ECLI:NL:GHSHE:2011:BU3313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.084.519
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de nakoming van een omgangsregeling tussen de man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft geweigerd om de omgangsregeling na te komen, wat heeft geleid tot een vordering van de man om een dwangsom op te leggen. De vrouw heeft op haar beurt gevorderd dat de man zijn vordering tot dwangsom staakt en dat hij zelf ook de omgangsregeling nakomt.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 1 november 2011 geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat er andere afspraken zijn gemaakt over de aanvangstijd van de omgang. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 23 september 2010 overgenomen, waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De man is veroordeeld tot het naleven van deze regeling, maar het hof heeft geen dwangsom aan deze verplichting verbonden, omdat de man blijk heeft gegeven van zijn intentie om de omgang met de kinderen te herstellen.

De uitspraak van het hof houdt in dat de vordering van de vrouw tot staking van de dwangsom is toegewezen, terwijl de vordering van de man tot het opleggen van een dwangsom is afgewezen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de verplichtingen van beide partijen met betrekking tot de omgangsregeling zijn bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van de omgangsregeling voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.084.519/01
arrest van de dertiende kamer van 1 november 2011
in de zaak van
[A.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen:
[B.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2011 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis in kort geding van 17 februari 2011 tussen appellant - hierna: de man - als gedaagde en verweerster - hierna: de vrouw - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 229782 KG ZA 11-24)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de
vorderingen van de vrouw.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel ongegrond verklaring dan wel niet bewezen verklaring van het hoger beroep van de man, met bekrachtiging van - naar het hof begrijpt - het vonnis waarvan beroep.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn de navolgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
- [kind 1.] (hierna: [[C.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
- [kind 2.] (hierna: [D.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De man heeft de kinderen erkend.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
4.3. Bij vonnis in kort geding van 23 september 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda - uitvoerbaar bij voorraad -, de vrouw bevolen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de door partijen overeengekomen omgangsregeling, inhoudende dat de man gerechtigd is tot het hebben van omgang met de kinderen gedurende éénmaal per twee weken van vrijdag 12:00 uur tot zondag 11:00 uur, waarbij de man de kinderen op vrijdag van school ophaalt en de vrouw de kinderen op zondag bij de man ophaalt, en gedurende de helft van de vakanties, nader in onderling overleg door partijen te regelen, en bepaald dat de vrouw een dwangsom van € 250,-- per dag zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal een bedrag van € 10.000,-- kan worden verbeurd.
4.4. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda - uitvoerbaar bij voorraad -, de man veroordeeld de incassering van naar mening van de man door de vrouw verbeurde dwangsommen van in totaal - naar het hof begrijpt - € 834,63, inclusief incassokosten, met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden en de man voorts veroordeeld na betekening van het vonnis waarvan beroep zijn medewerking te verlenen aan de bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 23 september 2010 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en de kinderen, met bepaling dat de man een dwangsom van € 250,-- per dag zal verbeuren, tot een maximum van € 10.000,--, indien hij in gebreke mocht blijven aan dit bevel tot medewerking te voldoen.
4.5. Het hof stelt voorop dat de aanvangstijd van de omgang tussen partijen in geschil is.
De man stelt dat partijen de aanvangstijd van 12:00 uur in onderling overleg hebben gewijzigd in 15:00 uur, hetgeen de vrouw betwist.
Nu de man niet is geslaagd in zijn stelling dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt omtrent het aanvangstijdstip van de omgang, zal het hof, evenals de rechtbank, als uitgangspunt hanteren de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling, zoals vastgesteld bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van
23 september 2010. Dat vonnis vermeldt een aanvangstijdstip van vrijdag 12:00 uur.
4.6. Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de vordering van de vrouw tot veroordeling van de man om de incassering van de litigieuze dwangsommen te staken en gestaakt te houden, moet worden toegewezen.
De man heeft in strijd gehandeld met de omgangsregeling zoals vastgesteld bij vonnis van de voorzieningenrechter van 23 september 2010, door de kinderen op 12 november 2010 niet om 12:00 uur op te halen. De man is dan ook ten onrechte overgegaan tot executie van het betreffende vonnis.
4.7. Het hof zal het vonnis waarvan beroep voorts bekrachtigen voor zover de man bij dat vonnis is veroordeeld tot medewerking aan de omgangsregeling met genoemd aanvangstijdstip. Naar het oordeel van het hof dient de man, gelijk de vrouw, zijn verplichtingen uit de omgangsregeling na te komen, hetgeen redengevend is de man, gelijk de vrouw, te bevelen de omgangsregeling na te komen.
4.8. Het hof ziet, anders dan de voorzieningenrechter, geen reden aan het bevel tot nakoming van de omgangsregeling door de man een dwangsom te verbinden, nu de man er, blijkens zijn stellingen en de overgelegde stukken alles aan gelegen is om omgang met de kinderen te hebben. Zo heeft de man een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt teneinde omgang tussen hem en de kinderen te doen herleven, nadat de vrouw om haar moverende redenen geen medewerking meer wilde verlenen aan de omgangsregeling.
4.9. Indien de man praktische bezwaren heeft tegen het aanvangstijdstip van de omgangsregeling, - nu [D.] op vrijdag (al) om 12:00 uur van school kan worden opgehaald, en [C.] (pas) om 15:00 uur -, staat het de man vrij in overleg met de vrouw tot andersluidende omgangsafspraken te komen, dan wel de rechter te adiëren om tot wijziging van (het aanvangstijdstip van) de omgangsregeling te komen.
4.10. Op grond van het voorgaande zal het hof het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding voor zover daarbij is bepaald dat de man een dwangsom zal verbeuren bij niet nakoming van de vastgestelde omgangsregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de daartoe strekkende vordering van de vrouw;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.C.G. Brants, M.C. van Dijkhuizen, A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 november 2011.