4.6.2. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 BW aanhef en onder b BW heeft [X.] recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien komt vast te staan dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de bepaling van de omvang van de immateriële schadevergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang is de mate waarin [X.] door de onrechtmatige gedraging van [Y.] is getroffen.
[X.] vordert ter zake van immateriële schadevergoeding een bedrag van € 4.500,- en stelt in dit kader aan het ongeval hoofdpijn, nekklachten en concentratieproblemen te hebben overgehouden. Ter ondersteuning van haar vordering heeft [X.] in eerste aanleg onder meer het eerdergenoemde verslag van de spoedeisende hulp van 18 december 2007 overgelegd (productie 2 inleidende dagvaarding). Hieruit blijkt dat zij zich op 12 december 2007 bij de spoedeisende hulp heeft gemeld met nek- en hoofdpijnklachten en dat de dienstdoende arts de diagnose spiercontusie (spierkneuzing) na trauma heeft gesteld.
Zij heeft daarnaast twee telefoonnotities van de huisarts van 13 december 2007 en van de waarnemend huisarts van 16 december 2007 overgelegd waarin tevens dezelfde klachten beschreven worden (productie 4 conclusie van repliek). Ten slotte heeft [X.] een verklaring van een fysiotherapeute van 26 maart 2008 overgelegd (productie 2 inleidende dagvaarding). Hieruit is af te leiden dat [X.] sinds twee weken na het ongeval door de fysiotherapeute is behandeld in verband met nekklachten en hoofdpijnklachten vanuit de diagnose hypertonie (verhoogde druk en/of spanning) nek/schouder met reaktieve hoofdpijn.
Gelet op de data van het bezoek aan de spoedeisende hulp en van de telefoonnotities (één dag respectievelijk twee dagen en vijf dagen na de datum van het incident op de [weg] te [plaatsnaam A.]) en nu gesteld noch gebleken is dat [X.] reeds voor het ongeval last had van dergelijke klachten, acht het hof het voldoende aannemelijk dat voornoemde nek- en hoofdpijnklachten van [X.] verband houden met de onrechtmatige gedraging van [Y.].
Hoewel de fysiotherapeute niet expliciet de conclusie trekt dat de door haar gestelde diagnose verband houdt met het incident op de [weg] te [plaatsnaam A.] op 11 december 2007, acht het hof het voldoende aannemelijk dat het ook hier nog steeds om dezelfde klachten gaat, gelet op de overeenkomst in de beschrijving van de klachten en de datum waarop de behandeling door de fysiotherapeute is aangevangen (twee weken na de datum waarop de onrechtmatige gedraging van [X.] heeft plaatsgevonden). Aldus is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat [X.] als gevolg van de onrechtmatige gedraging van [Y.] enige immateriële schade heeft geleden. De stelling van [X.] dat zij aan het incident een whiplash heeft overgehouden, wordt echter niet in de door haar overgelegde stukken bevestigd. De dienstdoende arts op de spoedeisende hulp noch de fysiotherapeute heeft deze diagnose gesteld en [X.] heeft ook geen stukken van andere medici overgelegd waaruit deze diagnose volgt. Weliswaar worden in de telefoonnotities van de huisarts en waarnemend huisarts de term whiplash genoemd, maar deze diagnose is niet door hen zelf vastgesteld (aangezien het in beide gevallen om een telefonisch consult ging), maar kennelijk door [X.] aan de telefoon medegedeeld.
[X.] heeft voorts ten aanzien van haar medische situatie ná 26 maart 2008 geen stukken overgelegd, zodat voor het hof niet duidelijk is of, en zo ja, hoe lang zij bovengenoemde klachten nadien nog heeft gehad. In ieder geval is onvoldoende gesteld of gebleken dat [X.] (blijvende) beperkingen in haar dagelijkse activiteiten heeft ondervonden als gevolg van de onrechtmatige gedraging van [Y.]. [X.] heeft in haar inleidende dagvaarding slechts gesteld dat de hoofdpijnen en het concentratieverlies zeer bezwarend voor haar zijn gezien de zorg die zij heeft voor haar drie minderjarige kinderen, maar zij heeft deze stelling in het geheel niet nader onderbouwd. In haar conclusie van repliek heeft zij aangegeven dat zij in verband met de klachten enige tijd niet heeft kunnen autorijden, hetgeen door [Y.] niet is weersproken, maar het hof begrijpt dat dit slechts enkele weken heeft geduurd.
De door [X.] aangehaalde gevallen uit het zgn. Smartengeldboek van de ANWB waarop zij de hoogte van haar vordering ter zake van immateriële schade baseert, acht het hof niet vergelijkbaar met haar geval. In deze gevallen staat namelijk wel vast dat de slachtoffers een whiplash hadden overgehouden aan het ongeval en was er veelal sprake van (blijvende) beperkingen in de dagelijkse activiteiten.
Gezien het hiervoor overwogene zal het hof, mede gelet op rechterlijke uitspraken in vergelijkbare gevallen, de immateriële schadevergoeding bepalen op € 600,-.