statuten - kort gezegd - als doel de materiële en immateriële belangenbehartiging van ouderen in het algemeen en van haar leden, zowel individueel als collectief. Op grond van haar statuten tracht KBO Brabant dat doel te bereiken door - onder meer - het oprichten en ondersteunen van afdelingen, het formeren en ondersteunen van kringen, het in stand houden van een bureau van waaruit de onderdelen van KBO Brabant worden ondersteund, het instellen van werkgroepen, projectgroepen en commissies, het werven, scholen en inzetten van vrijwilligers, het communiceren met de leden via verschillende media, het samenwerken met organisaties met gelijke of aanverwante doelen en het deelnemen in (overkoepelende) landelijke, provinciale, regionale en plaatselijke organisaties. KBO Brabant speelt met name een rol op het gebied van welzijn, gezondheidszorg, huisvesting, cultuur en sociale activiteiten.
d) Op enig moment is in de samenwerking tussen De Unie KBO en KBO Brabant met betrekking tot de structuur en dienstverlening van Unie KBO onvrede ontstaan. Door partijen is op verschillende wijzen – onder andere door tussenkomst van de heer Slangen als bemiddelaar – tevergeefs getracht de gerezen problemen tot een oplossing te brengen.
e) Op 3 juni 2010 heeft het hoogste orgaan van Unie KBO, de Unieraad, besloten om met ingang van 2011 de contributieafdracht te verhogen met € 2,80 per lid. KBO Brabant heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 28 juni 2010 (productie 6 inl. dag.) op grond van art. 5.3 van de statuten van de Unie KBO haar lidmaatschap van de Unie KBO opgezegd per 1 januari 2011. KBO Brabant heeft de opzegging van haar lidmaatschap bij brief van 25 november 2010 aan Unie KBO bevestigd.
f) Unie KBO heeft zich vanaf eind 2010 op verschillende wijzen direct tot de leden van KBO Brabant gericht en heeft hen aangeboden de diensten van Unie KBO na 1 januari 2011 tegen betaling voort te zetten. Zo heeft Unie KBO de KBO Brabant leden middels een inlegvel in het tijdschrift Nestor aangeboden om in 2011 tienmaal dit tijdschrift plus een aantal diensten te verlenen. Voorts heeft Unie KBO op of omstreeks 25 november 2010 een persbericht laten uitgaan met de volgende tekst:
‘Unie KBO gaat zonder KBO Brabant vol vertrouwen verder
(…)
De unie KBO biedt sinds jaar en dag vele producten en diensten aan de leden en afdelingen in Brabant. De leden uit Brabant die hiervan gebruik willen blijven maken, krijgen hiervoor een mogelijkheid. De Unie KBO zal zich blijven inzetten voor een actieve rol van senioren in de samenleving, ook in Brabant. En wel vanuit een lange traditie, waarin gemeenschapszin, solidariteit en inzet voor de samenleving centrale pijlers zijn.’
g) Bij brief van haar advocaat van 20 november 2010 heeft KBO Brabant Unie KBO gesommeerd om zich van ieder onjuist en/of onrechtmatig handelen jegens KBO Brabant en haar leden te onthouden en de onjuiste en/of onrechtmatige uitlatingen te rectificeren.
h) Unie KBO heeft bij brief van 30 november 2010 KBO Brabant het gebruik van de naam KBO als beeldmerk verboden. Voort heeft zij in die brief aangekondigd dat een nieuwe Brabantse KBO zal worden opgericht, waarover de individuele leden van KBO Brabant worden geïnformeerd via de diverse telefooninformatielijnen en mogelijk via het decembernummer van Nestor.
i) Unie KBO heeft op enig moment daarna de volgende tekst op haar website geplaatst:
‘Voor mensen die in de provincie Brabant wonen geldt een andere lidmaatschapsprijs en andere lidmaatschapsmogelijkheden. U kunt zowel lid zijn van KBO Brabant (plaatselijke activiteiten) als landelijk nestorlid zijn (Nestor en kortingen), of kiezen voor een van beide. Woont u in Brabant? Meldt u dan aan via bovenstaande button. U vindt daar ook verdere details.’
‘De Unie KBO vindt dat zij de leden moet informeren over wat er is veranderd en de mogelijkheid moet geven om ook volgend jaar nog gebruik te maken van diensten van de Unie KBO waaraan zij gehecht zijn, zoals bijvoorbeeld het ledenmagazine nestor, collectieve kortingen op de zorgverzekering en de mogelijkheid om vragen te stellen via Service- en Juristen telefoon. Brabantse KBO leden kunnen in 2011 dus zowel lid zijn van KBO Brabant (plaatselijke activiteiten) als landelijk Nestor lid zijn (Nestor en kortingen) of kiezen voor één van beide.
Wij voelen ons voor de Brabantse leden verantwoordelijk en willen hen de mogelijkheid blijven bieden om voor deze extra diensten te kiezen.’
Voorts heeft de Unie in een speciale editie van het informatiebulletin Wegwijzer geschreven en daarin vermeld:
‘Alles bij het oude laten is mogelijk via een afdelingslidmaatschap’
Ook heeft de Unie een brief aan de afdelingen geschreven, met informatie over de mogelijkheid van voortzetting van de dienstverlening door de Unie aan de leden.
Met betrekking tot de verhouding tot KBO Brabant heeft de Unie geschreven: ‘uw leden kunnen dus zowel lid zijn van KBO Brabant (plaatselijke activiteiten) als landelijk Nestorlid zijn (Nestor en kortingen) of kiezen voor één van beide.’
4.2.1 KBO Brabant heeft Unie KBO in kort geding gedagvaard. KBO Brabant heeft – kort gezegd – gevorderd:
(i) een verbod om het in 4.1 sub f) genoemde inlegvel met het aanbod om Nestorlid te worden in Nestor te plaatsen en die te verspreiden, althans een gebod om bedoeld inlegvel uit Nestor te verwijderen;
(ii) rectificatie van het in 4.1 sub f) genoemde persbericht van 25 november 2010;
(iii) verwijdering van het persbericht van de website van Unie KBO;
(iv) een verbod om eenzijdig, zonder medewerking van KBO-Brabant, publiekelijk of jegens de leden negatieve uitlatingen over KBO Brabant te doen, via welk medium dan ook;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,= ineens per overtreding, alsmede een dwangsom van € 10.000,= per dag dat de overtreding geheel of gedeeltelijk voortduurt.
Voorts heeft KBO Brabant gevorderd Unie KBO te gebieden om gebruik door KBO Brabant van de naam KBO als handelsnaam te gehengen en te gedogen, haar verplichtingen uit hoofde van de lidmaatschapsverhouding na te komen en mee te werken aan de feitelijke ontvlechting. Ten slotte heeft KBO Brabant de voorzieningenrechter gevraagd die voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren.
Als grondslag voor de gevorderde geboden en verboden voert KBO Brabant – onder andere - aan dat Unie KBO onrechtmatig jegens haar handelt door zich direct tot de leden van KBO Brabant te richten en deze tegen betaling direct haar dienstverlening in de vorm van een lidmaatschap aan te bieden, althans dat Unie KBO aldus handelt in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die krachtens artikel 2:8 BW in de lidmaatschapsverhouding tussen partijen gelden.
4.2.2 Bij pleidooi in eerste aanleg heeft KBO Brabant haar eis vermeerderd door aan haar vorderingen toe te voegen een gebod om de wervende teksten gericht op/aan leden van KBO Brabant en de afdelingen van de website te halen, alsmede een verbod om op welke wijze en vorm en via welk medium dan ook leden en/of Afdelingen van KBO-Brabant (af) te werven, op straffe van voornoemde dwangsom.
Voorwaardelijk -bij toewijzing van een of meer vorderingen in reconventie - heeft KBO Brabant gebruik van haar handelsnaam gedurende een overgangsperiode van een jaar gevorderd.
4.2.3 Unie KBO heeft bij fax van 5 december 2010 een drietal reconventionele vorderingen ingesteld, welke betrekking hebben op gebruik van ‘Katholieke Bond van ouderen’ en/of ‘KBO’ als aanduiding/handelsnaam, dan wel als teken/aanduiding. Voorts heeft Unie KBO een gebod gevorderd van KBO Brabant tot nakoming van haar verplichtingen op grond van de lidmaatschapsverhouding, alsmede een gebod tot medewerking aan de feitelijke ontvlechting, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,= per dag dat KBO Brabant in gebreke blijft de gevorderde geboden en verboden na te leven.
4.2.4 Bij pleidooi heeft Unie KBO de vorderingen in conventie betwist. Unie KBO heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het niet onrechtmatig of onredelijk is dat Unie KBO leden van KBO Brabant benadert om haar dienstverlening aan hen per 1 januari 2001 tegen betaling voort te zetten.
Partijen zijn bij pleidooi overeengekomen om de procedure nader aan te houden waar het betreft de geschilpunten omtrent het gebruik van handelsnaamrechten en merkrechten.
4.2.5 Bij vonnis van 6 december 2010 heeft de voorzieningenrechter het gevorderde gebod tot rectificatie van het persbericht afgewezen. Het gebod tot verwijdering van het persbericht van de website van Unie KBO is door de voorzieningenrechter toegewezen.
Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat KBO Brabant tot woensdag 8 december 12.00 de gelegenheid krijgt de inlegvellen uit de voor Noord-Brabant bestemde exemplaren van Nestor te verwijderen en daarbij bepaald dat de verspreiding van Nestor voor vrijdag
10 december 2010 8.00 uur moest zijn voltooid. De voorzieningenrechter heeft ten slotte Unie KBO geboden zich tot en met 31 december 2010 uitsluitend in overleg met KBO Brabant tot leden van KBO Brabant te richten. De overige vorderingen zijn afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft aan de toegewezen voorzieningen geen dwangsom verbonden en heeft uitdrukkelijk in zijn vonnis overwogen dat partijen zich opnieuw tot de voorzieningenrechter kunnen wenden in het geval één der partijen het vonnis van de voorzieningenrechter niet naleeft.
4.2.6 Bij brief van 17 december 2010 heeft KBO Brabant zich tot de voorzieningenrechter gericht, met het verzoek om alsnog een met dwangsom versterkt verbod uit te spreken, en daarnaast Unie KBO te veroordelen tot betaling van € 76.000,= althans € 50.000,=, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, betreffende een voorschot op de terugbetaling van contributie, althans op schadevergoeding.
KBO Brabant legt aan dit verzoek ten grondslag dat Unie KBO op verschillende wijzen het vonnis van 6 december 2010 heeft overtreden. KBO Brabant heeft in dit verband gewezen op
(i) het feit dat Unie KBO een paginagrote advertentie in alle Brabantse dagbladen heeft geplaatst (prod. 27) met daarin de boodschap:
‘ Alle senioren in Brabant OPGELET!
Uw belangen optimaal behartigd in 2011 voor slechts € 5’
en
‘Unie KBO
Uw grootste seniorenorganisatie met leden’;
(ii) dat vertegenwoordigers van Unie KBO ten onrechte een algemene vergadering van de Kring Helmond hebben bijgewoond;
(iii) dat Unie KBO gratis Nestors met inlegvel bij verzorgingstehuizen heeft verspreid;
(iv) dat Unie KBO een bericht op de website heeft geplaatst met de tekst:
‘Om te voorkomen dat leden van al deze producten en diensten verstoken blijven wanneer afdelingen of provinciale KBO’s in het land onverhoopt geen onderdeel vormen van de landelijke organisatie kunnen KBO leden hier wel gebruik van maken.’
en
‘ lid worden?’;
(v) dat Unie KBO een digitale wegwijzer aan de Brabantse kaderleden van afdelingen en kringen heeft gestuurd met - onder andere - de tekst: ‘De Unie KBO biedt sinds jaar en dag vele producten en diensten aan leden, kbo afdelingen en provinciale kbo’s. Zij zal zich blijven inzetten voor een actieve rol van senioren in de samenleving, ook in Brabant.’
(vi) dat Unie KBO een brief aan haar externe relaties heeft geschreven (productie 34), waarin is opgenomen dat Unie KBO het betreurt dat KBO Brabant zich afsplitst van de Unie KBO terwijl een twee jaar durend traject waaraan de bonden zich gecommitteerd hadden nog in volle gang was, en waarin voorts is vermeld: ’De Unie KBO biedt sinds jaar en dag vele producten en diensten aan de leden en afdelingen van de bonden. Ook de leden en afdelingen in Brabant blijven ons aan het hart gaan. Daarom stellen we ze in de gelegenheid om gebruik te blijven maken van deze belangrijke producten en diensten. De Unie KBO zal zich blijven inzetten voor een actieve rol van senioren in de samenleving ook in Brabant.(…) Wij vertrouwen erop dat we dit kunnen blijven doen in goede samenwerking met u.’
(vii) dat Unie KBO op de website de eerder verboden inlegfolder, als onderdeel van het (web)dossier heeft geplaatst.
Bij brief van 21 december 2010 heeft KBO Brabant aan genoemde overtredingen nog enkele toegevoegd. KBO Brabant heeft ter gelegenheid van de voortzetting van het aangehouden kort geding gevorderd:
(i) een verbod tot het verspreiden van een folder met het aanbod om Nestorlid te worden onder KBO leden en andere Brabantse senioren tot eind, althans medio 2011;
(ii) een gebod tot verwijdering van alle berichten op de website die zich richten tot KBO Brabant-leden en Brabantse senioren, alsmede een verbod om nieuwe berichten te plaatsen tot eind, althans medio 2011;
(iii) een gebod tot rectificatie van de genoemde advertentie in Brabantse dagbladen;
(iv) een verbod tot aanbieding van diensten aan KBO Brabant-leden en Brabantse senioren tot eind, althans medio 2011;
(v) een gebod zich te onthouden van wervingscampagnes in Brabant en een verbod om in Brabant leden te werven tot eind, althans medio 2011;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= per dag of dagdeel dat gedaagde het vonnis overtreedt, met oplegging van eenzelfde dwangsom per dag of dagdeel dat Unie KBO nalaat aan de veroordeling uit het vonnis van 6 december 2010 te voldoen, welke veroordeling Unie KBO verplicht om zich tot en met 31 december 2010 uitsluitend in overleg met KBO Brabant te richten tot leden van KBO Brabant. Daarnaast vordert KBO Brabant in het tweede kortgeding:
(vi) terugbetaling van een bedrag ad primair € 140.000,=, subsidiair € 76.000,=, althans 50.000,= aan contributiegelden, althans ten titel van (voorschot op) schadevergoeding;
(vii) rectificatie van de door KBO Brabant als prod. 34 overgelegde brief, aan externe relaties van Unie KBO, in overleg met KBO Brabant;
(viii) (subsidiair) een in goede justitie te treffen voorziening;
een en ander met veroordeling van Unie KBO in de kosten van de procedure.
4.2.7. Unie KBO heeft vervolgens bij akte producties overgelegd en een zestal reconventionele vorderingen ingesteld, nl.:
(i) een gebod te gedogen dat Unie KBO - op welke wijze dan ook - wervingsacties ten behoeve van alle senioren in Brabant houdt;
(ii) rectificatie door KBO Brabant van een artikel op de homepage van haar website, welk artikel als onderwerp heeft dat Unie KBO zich niet aan uitspraken van de Voorzieningenrechter houdt;
(iii) verwijdering van bedoeld artikel van de website van KBO Brabant;
(iv) toezending van de rectificatie bij brief aan alle besturen van de kringen en afdelingen van KBO Brabant;
(v) toezending van kopieën van bedoelde brieven aan de advocaat van Unie KBO;
(vi) rectificatie van bedoeld artikel in het magazine KBO-Ziezo!;
een en ander met veroordeling van KBO Brabant in de procedurekosten.
4.2.8 Bij vonnis van 24 december 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Unie KBO het vonnis van 6 december 2010 niet heeft nageleefd, door genoemde advertentie in de Brabantse dagbladen te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft aan het in r.o. 5.3 van het vonnis van 6 december neergelegde gebod alsnog een dwangsom verbonden.
De voorzieningenrechter heeft de Unie verboden om tot en met 30 juni 2011 leden in de provincie Noord Brabant te werven en/of goederen en diensten aan personen in de provincie Noord-Brabant aan te bieden, te verkopen en/of te leveren, op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis overwogen dat de grondslag voor de ge- en verboden met name is gelegen in de lidmaatschapsband tussen KBO Brabant en Unie KBO en de op grond daarvan in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid ex art. 2:8 BW.
De voorzieningenrechter heeft voorts een voorschot ter hoogte van € 50.000,= toegewezen, ter zake van terugbetaling van contributie, nu volgens de voorzieningenrechter in redelijkheid mag worden aangenomen dat KBO Brabant aan de wervingsacties van Unie KBO heeft meebetaald.
4.3.1. Unie KBO is van het vonnis van 24 december 2010 in hoger beroep gekomen. Zij heeft grieven gericht tegen alle overwegingen die ten grondslag liggen aan de toewijzing van de vorderingen van KBO Brabant, alsmede tegen die toewijzing zelf, alsook tegen de afwijzing van haar reconventionele vorderingen, alsmede tegen de overwegingen die aan die afwijzing ten grondslag liggen. Voorts heeft Unie KBO (tweemaal) haar eis vermeerderd, in zoverre dat zij tevens terugbetaling vordert van het bedrag dat KBO Brabant op basis van het vonnis van 24 december 2010 aan dwangsommen heeft geïncasseerd, voor zover KBO Brabant dit bedrag na de uitspraak in het executiegeschil van 15 augustus 2011 niet aan Unie KBO heeft terugbetaald, alsmede terugbetaling van het op grond van genoemd vonnis als voorschot betaalde bedrag ter hoogte van € 50.000,=.
Aldus liggen in het principaal appel aan het hof ter beoordeling voor:
(i) de vordering van KBO Brabant om Unie KBO te verbieden om in Noord-Brabant leden, donateurs of abonnementhouders te werven en/of goederen en/of diensten aan te bieden;
(ii) de dwangsomvordering van KBO Brabant met betrekking tot de sub (i) genoemde vordering, alsmede de dwangsomvordering betreffende het bij vonnis van 6 december 2010 gegeven verbod aan Unie KBO, om zich uitsluitend in overleg met KBO Brabant tot haar leden te richten;
(iii) de vordering van Unie KBO strekkende tot een gebod aan KBO Brabant om te gedogen dat Unie KBO wervingsacties houdt ten behoeve van alle senioren in Brabant;
(iv) de vordering van Unie KBO strekkende tot rectificatie door KBO Brabant van een artikel op de homepage van haar website, welk artikel als onderwerp heeft dat Unie KBO zich niet aan uitspraken van de Voorzieningenrechter houdt en verwijdering van bedoeld artikel van de website van KBO Brabant;
(v) de vordering van Unie KBO strekkende tot toezending van de rectificatie bij brief aan alle besturen van de kringen en afdelingen van KBO Brabant;
(vi) de vordering van Unie KBO strekkende tot toezending van kopieën van bedoelde brieven aan de advocaat van de Unie;
(vii) de vordering van Unie KBO strekkende tot rectificatie van bedoeld artikel in het magazine KBO-Ziezo!.
Voorts heeft Unie KBO in hoger beroep bij eiswijziging gevorderd:
(viii) terugbetaling van een bedrag ad € 20.000,= ter zake van door KBO Brabant geïncasseerde dwangsommen, alsmede
(ix) terugbetaling van het op grond van het beroepen vonnis betaalde bedrag van € 50.000,=.
4.3.2. In incidenteel appel heeft KBO Brabant grieven gericht tegen het vonnis voor zover haar vorderingen zoals weergegeven in r.o. 3.1 onder 3,7 en 8 daarbij zijn afgewezen, alsmede tegen de overwegingen waarop die afwijzing berust. Het betreft de vorderingen van KBO Brabant tot:
(i) rectificatie van de dagbladadvertentie;
(ii) terugbetaling van een bedrag ad € 140.000,=;
(iii) rectificatie van de als productie 34 in eerste aanleg overgelegde brief aan externe relaties van Unie KBO.
KBO Brabant heeft de sub ii genoemde geldvordering gewijzigd in die zin dat zij thans vordert terugbetaling van een bedrag ad € 140.000,= betreffende meebetaling door KBO Brabant ad 40% aan wervingsacties van Unie KBO ten detrimente van KBO Brabant vanaf 25 november 2010 tot eind december 2010, althans van een voorschot van de door KBO Brabant geleden schade ter zake van een bedrag ad € 100.000,=, althans van een voorschot van een bedrag ad € 34.500,= althans van een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren, met wettelijke rente.
In het incidenteel appel liggen na eiswijziging(en) de volgende vorderingen (deels met versterking van dwangsomveroordelingen) ter beoordeling voor:
(iv) een gebod aan Unie KBO om zich te onthouden van negatieve uitlatingen over KBO Brabant.
(v) een vordering tot inzage in dat deel van de administratie van Unie KBO waarin Unie KBO heeft vastgelegd welke Brabantse senioren zich vanaf 25 november 2010, althans 6 december 2010, althans 17 december 2010 tot eind juni 2011 hebben aangemeld als (Nestor-) lid en/of abonnementhouder en/of donateur bij Unie KBO, op grond van artikel 843 a Rv, ter vaststelling van de verschuldigdheid van dwangsommen en voorts ter begroting van schade;
(vi) een vordering tot afschrift van, althans inzage in de kosten die Unie KBO heeft gemaakt voor de wervingscampagne gericht op Brabantse senioren, waaraan KBO stelt ongewild te hebben meebetaald;
(vii) een verbod om het blad Nestor te (laten) verspreiden onder leden van KBO Brabant en/of andere Brabantse senioren tot en met 31 december 2011, althans 31 augustus 2011, althans 30 juni 2011;
(viii) een gebod om het als productie 62 overgelegde bericht van de website te verwijderen of anderszins negatieve berichten te plaatsen;
(ix) een verbod om in Noord-Brabant leden, donateurs of abonnementhouders te werven en/of goederen en/of diensten aan te bieden tot en met 31 december 2011, althans 31 augustus 2011, althans 30 juni 2011;
(x) een gebod zich uitsluitend tot KBO Brabant-leden – of afdelingen, dan wel andere Brabantse senioren te richten in overleg met KBO Brabant, tot en met 31 december 2011, althans 31 augustus 2011, althans 30 juni 2011;
(xi) terugbetaling van contributie over de periode 25 november t/m 31 december 2010, ter hoogte van € 76.000,=;
(xii) een door de voorzieningenrechter in goede justitie te treffen voorziening.
4.3.3. Het hof ziet aanleiding de grieven in het principaal en incidenteel appel alsmede de toewijsbaarheid van de wederzijdse in hoger beroep bij eiswijziging ingestelde vorderingen hierna zoveel mogelijk gezamenlijk te behandelen.
4.4.1 KBO Brabant heeft allereerst aangevoerd dat Unie KBO bij haar appel geen belang heeft in de zin van art. 3:303 BW, nu de periode waarin de bestreden voorzieningen gelding hadden, op 30 juni 2011 is verstreken en in zoverre van een onomkeerbare situatie sprake is.
Het hof begrijpt dat Unie KBO volgens KBO Brabant om die reden niet in haar appel kan worden ontvangen.
Het hof verwerpt deze stelling. Unie KBO heeft, ook waar de bestreden voorziening wegens het verstrijken van de daaraan verbonden tijdsduur tot een onomkeerbare situatie heeft geleid, voldoende belang bij haar in appel gevraagde (gedeeltelijke) vernietiging van die voorziening. Dit belang is reeds gelegen in de vernietiging van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Evenzo heeft Unie KBO belang bij vernietiging van de in hoger beroep bestreden beslissingen met het oog op de gevorderde terugbetaling van op grond daarvan verbeurde dwangsommen. Voorts heeft Unie KBO in deze hoger beroepsprocedure grieven gericht tegen de toewijzing door de voorzieningenrechter van het door KBO Brabant gevorderde voorschot. In de terugbetaling daarvan is aldus evenzo een belang bij het onderhavige hoger beroep gelegen.
Het door KBO Brabant gestelde staat aldus aan ontvankelijkheid van Unie KBO in hoger beroep niet in de weg.
4.4.2 Het hof dient voorts – zo nodig ambtshalve – in verband met haar bevoegdheid als voorzieningenrechter te beoordelen of bij de in kort geding ingestelde vorderingen voldoende spoedeisend belang bestaat.
Het hof is van oordeel dat KBO Brabant voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering strekkende tot een verbod jegens Unie KBO tot het houden van wervingsacties in de provincie Noord-Brabant (zie r.o. 4.3.1 sub (i) en 4.3.2 sub (ix). Hetzelfde geldt voor haar vordering als genoemd in r.o. 4.3.2 sub x, - kort gezegd - strekkende tot een gebod aan Unie KBO om zich uitsluitend in overleg met KBO Brabant tot Brabantse senioren te richten.
Het hof zal de toewijsbaarheid van deze vorderingen hierna allereerst beoordelen.
4.5.1 KBO Brabant heeft de door haar gevorderde ge- en verboden zoals genoemd in r.o. 4.3.1 sub (i) en r.o. 4.3.2 sub (ix) en (x) gebaseerd op artikel 2:8 BW, alsmede op art. 6:162 BW. KBO Brabant acht de jegens Brabantse senioren, in het bijzonder jegens haar leden door Unie KBO ondernomen wervingsacties in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die een vereniging ten opzichte van haar leden dient te betrachten, ook waar het de periode na beëindiging van het lidmaatschap betreft. Daarnaast moeten de door Unie KBO ondernomen acties volgens KBO Brabant maatschappelijk onbetamelijk worden geacht, zowel in de periode waarin KBO Brabant nog lid was van Unie KBO, als in de periode daarna. KBO Brabant voert als feitelijke grondslag voor deze stelling allereerst aan, dat de bedoelde acties van Unie KBO zijn gericht op het tegenwerken van KBO Brabant om na haar uittreden als lid van Unie KBO op eigen benen te staan. De tegenwerking van de zijde van Unie KBO bestaat er in de eerste plaats in, dat Unie KBO heeft getracht natuurlijke personen te werven als lid van Unie KBO, terwijl Unie KBO alleen regionale KBO’s als leden kent. Volgens KBO Brabant heeft Unie KBO de mogelijkheid om lid van Unie KBO te worden slechts in het leven geroepen om KBO Brabant op onrechtmatige wijze te beconcurreren en tegen te werken. Volgens KBO Brabant heeft Unie KBO getracht niet alleen leden, maar zelfs hele afdelingen van KBO Brabant af te pakken met als doel om het voornemen van KBO Brabant om op eigen benen te staan, te dwarsbomen.
Aan de gestelde onbetamelijkheid en/of onredelijkheid draagt volgens KBO Brabant nog bij dat Unie KBO met haar aanbod aan Brabantse senioren/KBO Brabant leden onder de prijs is gedoken, door een prijs voor door haar te verrichten diensten te vragen die gelegen is onder het bedrag van € 6,15 per lid, dat de regionale KBO’s aan Unie KBO betalen in 2011 voor de door Unie KBO aan de individuele senioren te verrichten diensten.
Ten onrechte heeft Unie KBO voorts de leden, afdelingen en kringen van KBO Brabant van informatie voorzien met betrekking tot de periode na het uittreden van KBO Brabant. Volgens KBO Brabant betreft deze informatievoorziening uitsluitend een aangelegenheid van KBO Brabant, reden waarom Unie KBO zich daarmee niet heeft mogen inlaten zonder onbetamelijk, althans onredelijk en onbillijk jegens KBO Brabant te handelen.
Het blijven aanbieden door Unie KBO van haar diensten na januari 2011 was volgens KBO Brabant voorts onbetamelijk en onredelijk tegenover KBO Brabant, omdat KBO Brabant zelf vanaf 1 januari 2011 wenste zorg te dragen voor de tot dan toe door de Unie aan de individuele seniore leden van KBO Brabant geleverde diensten, zoals de zorgverzekering, kortingsacties, ledenpassen en een maandelijks magazine, maar op deze wijze daartoe onvoldoende kans krijgt.
4.5.2 Unie KBO heeft de stellingen van KBO Brabant gemotiveerd betwist.
Unie KBO heeft in dit verband aangevoerd dat zij mede als statutair doel heeft het behartigen van de belangen van individuele senioren. Unie KBO heeft voorts aangevoerd dat de organisatie tussen regionale bonden en overkoepelende Unie zo is ingericht dat zij (sinds jaar en dag) aan individuele senioren op directe wijze diensten verleent en dat zij deze senioren (waaronder de regionale KBO-leden) in diverse berichtgevingen evenzo sinds jaar en dag als haar eigen leden pleegt aan te duiden (prod. 4 mvg).
Het hof begrijpt voorts dat Unie KBO aanvoert dat zij de belangen van alle overige regionale KBO’s behartigt en dat zij in dit verband heeft gesteld dat zij – mede gelet op haar beperkte financiële middelen - maatregelen heeft moeten nemen om het verlies op te vangen van een substantieel deel van haar inkomsten, welk deel tot 1 januari 2011 door KBO Brabant werd gefourneerd, door middel van contributie afkomstig van haar 127.000 leden (op een totaal ledenaantal van Unie KBO van 327.000). Unie KBO stelt ter onderbouwing van de door haar gestelde financiële positie voorts dat zij na 1 januari 2011 genoodzaakt is geweest om een reorganisatie door te voeren.
Volgens Unie KBO hadden haar individuele senioren er voorts belang bij dat Unie KBO zou proberen door middel van wervingsacties het ledenaantal te handhaven, omdat de voor hen door Unie KBO met de contractspartners afgesproken collectieve regelingen waren gebaseerd op het aantal deelnemers daaraan. Met de uittreding van KBO Brabant stonden daarmee de collectieve regelingen zelf op het spel, ook voor niet-Brabantse ‘Unie KBO-leden’.
Unie KBO voert voorts aan dat zij blijkens haar statuten een landelijke dekking beoogt en dat het werven van leden in de provincie Brabant noodzakelijk was om, na uittreding van KBO Brabant, dit statutair doel (opnieuw) te verwezenlijken.
Volgens Unie KBO is de vorm van lidmaatschap die aan de Brabantse senioren is aangeboden niet eerst in het leven geroepen na het uittreden van KBO Brabant. Ter zitting is van de zijde van Unie KBO aangevoerd dat bijvoorbeeld in Zuid-Holland deze vorm van lidmaatschap al vóór het uittreden van KBO Brabant bestond. Naast het ontvangen van de Nestor werd aldaar door individuele senioren die geen lid waren van een regionale KBO gebruik gemaakt van diensten van Unie KBO. Deze mogelijkheid heeft volgens Unie KBO bestaan naast de mogelijkheid om – zonder regionaal KBO lidmaatschap – uitsluitend het blad Nestor te ontvangen. Het hof begrijpt dat volgens Unie KBO 943 ouderen op laatstbedoelde wijze Nestorlid zijn en 74 daarvan in Noord-Brabant woonachtig zijn.
Met betrekking tot de informatievoorziening heeft Unie KBO aangevoerd dat haar een toevloed aan telefonische vragen om informatie heeft bereikt en dat zij mede met het oog daarop zelfstandig tot het verstrekken van informatie is overgegaan. Unie KBO stelt dit mede gedaan te hebben uit oogpunt van zorgvuldigheid jegens de individuele persoenen die middels hun lidmaatschap van de regionale bonden bij Unie KBO zijn aangesloten.
Unie KBO stelt dat op haar een zorgplicht rustte om de leden van KBO Brabant te wijzen op de gevolgen die de uittreding van KBO Brabant voor die natuurlijke personen in Brabant zou hebben en om informatie te verschaffen omtrent de mogelijkheid om de tot dan toe door Unie KBO aangeboden diensten te continueren via een abonnementsconstructie, tegen betaling van een vergoeding.
Het ging volgens Unie KBO daarbij slechts om de (mogelijkheid tot) voortzetting van de dienstverlening. Het ging niet om uitbreiding van die dienstverlening en derhalve niet om het aanbieden van een lidmaatschap dat voor het lidmaatschap van KBO Brabant in de plaats zou komen. De door Unie KBO aan individuele senioren verleende diensten hadden ook in het verleden volgens Unie KBO een aanvullend karakter ten opzichte van de dienstverlening door de regionale KBO’s.
4.6.1 Het hof overweegt omtrent het voorgaande als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat KBO Brabant op grond van de statuten van Unie KBO bevoegd was haar lidmaatschap van Unie KBO om haar moverende redenen op te zeggen per 1 januari 2011. Gesteld noch gebleken is dat partijen concrete afspraken hebben gemaakt over hetgeen op het gebied van concurrentie over en weer geoorloofd zou zijn in geval van uittreding van een regionale KBO, zodat het schenden van afspraken op dit punt niet de grondslag kan vormen voor het oordeel dat Unie KBO zich jegens KBO Brabant in de gegeven omstandigheden onbetamelijk of onredelijk dan wel onbillijk heeft gedragen.
Naar het voorshands oordeel van het hof kan een concrete gedragsnorm voor Unie KBO om zich in de onderhavige situatie – kort gezegd - van concurrentie met de regionale KBO’s te onthouden evenmin uit de statuten van Unie KBO worden afgeleid, waar deze bepalen dat de Unie KBO de regionale KBO’s als leden kent, en zij zich het ondersteunen van die regionale KBO’s tot doel stelt, of waar deze statuten in de preambule bepalen dat de unie enerzijds en haar leden anderzijds elkaars eigenheid en zelfstandigheid erkennen en elkaars beginselen eerbiedigen. Anders dan KBO Brabant stelt volgt uit deze laatste bepaling naar het voorshands oordeel van het hof niet dat KBO Brabant zich met instemming van Unie KBO – ook na het besluit tot uittreding zijdens KBO Brabant - als monopolist in de provincie Brabant mag begeven en aldaar – met uitsluiting van Unie KBO – die diensten zou mogen verrichten die aldaar tot aan haar uittreden door Unie KBO werden verricht.
4.6.2 Het ontbreken van concrete regels of afspraken op het gebied van (non)-concurrentie betekent echter niet dat Unie KBO bij haar gedragingen op de belangen van KBO Brabant in het geheel geen acht zou behoeven te slaan. Als uitgangspunt moet immers worden genomen dat het uittreden van KBO Brabant Unie KBO niet heeft ontslagen van de verplichting om - binnen de grenzen van het redelijke - rekening te (blijven) houden met de gerechtvaardigde belangen van haar (ex-)lid KBO Brabant, mede gelet op de lidmaatschapsverhouding die gedurende vele jaren, tot en met 31 december 2010 heeft bestaan. Dit geldt naar het voorshands oordeel van het hof niet alleen voor de periode waarin dit lidmaatschap voortduurde, maar ook gedurende enige tijd na beëindiging van dit lidmaatschap.
4.6.3 Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft KBO Brabant evenwel onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat Unie KBO, gelet op alle overige belangen en gelet op de omstandigheden van het geval, met de belangen van KBO Brabant onvoldoende rekening heeft gehouden.
Dit blijkt niet, althans niet zonder meer uit het enkele feit dat Unie KBO de belangen van KBO Brabant niet boven haar eigen belangen heeft laten prevaleren, door te handelen zoals zij heeft gedaan.
4.6.4 De beantwoording van de vraag of in de onderhavige situatie op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid en de eisen van maatschappelijke betamelijkheid van Unie KBO gevergd kon worden dat zij de belangen van KBO Brabant boven haar eigen belangen zou stellen en daarop haar gedragingen zou afstemmen, dient plaats te vinden op basis van een afweging van de diverse aan beide zijden gestelde belangen. Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van het handelen van Unie KBO zijn voorts bijkomende omstandigheden van belang zoals de wijze waarop de wervingsacties hebben plaatsgehad, alsmede de overige omstandigheden van het geval.
4.6.5 Waar het de belangen van KBO Brabant betreft, heeft zij zich beroepen op haar belang om de kans te krijgen als uittredend lid van de Unie KBO op eigen benen te staan en de tot dan toe door Unie KBO vervulde diensten zelf te gaan verrichten. Het gestelde belang heeft mede betrekking op de vrijheid van een lid om volgens de statutaire regeling uit te treden, welke vrijheid wezenlijk zou worden beknot indien de weg naar zelfstandigheid door de Unie KBO feitelijk zou worden afgesneden. Het succesvol nastreven van zelfstandigheid vergt volgens KBO Brabant dat het uittredende lid zelf, bij uitsluiting van de overkoepelende vereniging, in de gelegenheid wordt gesteld haar eigen leden te informeren over de gevolgen van de uittreding en over de toekomstige serviceverlening door KBO Brabant aan die leden, in de periode na januari 2011. Het streven naar zelfstandigheid vergt ook dat binnen het gebied van KBO Brabant door het overkoepelend orgaan geen voortzetting van diensten wordt aangeboden.
Het gerechtvaardigd belang bij een zelfstandig bestaan wordt volgens KBO Brabant op ontoelaatbare wijze aangetast indien naast de informatievoorziening door KBO Brabant ook de overkoepelende unie de leden van KBO Brabant direct voorziet van informatie over de (mogelijkheid tot ) continuering van de serviceverlening en het aanbod doet van een lidmaatschap van de overkoepelende vereniging tegen een prijs die lager is dan waarvoor Unie KBO haar diensten aan de leden van de regionale KBO’s aanbiedt, in het bijzonder waar aan hele afdelingen een dergelijk aanbod wordt gedaan.
KBO Brabant heeft in dit verband voorts gewezen op het belang van haar leden en meer in het algemeen van Brabantse senioren bij een eenduidige informatievoorziening omtrent de ontwikkelingen na januari 2011 door (alleen) KBO Brabant. Deze leden en andere Brabantse senioren hebben er belang bij dat zij verstoken blijven van een voor hen mogelijk verwarrend ander aanbod.
Het hof begrijpt dat KBO Brabant stelt belang te hebben bij een verbod dat zich uitstrekt tot de gehele provincie, nu alleen daarmee kan worden voorkomen dat Unie KBO zich middels een meer algemene boodschap tot leden van KBO richt.
4.6.6 Unie KBO heeft daartegenover gesteld dat zij een belang heeft bij een gezonde financiële positie. Dit betreft volgens Unie KBO niet alleen haar eigen belang, maar ook het belang van de overige regionale bonden en de individuele senioren die – al dan niet via een regionale KBO – van de diensten van Unie KBO gebruik maken.
De noodzakelijk te handhaven financiële positie komt volgens Unie KBO in het gedrang indien het haar niet wordt toegestaan om haar diensten in de provincie Noord-Brabant na 1 januari 2011 tegen betaling aan te bieden middels een Nestorlidmaatschap, abonnements- of donateursconstructie, nu de op deze manier te verwerven inkomsten in de plaats moeten komen voor de contributiebetalingen die met het uittreden van KBO Brabant als haar (belangrijkste) inkomstenbron zijn weggevallen. Unie KBO heeft er in dit verband op gewezen dat KBO Brabant de grootste regionale KBO was en derhalve haar belangrijkste inkomstenbron. De ernst met betrekking tot haar financiële positie heeft Unie KBO onderbouwd door te wijzen op het feit dat Unie KBO als gevolg van het uittreden van KBO Brabant heeft moeten reorganiseren.
Unie KBO heeft voorts aangevoerd dat voor haar en haar leden een belang is gelegen in het handhaven van haar positie als landelijke ouderenbond. Zij heeft in dit verband bijvoorbeeld aangevoerd dat voor het deelnemen aan bepaalde soorten van samenwerking en overleg het hebben van een landelijke dekking vereist is.
Waar het de belangen van de individuele senioren betreft wijst Unie KBO voorts op een mogelijk verval van collectieve kortingen en andere voordelen bij een aanzienlijke vermindering van het aantal deelnemers.
Met betrekking tot de leden van KBO Brabant heeft Unie KBO erop gewezen dat zij belang hadden bij de door Unie KBO aangeboden mogelijkheid tot het continueren van de diensten waarvan zij tot de uittreding van KBO Brabant gebruik maakten.
4.6.7 Naar het voorshands oordeel van het hof heeft Unie KBO de door haar gestelde belangen bij het houden van wervingsacties voldoende aannemelijk gemaakt, voor zover die belangen al door KBO Brabant voldoende gemotiveerd zijn betwist.
Dit brengt mee dat de stelling van KBO Brabant dat Unie KBO de gewraakte wervingsacties uitsluitend heeft ondernomen om KBO Brabant tegen te werken en uit de markt te drukken, als voorshands onvoldoende aannemelijk wordt verworpen.
4.6.8 KBO Brabant heeft naar het voorshands oordeel van het hof voorts onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt op basis waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat Unie KBO de door KBO Brabant gestelde belangen had moeten laten prevaleren boven de belangen die Unie KBO daartegenover heeft gesteld.
De door Unie KBO gestelde belangen rechtvaardigden naar het voorshands oordeel van het hof in beginsel dat Unie KBO zich reeds in de periode waarin KBO Brabant nog lid van de Unie was, diende voor te bereiden op de periode waarin een belangrijk deel van haar inkomsten, alsmede de landelijke dekking die zij zich volgens haar statuten ten doel stelde, zou wegvallen. KBO Brabant heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan voorshands kan worden aangenomen dat het streven van Unie KBO om de groep van personen aan wie zij haar diensten verleende op een aanvaardbaar peil te houden (door die groep aan te vullen met eigen leden/donateurs en abonnementshouders in de provincie Brabant), niet gerechtvaardigd was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht het hof voorshands aannemelijk dat dit streven van Unie KBO niet minder gerechtvaardigd was dan het streven van KBO Brabant om zich na 1 januari 2011 te begeven op het terrein van dienstverlening dat gedurende de lidmaatschapsperiode aan Unie KBO was voorbehouden. Evenzo moet naar het voorlopig oordeel van het hof gerechtvaardigd worden geacht dat Unie KBO hieromtrent haar leden wenste te informeren. Onvoldoende aannemelijk acht het hof voorts dat deze leden geen belang zouden hebben bij informatie over de vraag of en onder welke voorwaarden voortzetting mogelijk was van de dienstverlening waarvan zij op dat moment gebruik maakten, doch uitsluitend belang zouden hebben bij informatie over hetgeen KBO Brabant hen na het uittreden aan nieuwe diensten zou kunnen bieden.
Gelet op de haar ten doel gestelde landelijke dekking was Unie KBO voorts ook tegenover haar overige leden en de overige regionale bonden gehouden ernaar te streven om na 1 januari 2011 haar dienstverlening te kunnen voortzetten in Noord-Brabant.
Met betrekking tot de periode waarin KBO Brabant van de Unie KBO geen lid meer was en de landelijke dekking, alsmede een substantieel deel van de inkomsten van Unie KBO reeds was weggevallen, geldt een en ander naar het voorlopig oordeel van het hof nog in sterkere mate.
4.6.9 Het hof onderkent het belang van de leden van KBO Brabant bij een niet verwarrende eenduidige informatievoorziening, doch het hof is voorshands van oordeel dat een mogelijke verwarring en onrust die omtrent de periode na 1 januari 2011 is ontstaan niet slechts aan Unie KBO is toe te schrijven. In belangrijke mate was de verwarring – naar het voorshands oordeel van het hof - reeds gegeven met de uittreding door KBO Brabant. Daarmee ontstond immers de situatie waarin twee partijen die voorheen samenwerkten zich elk met een afzonderlijk belang tot dezelfde doelgroep gingen richten. De verwarring is voorts versterkt door het feit dat deze twee partijen niet in staat zijn gebleken in overleg tot een eenduidige informatievoorziening te komen aan de senioren aan wie zij tot 1 januari beiden hun diensten verleenden. Dat dit laatste met name of uitsluitend Unie KBO te verwijten zou zijn, acht het hof voorshands niet aannemelijk geworden. Het is naar het oordeel van het hof dan ook niet gerechtvaardigd om onrust of verwarring te voorkomen door één van beide partijen (in casu Unie KBO) te verbieden in de provincie Noord-Brabant haar diensten aan te bieden of omtrent haar dienstverlening informatie te verstrekken. Een daartoe strekkend ge- of verbod acht het hof voorshands dan ook niet gerechtvaardigd.
4.6.10 KBO Brabant heeft overigens naar het voorshands oordeel van het hof ook redelijkerwijs kunnen verwachten dat haar uittreden dusdanige invloed zou hebben op de financiële positie van Unie KBO, dat Unie KBO genoodzaakt zou zijn om inkomsten te verwerven die in de plaats zouden komen van de door de KBO Brabant-leden tot dan toe betaalde contributie. KBO Brabant heeft immers uitdrukkelijk erkend dat de via de provinciale KBO’s betaalde contributie verreweg de grootste inkomstenbron van Unie KBO Brabant was en dat KBO Brabant daarvan weer een substantieel gedeelte uitmaakte. (volgens KBO Brabant meer dan 40% van het aantal KBO leden). KBO Brabant moet voorts hebben geweten dat Unie KBO conform haar statutaire doel een landelijke dekking nastreefde, zodat niet te verwachten zou zijn dat Unie KBO haar dienstverlening na uittreden van KBO Brabant niet in Brabant zou wensen voort te zetten.
Dat overigens kennelijk ook KBO Brabant verwachtte dat Unie KBO in dit verband genoodzaakt zou zijn om maatregelen te nemen, blijkt uit het feit dat zij zich erop beroept dat Unie KBO geruime tijd heeft gehad, te weten een half jaar, om rekening te houden met de uittreding van KBO-Brabant per 1 januari 2011 en dat KBO Brabant de Unie daarop ook regelmatig, uitdrukkelijk en tijdig heeft gewezen. KBO Brabant heeft daarbij evenwel niet gesteld dat voor Unie KBO een aanvaardbaar alternatief bestond voor het verwerven van inkomsten, in plaats van de door KBO Brabant betaalde contributie en dat Unie KBO dit alternatief ten onrechte niet heeft benut. Gelet op het voorgaande heeft KBO Brabant er niet op mogen vertrouwen dat Unie KBO geen contact met de leden zou opnemen en na het uittreden van KBO Brabant eenvoudigweg haar dienstverlening aan hen zou staken.
4.6.11 KBO Brabant heeft evenmin voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat bijkomende omstandigheden meebrengen dat, ondanks hetgeen hiervoor werd overwogen, het handelen van Unie KBO onrechtmatig of in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid moet worden geacht. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.6.12 De wervingsacties van Unie KBO en de uitingen die in verband daarmee zijn gedaan kunnen naar het voorlopig oordeel van het hof niet als onjuist of misleidend en daarom onbetamelijk worden gekwalificeerd, terwijl deze evenmin onredelijk negatieve uitlatingen bevatten ten opzichte van KBO Brabant.
Een onjuistheid of misleiding als hier bedoeld acht het hof niet gelegen in de aanduiding van de voortzetting van de dienstverlening na 1 januari 2011 als lidmaatschap, terwijl volgens de statuten van Unie KBO alleen regionale bonden lid van Unie KBO kunnen zijn. Het hof acht op basis van de door Unie KBO overgelegde producties namelijk voorshands voldoende aannemelijk dat Unie KBO de senioren aan wie zij haar diensten verleende ook in de periode vóór het uittredingsbesluit van KBO Brabant als ‘leden’ van Unie KBO placht aan te duiden, terwijl niet is gesteld of gebleken dat KBO Brabant destijds daartegen bezwaar heeft gemaakt. Om die reden bestaat naar het voorshands oordeel van het hof voor Unie KBO evenzo ruimte om de met KBO-leden overeen te komen ‘dienstverleningsverhouding’ aan te duiden met een term die strikt genomen de lading niet geheel dekt. Of Unie KBO die verhouding nu als lidmaatschap, abonnement of donateurschap heeft benoemd, kan naar het voorshands oordeel van het hof in het midden blijven.
4.6.13 Het hof is van oordeel dat het voorts op zichzelf niet onredelijk of onbetamelijk is dat Unie KBO de KBO-leden op directe wijze, namelijk zonder tussenkomst van een regionale KBO (i.c. KBO Brabant) heeft benaderd. Daarbij acht het hof van belang dat kennelijk de organisatie tussen overkoepelend orgaan en regionale bonden al vóór de onenigheid met KBO Brabant zo was ingericht dat Unie KBO zich – waar het bepaalde diensten betreft - zonder tussenkomst van de regionale KBO’s direct tot de leden (van de regionale KBO’s) richtte.
Het hof acht bovendien voorshands niet voldoende aannemelijk geworden dat het lidmaatschap van een provinciale bond steeds voorwaarde is geweest voor het verkrijgen van de dienstverlening van Unie KBO. Het hof neemt in dit verband in aanmerking de toelichting van de zijde van Unie KBO ter zitting met betrekking tot de volgens Unie KBO reeds voordien bestaande mogelijkheid voor individuele senioren om van de diensten van Unie KBO gebruik te maken zonder lidmaatschap van een regionale KBO (zie r.o. 4.5.2).
Voor (nadere) bewijslevering op dit punt is in de onderhavige kortgedingprocedure geen plaats.
4.6.14 Wat de inhoud van de door Unie KBO verstrekte aanbiedingen en informatie betreft acht het hof voorts relevant dat Unie KBO in haar berichtgeving niet de indruk heeft gewekt dat een ‘Unie KBO lidmaatschap’ in de plaats zou moeten komen van het lidmaatschap van KBO Brabant. Unie KBO heeft zelfs in enkele berichten uitdrukkelijk op het aanvullend karakter van een lidmaatschap van Unie KBO gewezen. Daarbij acht het hof van belang dat ook tijdens het lidmaatschap de door beide partijen aan de senioren verleende diensten ten opzichte van elkaar een aanvullend karakter hebben gehad en Unie KBO zich met de wervingsacties niet op het terrein van dienstverlening door KBO Brabant beoogde te begeven, althans dat is in dit geding voorshands niet voldoende aannemelijk geworden.
De gestelde omstandigheid dat Unie KBO de diensten aanbood tegen een lagere prijs dan de regionale KBO’s per lid moesten betalen, is evenmin voldoende om de voorlopige conclusie te rechtvaardigen dat de wervingsacties van Unie KBO jegens KBO Brabant onbetamelijk of onredelijk zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Unie KBO ten behoeve van haar wervingsacties de afdelingen heeft benaderd en aan deze afdelingen haar diensten voor een (nog) lagere prijs per lid heeft aangeboden.
4.6.15 Het hof acht voorts hetgeen is weergegeven in de door KBO Brabant overgelegde producties 34 (brief aan externe relaties) en 62 (column KBO Zuid-Holland) niet onbetamelijk of onredelijk. Voor zover Unie KBO zich daarin kritisch over KBO Brabant heeft uitgelaten en daarin een – weliswaar subjectieve - weergave van de feiten heeft gegeven, heeft zij daarmee naar het voorshands oordeel van het hof noch wat betreft de inhoud, noch wat betreft de gekozen bewoordingen de grenzen van het geoorloofde overschreden.
4.6.16 Voor zover KBO Brabant zich voorts beroept op ondeugdelijke, met de statuten van Unie KBO strijdige - interne besluitvorming aan de zijde van Unie KBO, waarmee de normen van redelijkheid, billijkheid en maatschappelijke betamelijkheid zijn overschreden, heeft KBO Brabant dit, door middel van verwijzing naar het bepaalde in artikel 11 lid 4 onvoldoende onderbouwd. De verwijzing bij pleidooi naar artikel 8 lid 2 sub h van de statuten kan naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin daarvoor grond bieden, nog daargelaten of het KBO Brabant vrij stond om strijdigheid met dit artikel van de statuten – zonder (impliciete) ondubbelzinnige toestemming van de zijde van Unie KBO - voor het eerst in pleidooi in hoger beroep aan haar vorderingen ten grondslag te leggen.
4.6.17 Evenmin brengen de gestelde omstandigheid dat Unie KBO weigerde in de laatste periode van het lidmaatschap haar dienstverlening op grond van het lidmaatschap te verrichten en weigerde mee te werken aan de feitelijke ontvlechting – zo al juist - mee dat een verbod om wervingsacties te houden of contact met KBO Brabant-leden op te nemen gerechtvaardigd is, althans daartoe heeft KBO Brabant onvoldoende gesteld.
4.6.18 De conclusie uit het voorgaande luidt dat het door Unie KBO gevorderde verbod om in Noord-Brabant leden, donateurs of abonnementhouders te werven en/of goederen en/of diensten aan te bieden (r.o. 4.3.1 sub i), niet toewijsbaar is.
Grief VII slaagt. Het in het beroepen vonnis sub 7.1 weergegeven verbod, alsmede de daaraan in r.o. 7.2 verbonden dwangsomveroordeling dient te worden vernietigd.
De door KBO Brabant bij wijze van vermeerdering van eis gevorderde verlenging van het verbod (r.o. 4.3.2 sub ix) zal evenmin worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de belangen over en weer evenmin rechtvaardigen het - bij wijze van eiswijziging - gevorderde gebod aan Unie KBO om zich uitsluitend in overleg met KBO Brabant tot haar leden en tot andere Brabantse senioren te richten (r.o. 4.3.2 sub x).
4.6.19 Het hof begrijpt dat Unie KBO met grief XI tevens vernietiging wenst van de beslissing van de voorzieningenrechter om aan het in zijn vonnis van 6 december uitgesproken gebod om tot en met 31 december 2010 slechts in overleg met KBO Brabant met haar leden in contact te treden, een dwangsomveroordeling te verbinden ( zie r.o. 7.3 van het beroepen vonnis).
Uit het voorgaande volgt reeds dat het hof voorshands van oordeel is dat geen voldoende rechtvaardiging bestaat voor een gebod aan Unie KBO om zich uitsluitend in overleg met KBO Brabant tot haar leden (of andere Brabantse senioren) te richten. Een dwangsomveroordeling die op een gebod met deze inhoud betrekking heeft kan daarmee, gelet op het accessoir karakter van deze veroordeling, evenmin in stand blijven. De in r.o. 7.3 van het beroepen vonnis vervatte dwangsomveroordeling zal dan ook worden vernietigd, overigens nog daargelaten de vraag of volgens KBO Brabant uit deze dwangsomveroordeling dwangsomvorderingen zijn voortgevloeid.
Het hof benadrukt daarbij dat genoemd gebod hiervoor (r.o. 4.6.18) is beoordeeld voor zover van belang in verband met de vordering van KBO Brabant als bedoeld in r.o. 4.3.2 sub x en voorts in het kader van de dwangsomveroordeling als bedoeld in r.o. 4.3.1 sub ii. Het gebod zoals neergelegd in r.o. 5.3 van het vonnis van 6 december 2010 ligt thans - gelet op de omvang van het appel – niet (ter vernietiging of bekrachtiging) aan het hof voor.
4.6.20 Uit het voorgaande volgt dat voorts moet worden afgewezen de door KBO Brabant gevorderde rectificatie van de door Unie KBO geplaatste advertentie in de Brabantse dagbladen (r.o. 4.3.2 sub (i), nu Unie KBO door deze advertentie te plaatsen naar het voorlopig oordeel van het hof niet onrechtmatig, althans onredelijk of onbillijk heeft gehandeld jegens KBO Brabant. Hetzelfde heeft te gelden voor de gevorderde rectificatie van de als productie 34 overgelegde brief aan externe relaties van Unie KBO (r.o. 4.3.2 sub (iii). Nu de inhoud daarvan niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, kan een rectificatie daarvan evenmin worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het verbod om het blad Nestor te verspreiden (r.o. 4.3.2 sub (vii).
Voorts heeft KBO Brabant onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat Unie KBO zich over KBO Brabant zodanig negatief heeft uitgelaten, dat dit een op het voorkomen van dergelijke uitlatingen gericht verbod zou rechtvaardigen. De aangehaalde uitlatingen van de heer Stam van KBO Zuid-Holland, in een - plaatselijke - column (productie 62 zijdens KBO Brabant) zijn weliswaar kritisch van toon, maar in het licht van de situatie die tussen partijen is ontstaan redelijkerwijs niet als ongeoorloofd te kwalificeren. Voor toewijzing van een verbod zoals door KBO Brabant gevorderd heeft KBO Brabant voorts onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die het gevorderde verbod wel zouden rechtvaardigen. Het gevorderde verbod wordt derhalve niet toegewezen, net zo min als het gevorderde gebod om het genoemde (als productie 62 overgelegde) bericht van de hand van de heer Stam van de website te verwijderen (r.o. 4.3.2 sub viii).
4.6.21 Nu het vonnis van 24 december 2010 in verband met het voorgaande zal worden vernietigd, ontvalt met terugwerkende kracht de titel aan de vordering tot betaling van dwangsommen, die met de gestelde overtredingen van het verbod tot het houden van wervingsacties is ontstaan. Het antwoord op de vraag of op basis van de gestelde overtredingen dwangsommen zouden zijn verbeurd, is – anders dan KBO Brabant stelt - derhalve niet langer relevant.
Nu de vernietiging van het beroepen vonnis noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat het aan dwangsommen verbeurde bedrag als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd, en aldus met vrij grote zekerheid kan worden aangenomen dat die terugbetaling in een bodemprocedure moet worden toegewezen, en Unie KBO voorts voldoende heeft aangegeven dat zij, gelet op haar financiële positie, een spoedeisend belang bij betaling heeft, terwijl onvoldoende aannemelijk is geworden dat het restitutierisico onverantwoord groot is, zal de vordering tot terugbetaling van geïncasseerde dwangsommen (r.o. 4.3.1 sub (viii) bij wijze van voorlopige voorziening worden toegewezen. Nu de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2011 niet is betwist, zal vanaf die datum wettelijke rente worden toegewezen.
4.7.1 KBO Brabant heeft voorts - na eiswijziging - veroordeling gevorderd van Unie KBO tot betaling van een bedrag ad € 140.000,=, betreffende meebetaling door KBO Brabant ad 40% aan wervingsacties van Unie KBO ten detrimente van KBO Brabant vanaf 25 november 2010 tot eind december 2010. Subsidiair vordert KBO Brabant een voorschot van de door KBO Brabant geleden schade ter zake van een bedrag ad € 100.000, althans van een voorschot van een bedrag ad € 34.500,= althans van een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren, met wettelijke rente (r.o. 4.3.2 sub (ii)). Het hof begrijpt dat KBO Brabant daarnaast terugbetaling van contributie vordert ter hoogte van € 76.000,=. Althans betaling van (een voorschot op) schadevergoeding ter hoogte van € 76.000,=, althans € 50.000,= (r.o. 4.3.2 sub xi).
4.7.2 Het hof stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding bestaande in de veroordeling tot betaling van een geldsom terughoudendheid op zijn plaats is. Van een partij die een zodanige voorziening vraagt en van de rechter die die voorziening toewijst mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
Naar het voorshands oordeel van het hof heeft KBO Brabant in dit verband onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat een onmiddellijke voorziening wegens onverwijlde spoed geboden is. Daartoe acht het hof de enkele stelling dat KBO Brabant in verband met haar liquiditeitspositie spoedige betaling wenst om nieuwe projecten op te starten en haar dienstverlening en belangenbehartiging uit te breiden, onvoldoende. Dit klemt temeer nu KBO Brabant uitdrukkelijk heeft gesteld het vooralsnog financieel wel te kunnen redden, doch met het gevorderde voorschot een reserve te willen opbouwen.
4.7.3 Naar het voorlopig oordeel van het hof is voorshands bovendien onvoldoende aannemelijk dat de vordering van KBO Brabant door de bodemrechter toewijsbaar geacht zal worden.
Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking.
Voor zover de geldvordering van KBO Brabant is gebaseerd op het feit dat de door KBO Brabant gehouden wervingsacties onrechtmatig zijn geweest en voor zover die geldvordering aldus strekt tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade, dient de vordering te worden afgewezen gelet op het feit dat de wervingsacties, zoals uit het voorgaande blijkt, naar het voorlopig oordeel van het hof niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt.
Voor zover KBO Brabant haar geldvordering heeft gebaseerd op een tekortkoming van Unie KBO in de nakoming van haar lidmaatschapsverplichtingen, leidt deze stelling – zo al juist – voorts niet zonder meer tot de conclusie dat recht bestaat op terugbetaling van contributie, althans daartoe heeft KBO Brabant onvoldoende gesteld. De rechtsgrond voor betaling van contributie is immers niet met terugwerkende kracht komen te vervallen, terwijl gesteld noch gebleken is dat de statuten van Unie KBO voor terugbetaling van contributie een mogelijkheid bieden, noch overigens daarvoor een grond wordt aangewezen.
Ten slotte heeft KBO Brabant naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin voor het overige voldoende onderbouwd dat KBO Brabant recht zou kunnen doen gelden op reserves van Unie KBO voor zover deze zijn aangewend om de betreffende wervingsacties te houden, noch acht het hof een vergoeding aan KBO Brabant in verband daarmee voorshands zonder meer redelijk.
Een uittredend lid moet naar het voorlopig oordeel van het hof verwachten dat de vereniging waarvan zij het lidmaatschap heeft opgezegd - binnen redelijke grenzen - gedurende de laatste periode van haar lidmaatschap uitgaven doet waarvan het uittredend lid juist als gevolg van het door haarzelf gewenste uittreden niet zal profiteren, simpelweg nu in het algemeen beleid moet worden gemaakt en uitgaven moeten worden gedaan met het oog op een dan nog toekomstige periode. Ook in het geval waarin dit uitgaven betreft die ten doel hebben de gevolgen van het uittreden van dit lid op te vangen, staat het feit dat deze uitgaven niet in het belang van het uittredend lid worden gedaan, in beginsel niet aan het doen van die uitgaven in de weg. KBO Brabant heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat Unie KBO in dit verband de grens van het redelijke heeft overschreden, gelet op haar belang bij het handhaven van een gezonde financiële positie na het verlies van het substantiële ledental bij het uittreden van KBO Brabant en de daarmee corresponderende contributiegelden en de – ook door KBO Brabant erkende - noodzaak daarop in te spelen voordat het wegvallen van haar belangrijkste inkomstenbron een feit zou zijn. Het werven van leden via dagbladadvertenties acht het hof, ondanks de relatief hoge kosten daarvan, niet onredelijk, in het bijzonder niet in aanmerking genomen het feit dat KBO Brabant in rechte een verbod had afgedwongen om de KBO Brabant-leden op andere wijze direct te benaderen, waarmee Unie KBO de mogelijkheid werd ontnomen om een goedkopere, directe wervingsactie te houden onder de senioren aan wie zij haar diensten op dat moment reeds verleende en met wie zij dus al in contact stond.
Nu, zoals hiervoor werd overwogen, voorts de wervingscampagne voorshands niet onrechtmatig of onredelijk wordt geacht, noch voldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat Unie KBO als gevolg van de gewraakte wervingsactie ten koste van KBO Brabant ongerechtvaardigd is verrijkt, is niet op voorhand aannemelijk dat Unie KBO jegens KBO Brabant tot betaling van het gevorderde geldbedrag gehouden is.
Evenmin is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat het gestelde verzuim om aan haar lidmaatschapsverplichtingen te voldoen schade voor KBO Brabant heeft meegebracht, voor zover Unie KBO daarvoor al aansprakelijk zou zijn. Ook op deze grond zijn de geldvorderingen van KBO Brabant derhalve niet toewijsbaar. Het beroepen vonnis kan op dit punt naar het oordeel van het hof dan ook niet in stand blijven. Grief VIII slaagt.
4.7.4 Nu de vernietiging van het beroepen vonnis noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat het op grond van dit vonnis als voorschot betaalde bedrag ad € 50.000,= als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd, en aldus met vrij grote zekerheid kan worden aangenomen dat die terugbetaling in een bodemprocedure moet worden toegewezen, en Unie KBO voorts voldoende heeft aangegeven dat zij, gelet op haar financiële positie, een spoedeisend belang bij betaling heeft, terwijl onvoldoende aannemelijk is geworden dat het restitutierisico onverantwoord groot is, zal de terugbetaling van het door Unie KBO ingevolge het beroepen vonnis als voorschot betaalde bedrag ad € 50.000,= bij wijze van voorlopige voorziening worden toegewezen (r.o. 4.3.1 sub (ix).
4.7.5 Gelet op het voorgaande ontbreekt voorts een belang, althans een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de op art. 843a Rv gebaseerde vordering van KBO Brabant die – na eiswijziging bij akte van 5 september – strekt tot het verkrijgen van inzicht in de kosten van voormelde campagne. Hetzelfde heeft te gelden voor zover de vordering van KBO Brabant strekt tot het verkrijgen van afschrift althans inzage van dat deel van de administratie van Unie KBO waarin Unie KBO heeft vastgelegd welke Brabantse senioren zich vanaf 25 november 2010 althans vanaf 6 december 2010, althans vanaf 17 december 2010 tot eind juni 2011 hebben aangemeld als (Nestor-) lid en/of abonnementhouder en/of donateur bij Unie KBO (r.o. 4.3.2 sub (v) en (vi)).
Nu de titel aan de verbeurte van dwangsommen met de vernietiging van de dwangsomveroordeling komt te ontvallen, kan het vaststellen van overtreding van de bij vonnis van 24 december gegeven voorzieningen achterwege blijven.
Nu het hof voorts voorshands niet aannemelijk acht dat het handelen van Unie KBO onrechtmatig moet worden geacht, ontbreekt evenzo een belang bij het vaststellen van uit dit handelen voortvloeiende schade. Weliswaar betreft dit een voorlopig oordeel van het hof, doch KBO Brabant heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan nu reeds een spoedeisend belang zou bestaan bij het vaststellen van schade in verband met een eventueel op een later moment door de bodemrechter vast te stellen schadeplichtigheid van Unie KBO jegens KBO Brabant.
Ook deze vordering wordt derhalve afgewezen.
4.7.6 Waar het de door Unie KBO ingestelde reconventionele vorderingen betreft, overweegt het hof als volgt.
Nu het hof hierboven heeft vastgesteld dat het Unie KBO geoorloofd is leden/abonnementshouders dan wel donateurs te werven op de wijze zoals zij heeft gedaan, zal het hof toewijzen de vordering van Unie KBO die ertoe strekt dat KBO Brabant zal gedogen dat Unie KBO wervingsacties houdt ten behoeve van alle senioren in Brabant (r.o. 4.3.1 sub (iii)). Grief IX slaagt in zoverre.
Unie KBO heeft naar het oordeel van het hof een voldoende spoedeisend belang bij deze vordering, gelet op het feit dat de maatregelen die KBO Brabant tot dusverre heeft genomen haar tot nu toe het houden van wervingsacties in belangrijke mate heeft belet en Unie KBO in verband met de spoedeisendheid van die acties – naar het hof begrijpt – heeft gewezen op haar financiële positie die als gevolg van het gemis van contributiegelden van de leden van het uitgetreden KBO Brabant – onbetwist - ernstig is verslechterd.
Het hof acht voorshands niet gerechtvaardigd dat het Unie KBO zal worden toegestaan om wervingsacties te houden ‘op welke wijze dan ook’. Het hof acht een aldus geformuleerd gebod te ruim.
4.7.7 Naar het oordeel van het hof heeft Unie KBO, gelet op de sinds het vonnis van 24 december 2010 verstreken tijd, onvoldoende spoedeisend belang bij de overige door haar ingestelde reconventionele vorderingen (r.o. 4.3.1 sub iv t/m vii), strekkende tot rectificatie op de website en in het blad KBO-Ziezo! van een bericht op de website van KBO Brabant van 21 december 2010, evenals de daarmee verband houdende vorderingen om dit bericht van de website te verwijderen en de afdelingen en kringen van KBO Brabant en de advocaat van Unie KBO daarvan een afschrift te sturen, mede gelet op de door Unie KBO in eerste aanleg genoemde termijn voor het geplaatst houden van een rectificatie op de website, namelijk tot 31 januari 2010.
4.7.8 Gelet op het voorgaande behoeven de grieven I t/m VI in principaal appel geen afzonderlijke bespreking.
De slotsom luidt dat in het principaal appel de grieven VII t/m IX en X slagen. Het beroepen vonnis dient in verband daarmee vernietigd te worden. De vordering van Unie KBO jegens KBO Brabant om te gedogen dat zij wervingsacties houdt ten behoeve van alle senioren in Brabant, evenals de vorderingen tot terugbetaling van de bedragen van € 20.000,= en € 50.000,= zullen worden toegewezen. De overige vorderingen van Unie KBO worden afgewezen.
De grieven in het incidenteel appel falen. Het door KBO Brabant in appel bij wijze van eisvermeerdering gevorderde zal worden afgewezen.
In eerste aanleg is de proceskostenveroordeling in het (deel)vonnis waarvan beroep aangehouden, in verband met de aanhouding van de procedure met betrekking tot de overige vorderingen (zie r.o. 4.2.4). In hoger beroep zal KBO Brabant als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de procedurekosten, zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 december 2010 en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van KBO Brabant af;
gebiedt KBO Brabant te gedogen dat Unie KBO wervingsacties houdt ten behoeve van alle senioren in Brabant;
veroordeelt KBO Brabant tot betaling aan Unie KBO van een bedrag ter hoogte van € 50.000,= ter zake van contributiegelden als bedoeld in r.o. 4.7.4, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Unie KBO tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt KBO Brabant tot betaling aan Unie KBO van een bedrag ter hoogte van € 20.000,= ter zake van geïncasseerde dwangsommen als bedoeld in r.o. 4.6.21, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt KBO Brabant in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Unie KBO worden begroot in principaal appel op € 4.803,80 voor verschotten en € 7.896,= voor salaris advocaat en in incidenteel appel op € 3.948,= voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B. Beekhoven van den Boezem, L.R. van Harinxma thoe Slooten en S. van Erp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2011.