GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.076.710
arrest van de tweede kamer van 25 oktober 2011
[A.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. Littooij,
1. [B.],
2. [C.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.A. Stein,
3. de maatschap naar burgerlijk recht STEIN ADVOCATEN EN BELASTINGADVISEURS,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 juli 2008 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 3 juli 2008 tussen appellant - [A.] - als gedaagde, geïntimeerden 1 en 2 - [B.] c.s. - als eisers en geïntimeerde 3 - Stein Advocaten - als tussenkomende partij.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 190782/ KG ZA 08-319)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [A.], onder overlegging van elf producties, tien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing alsnog van de vorderingen van [B.] c.s. en Stein Advocaten.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben [B.] c.s., onder overlegging van vijf producties, de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna hun zaak doen bepleiten, [A.] door mr. Littooij en [B.] c.s. door mr. Stein. Mr. Littooij heeft gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
2.4. Na afloop van de pleidooien hebben partijen uitspraak gevraagd. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [B.] c.s. hebben op 16 januari 2008 van het echtpaar [D.] en [E.] (verder [D.] c.s.) de woning aan [perceel] te [plaatsnaam] gekocht voor een koopsom van € 611.000,=. Deze koopovereenkomst is op 23 januari 2008 overeenkomstig het bepaalde in art. 7:3 BW ingeschreven in het kadaster (Vormerkung).
b. In de koopovereenkomst is in artikel 2 opgenomen: “De betaling van de koopsom en van de rechten, kosten en belastingen vindt plaats via de notaris bij het passeren van de akte van levering. Verkoper stemt ermee in dat de notaris de koopsom onder zich houdt totdat zeker is dat de onroerende zaak geleverd wordt vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.”
c. Op voormelde woning rustten ten tijde van de koop en de Vormerkung: een hypotheek van € 500.000,= ten gunste van Nationale Nederlanden, een conservatoir beslag tot verhaal van de ABN AMRO Bank voor een bedrag van € 72.000,= en een executoriaal beslag tot verhaal van Stein Advocaten voor een bedrag van € 3.000,=.
d. Na de Vormerkung is op 22 februari 2008 nog een conservatoir beslag tot verhaal gelegd door [A.] voor een vordering van ca. € 53.000,= en op 21 mei 2008 een conservatoir beslag tot verhaal door [F.] voor een bedrag van ca. € 65.000,=. De beslagen van de ABN AMRO Bank en van Stein Advocaten rustten op de onverdeelde helft van [D.] in de eigendom van de woning, de overige beslagen zijn op de gehele eigendom gelegd.
e. [A.] heeft bij verzoekschrift van 15 februari 2008 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag voor een op € 59.000,= te begroten vordering ten laste van [D.] c.s. onder [B.] c.s. op de door [B.] c.s. bij levering van de woning verschuldigde koopsom, zulks onder de voorwaarde dat, kort samengevat, het beslag de betaling van de koopsom niet zou blokkeren indien de notaris schriftelijk zou verklaren dat hij het aan [D.] c.s. toekomende gedeelte van de koopsom dat niet nodig zou zijn voor de aflossing van de hypotheek ten behoeve van [A.] onder zich zou houden zolang het beslag zou lopen.
f. De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 18 februari 2008 het gevraagde verlof verleend onder de voorwaarden dat:
“- het beslag beperkt is tot het bedrag dat volgens de met de levering van de onroerende zaak belaste notaris niet is bestemd voor aflossing van de op het moment van de beslaglegging op de onroerende zaak rustende hypotheken;
- het verlof alleen geldt indien in het proces-verbaal van beslaglegging wordt opgenomen dat het beslag niet de storting van de koopsom onder de notaris blokkeert, indien de notaris, mede namens de kopers, voorafgaande aan de storting aan de beslaglegger schriftelijk laat weten:
i. dat de notaris het aan gerekestreerden toekomende gedeelte van de koopsom dat hij niet gebruikt voor aflossing van de hypotheek namens de kopers ten behoeve van [A.] in depot houdt zolang het beslag loopt, alsmede
ii. dat de kopers de notaris machtigen en instrueren om namens hen aan [A.] op te geven wat hij na afwikkeling van het transport in depot heeft.”
g. In het proces-verbaal van het op 25 februari 2008 ingevolge voormeld verlof gelegde beslag onder [B.] c.s. is de hiervoor onder f vermelde tekst niet opgenomen. Bij herstelexploit van 25 juni 2008 is ten verzoeke van [A.] dat verzuim hersteld.
h. Bij vonnis van 23 april 2008 van de rechtbank Breda is de vordering van [A.] tegen [D.] c.s. toegewezen. [A.] heeft dit vonnis op 8 mei 2008 aan [D.] c.s. doen betekenen en op 16 mei 2008 aan [B.] c.s. (onder de mededeling dat bij gebreke van voldoening door [D.] c.s. aan het vonnis het onder [B.] c.s. gelegde derdenbeslag executoriaal was geworden).
i. [A.] heeft op 16 mei 2008 tevens executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de notaris op hetgeen deze aan [D.] c.s. verschuldigd mocht zijn of worden.
j. De notaris heeft verklaard dat hij de in het verlof tot beslaglegging vermelde verklaring niet kon afleggen omdat in zijn visie niet alleen de hypotheekhouder maar ook de beslagleggers van vóór de Vormerkung volledig uit de koopsom dienden te worden voldaan om de woning vrij van hypotheek en beslagen te kunnen leveren.
k. De woning is op 8 juli 2008 aan [B.] c.s. geleverd.
4.1.2. [B.] c.s. hebben in eerste aanleg bij de voorzieningenrechter gevorderd, kort weergegeven:
1. opheffing van het op verzoek van [A.] onder hen gelegde derdenbeslag op de koopsom dan wel bepaling dat dit beslag waardeloos zou zijn tot een bedrag gelijk aan het deel van de koopsom dat bestemd was voor de aflossing van de hypothecaire schulden en het totale bedrag dat betaald zou moeten worden aan de beslagleggers ABN AMRO Bank en Stein Advocaten en voor dat bedrag als opgeheven diende te worden beschouwd;
2. veroordeling van [A.] tot onmiddellijke opheffing van het beslag voor vorenbedoeld gedeelte van de koopsom, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.1.3. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 3.2 van het vonnis waarvan beroep vooropgesteld dat het enkele feit dat het beslag op 25 februari 2008 was gelegd zonder in achtneming van de aan het beslagverlof verbonden voorwaarden, in beginsel al reden zou zijn om het - door de betekening van het vonnis van 23 april 2008 op 16 mei 2008 executoriaal geworden - beslag op te heffen. Tot opheffing om die reden is de voorzieningenrechter niet overgegaan omdat die grond voor opheffing tussen partijen geen onderwerp was van het geding.
4.1.4. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat naar zijn oordeel de notaris zich terecht op het standpunt stelde dat hij de vorderingen van de beslagleggers van voor de Vormerkung zou moeten voldoen om tot de tussen [B.] c.s. en [D.] c.s. overeengekomen levering van de woning vrij van hypotheken en beslagen te kunnen overgaan. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de vorderingen van [B.] c.s. en die van de tussenkomende partij Stein Advocaten in die zin toegewezen dat door hem is bepaald “dat het ten behoeve van gedaagde ([A.], toev. hof) op 25 februari 2008 onder eisers ([B.] c.s., toev. hof) gelegde beslag niet in de weg staat aan betaling van de koopsom onder de notaris die belast is met het transport van de woning, zulks onder de voorwaarden, cumulatief, dat eisers aan gedaagde, schriftelijk en tenminste vijf werkdagen vóór de betaling van de koopsom en vóór het beoogde transport meedelen: a) de naam van de notaris die opdracht heeft gekregen tot verzorging van de eigendomsoverdracht van de door eisers gekochte woning, en b) de datum waarop deze opdracht aan de notaris is verstrekt, en c) de toezegging dat de daartoe strekkende opdracht aan deze notaris niet zal worden herroepen, en d) de geplande datum van het transport”.
4.1.5. [A.] heeft bij dagvaarding van 28 juli 2008 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van 3 juli 2008. [B.] c.s. en Stein Advocaten werden bij voormelde dagvaarding gedagvaard voor de rolzitting van het hof van 9 november 2010. Tussen de advocaten van [B.] c.s. en [A.] heeft in de tussentijd (e-mail)contact plaatsgevonden. Door de advocaat van [A.] is onder meer bij e-mail van 13 oktober 2010 aan de advocaat van [B.] c.s. bericht: “De dagvaardingen zullen niet worden ingetrokken. Wel kan ik u laten weten dat de zaak - zoals de zaken er op dit moment voorstaan - niet bij het Gerechtshof zal worden aangebracht. Dat laat onverlet dat client zijn vorderingen op de pre-Vormerkung beslagleggers - die meer hebben ontvangen dan waarop zij in hun verhouding tot cliënt recht hebben – onverkort handhaaft”. [A.] heeft daarna op 1 maart 2011 een memorie van grieven genomen.
4.2.1. [B.] c.s. hebben tegen het door [A.] ingestelde hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat [A.] in dat hoger beroep niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de hiervoor gerelateerde e-mail van 13 oktober 2010 getuigt van berusting van [A.] in het vonnis van de voorzieningenrechter. Volgens [B.] c.s. kan de toevoeging in vorenbedoelde e-mail ‘zoals de zaken er op dit moment voorstaan’ niet tot een ander oordeel leiden nu [A.] zich voor de grondslag van het hoger beroep vooral lijkt te baseren op een arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2010 (LJN BN1252) dat hem op 13 oktober 2010 al bekend moet zijn geweest.
4.2.2. Het hof is met [A.] van oordeel dat uit de e-mail van 13 oktober 2010 niet ondubbelzinnig blijkt dat [A.] zich bij de uitspraak van de voorzieningenrechter neerlegde. Nu door [B.] c.s. geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat [A.] zich ondubbelzinnig neerlegde bij de uitspraak van de voorzieningenrechter, dient het beroep van [B.] c.s. op berusting door [A.] in het vonnis van de voorzieningenrechter te worden verworpen.
4.3.1. In grief 1 verwijt [A.] de voorzieningenrechter dat deze buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en niet heeft beslist op hetgeen door [B.] c.s. is gevorderd.
4.3.2. Het hof verwerpt deze grief. De uitspraak van de voorzieningenrechter komt neer op een opheffing van het beslag voor de situatie dat [B.] c.s. voldoen aan de in het dictum genoemde voorwaarden. De voorzieningenrechter heeft daarmee een voorziening getroffen als door [B.] c.s. gevorderd, te weten een opheffing van het beslag teneinde [B.] c.s. in de gelegenheid te stellen om tegen betaling van de koopsom aan de notaris de woning vrij van hypotheek en pre-Vormerkungsbeslagen geleverd te krijgen.
4.4.1. Grief 2 is gericht tegen de feiten waarvan de voorzieningenrechter in r.o. 3.1 van het bestreden vonnis is uitgegaan. Het hof heeft de door [A.] onjuist bevonden feiten in r.o. 4.1.1 onder g en h gecorrigeerd. Het slagen van deze grief leidt als zodanig niet tiet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
4.4.2. In grief 3 stelt [A.] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de beslagen van de ABN AMRO Bank en Stein Advocaten alleen de onverdeelde helft van [D.] in de gemeenschappelijke eigendom van de woning van hem en [naam] betroffen. Het hof heeft dit feit in r.o. 4.2.1 alsnog bij de weergave van de feiten betrokken. Deze omstandigheid is voor het hierna te geven oordeel verder niet relevant en kan als zodanig niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
4.5.1. Met de grieven 4, 5 en 6 bestrijdt [A.] de grondslag van de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening (rechtsoverwegingen 3.4, 3.5 en 3.6 vonnis voorzieningenrechter). Het hof zal deze grieven tezamen bespreken en daarbij ook grief 9 betrekken, welke grief eveneens de grondslag van de door de voorzieningenrechter gegeven beslissing betreft.
4.5.2. Het hof stelt voorop dat een kort geding naar zijn aard niet de weg is om een rechtsoordeel te verkrijgen. Een kort geding geeft de mogelijkheid tot het vorderen van een voorlopige voorziening door een procespartij die daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. Bij de vraag of een voorziening al dan niet moet worden toegewezen dient de rechter alle omstandigheden van het geval te betrekken en de belangen van partijen bij toe- of afwijzing van de voorziening mee te wegen. De terzake toepasselijke rechtsregels spelen bij die afweging een rol doch zijn voor de beslissing niet allesbepalend. Dat geldt temeer indien over de uitleg van enige rechtsregel in rechtspraak en rechtslitteratuur verschillende opvattingen heersen. Het hof zal de grieven 4, 5 en 6 dan ook alleen bespreken in verband met de vraag of de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, al dan niet terecht tot de gegeven voorziening is gekomen.
4.5.3. Naar tussen partijen niet in geschil is, is met het bepaalde in art. 7:3 lid 3 BW een bescherming beoogd van de koper van een registergoed tegen vervreemding of bezwaring van het desbetreffende registergoed na de Vormerkung. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de uitvoering van een koopovereenkomst als tussen [D.] c.s. en [B.] c.s. gesloten feitelijk onmogelijk kan worden indien de verkoper zijn verplichting uit de koopovereenkomst om het goed vrij van hypotheek en beslagen te leveren slechts zal kunnen nakomen door zijn schulden aan de hypotheekhouder en de pre-Vormerkungsbeslagleggers af te lossen uit de voor het registergoed overeengekomen koopprijs en die koopprijs daarvoor niet kan worden aangewend door een daarop gelegd beslag van een post-Vormerkung beslaglegger/crediteur van de verkoper. Naar het voorlopig oordeel van het hof zou aan de met art. 7:3 lid 3 BW beoogde bescherming van de koper afbreuk worden gedaan indien [A.], die te kennen heeft gegeven dat ook voor hem voorop staat dat de levering van de woning aan [B.] c.s. moet doorgaan (pleitaantekeningen eerste aanleg onder 11), die levering feitelijk onmogelijk maakt door vast te houden aan zijn beslag op de koopsom voor dat gedeelte dat niet nodig is voor de aflossing van de hypotheek. Voor zover door dat beslag een patstelling ontstaat die aan een levering als tussen [D.] c.s. en [B.] c.s. overeengekomen in de weg staat, moet het belang van [B.] c.s. prevaleren boven het belang van [A.] bij handhaving van dat beslag.
4.5.4. Het vorenstaande betekent dat reeds daarom de grieven 4, 5, 6 en 9 geen doel treffen. Het feit dat op [D.] c.s. de verplichting rust om de woning vrij van beslagen te leveren en dat [D.] c.s. wellicht op enigerlei andere wijze een doorhaling van de beslagen door de pre-Vormerkung beslagleggers zouden kunnen bewerkstelligen, is geen omstandigheid die in de relatie tussen [A.] en [B.] c.s. een andere beslissing rechtvaardigt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in dit kort geding niet is gesteld of gebleken dat in dit geval op eenvoudige wijze, althans tijdig (gezien de in art. 7:3 lid 4 BW aan de beschermende werking van de Vormerkung verbonden vervaltermijn) op andere wijze een levering van de woning vrij van hypotheek en pre-Vormerkung beslagen zou kunnen worden gerealiseerd. Ook de vraag of de pre-Vormerkungsbeslagleggers al dan niet jegens [A.] een handelen in strijd met de paritas creditorum zou kunnen worden verweten c.q. een misbruik maken van hun pre-Vormerkungsbeslag om algehele voldoening van hun vorderingen te realiseren ten koste van [A.], is een vraag waarvan het antwoord voor de afweging van de belangen van [B.] c.s. in dit kort geding niet van doorslaggevende betekenis is.
4.5.5. Voor voormelde beslissing is evenmin relevant de vraag of de door [D.] c.s. met de notaris gemaakte afspraken over de aanwending van de koopsom al dan niet aan de koopsom het karakter ontnemen dat deze aan [D.] c.s. is verschuldigd. Gegeven het feit dat de notaris van [D.] c.s. de opdracht had gekregen die koopsom aan te wenden ter aflossing van de hypotheekschuld en de schulden van de pre-Vormerkungsbeslagleggers, kan de notaris naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden verweten dat hij niet bereid was tot afgifte van een verklaring als in het beslagverlof geformuleerd en valt niet in te zien waarom [B.] c.s. het niet willen geven van een dergelijke verklaring door de notaris zou kunnen worden tegengeworpen.
4.6. Grief 7 heeft eveneens betrekking op rechtsoverweging 3.5 van het vonnis van de voorzieningenrechter. Het betoog van [A.] in deze grief komt er, kort samengevat, op neer dat een beslag op de koopsom, voor zover niet nodig ter aflossing van de hypotheek, niet op een lijn kan worden gesteld met een beslag op de restant-koopsom na voldoening van hypotheekhouder en integrale voldoening van de pre-Vormerkungsbeslagleggers. Die conclusie van [A.] is op zichzelf juist maar voor het hierboven door het hof gegeven oordeel niet relevant. Deze grief leidt daarom evenmin tot een andere dan de door de voorzieningenrechter gegeven beslissing.
4.7.1. In grief 8 bestrijdt [A.] het oordeel van de voorzieningenrechter dat Stein Advocaten een voldoende belang heeft om in het geding tussen [B.] c.s. en [A.] te mogen tussenkomen. Volgens [A.] heeft de voorzieningenrechter in r.o. 3.7 van het bestreden vonnis ten onrechte overwogen dat Stein Advocaten een zelfstandig belang hebben om in ieder geval voorlopig te worden voldaan uit de opbrengst van de woning.
4.7.2. Het hof acht deze grief gegrond. Zoals hiervoor al overwogen is de regeling van de Vormerkung een regeling ter bescherming van de koper van een registergoed. De regeling staat er op zichzelf niet aan in de weg dat door een crediteur van de verkoper ook na de Vormerkung nog beslag kan worden gelegd op het registergoed en op de door de koper verschuldigde koopsom voor het registergoed. Nu de regeling niet tot strekking heeft een pre-Vormerkungs crediteur/beslaglegger van de verkoper te bevoordelen boven een post-Vormerkung crediteur/beslaglegger, valt niet in te zien waarom een pre-Vormerkungs crediteur/beslaglegger aan de regeling een zelfstandig recht zou kunnen ontlenen om zich tegen een beslag op de koopsom door de post-Vormerkungsbeslaglegger te verzetten. Dat een afweging van de belangen van de koper tegen die van de post-Vormerkung beslaglegger kan leiden tot een beslissing als hiervoor uiteengezet - de beslissing dat het beslag van de post-Vormerkungbeslaglegger op de koopsom moet worden opgeheven voor zover dit aan levering van het registergoed in de weg staat - en dat een dergelijke beslissing als bijkomend gevolg heeft dat een pre-Vormerkungsbeslaglegger voorlopig zijn gehele vordering uit de koopsom kan incasseren, betekent niet dat een dergelijke pre-Vormerkungsbeslaglegger ook zelfstandig jegens de post-Vormerkungsbeslaglegger aanspraak kan maken op een afzien van diens beslag op de koopsom. Voor een aanspraak van de ene beslaglegger jegens de andere op grond van het door deze laatste gelegde beslag (i.c. het beslag van [A.] ten laste van [D.] c.s. op de door [B.] c.s. te betalen koopsom) is slechts grond indien de eerstgenoemde beslaglegger de andere beslaglegger het door deze laatste gelegde beslag als misbruik van recht/onrechtmatig handelen zou kunnen verwijten. Een dergelijke grondslag wordt door Stein Advocaten echter niet aan de door haar als tussenkomende partij gestelde vordering ten grondslag gelegd. Stein Advocaten beroept zich voor haar vordering als tussenkomende partij uitsluitend op het bepaalde in art. 7:3 BW.
4.7.3. Aan toelating van Stein Advocaten als tussenkomende partij staat voorts in de weg het feit dat een tussenkomende partij een eigen vordering heeft die zich richt tegen beide procespartijen. Stein Advocaten heeft weliswaar - naast haar vordering tegen [A.] - ook een vordering tegen [B.] c.s. geformuleerd doch enige reële inhoud heeft die vordering - het gehengen en gedogen van een opheffing van het onder hen gelegde beslag - niet nu immers niet valt in te zien waarom Stein Advocaten voor een vordering harerzijds tot opheffing van het door [A.] gelegde beslag afhankelijk zou zijn van een gehengen en gedogen van zodanige opheffing door [B.] c.s.
4.7.4. Stein Advocaten heeft in eerste aanleg subsidiair gevorderd als gevoegde partij aan de zijde van [B.] c.s. te worden toegelaten. Als grondslag voor die vordering heeft zij echter niet meer gesteld dan ‘dat haar belangen in grote lijnen parallel lopen aan de door [B.] c.s. in de inleidende dagvaarding geschetste belangen’. Naar het oordeel van het hof heeft Stein Advocaten hiermee onvoldoende concreet aangegeven wat haar belang bij voeging aan de zijde van [B.] c.s. is. Het hof ziet daarom ook voor toewijzing van deze subsidiaire vordering geen grond.
4.8. Het voorgaande betekent dat ook grief 10 ten dele - namelijk voor wat betreft de proceskostenveroordeling ten gunste van Stein Advocaten - slaagt.
4.9.1. Op grond van het voorgaande zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden vernietigd voor zover de voorzieningenrechter een voldoende belang aanwezig heeft geacht om Stein Advocaten als tussenkomende partij toe te laten en de bij het vonnis van 3 juli 2008 gegeven voorziening mede ten behoeve van Stein Advocaten uit te spreken en voor zover [A.] bij het bestreden vonnis is veroordeeld in de proceskosten van Stein Advocaten. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
4.9.2. [A.] zal ten aanzien van [B.] c.s. als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen. In het geding tussen Stein Advocaten en [A.] is Stein Advocaten de geheel of grotendeels in het ongelijk gestelde partij die in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep dient te worden verwezen. Het hof zal die kosten aan de zijde van [A.] voor de eerste aanleg begroten op nihil nu niet is gebleken dat de interventie van Stein Advocaten aan de zijde van [A.] tot extra proceskosten heeft geleid. In hoger beroep zal het hof de kosten aan de zijde van [A.] voor de helft toerekenen aan het tegen Stein Advocaten gerichte hoger beroep, zulks met uitzondering van de kosten van het pleidooi in hoger beroep die het hof geheel aan het hoger beroep tussen [A.] en [B.] c.s. zal toerekenen.
4.9.3. De vordering van [A.] tot terugbetaling door Stein Advocaten van de door [A.] aan haar op grond van het vonnis in eerste aanleg betaalde proceskosten is, gelet op het voorgaande, toewijsbaar. De vordering van [A.] tot terugbetaling van de aan [B.] c.s. betaalde proceskosten van de eerste aanleg zal worden afgewezen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover Stein Advocaten daarbij als tussenkomende partij is toegelaten en voor zover de bij het dictum toegewezen vordering mede tegen haar is toegewezen, alsmede ten aanzien van de veroordeling van [A.] in de proceskosten van Stein Advocaten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Stein Advocaten om als tussenkomende partij althans als gevoegde partij aan de zijde van [B.] c.s. te worden toegelaten af;
veroordeelt Stein Advocaten in de proceskosten van het geding in tussenkomst, welke kosten aan de zijde van [A.] worden begroot op nihil;
bekrachtigt, onder verbetering en/of aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [A.] in de proceskosten van het tegen [B.] c.s. ingestelde hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [B.] c.s. tot op heden worden begroot op € 280,= aan verschotten en op € 2.682,= aan salaris advocaat;
veroordeelt Stein Advocaten in de proceskosten van het hoger beroep tussen [A.] en haar, welke kosten aan de zijde van [A.] worden begroot op € 175,90 aan verschotten en op € 447,= aan salaris advocaat;
veroordeelt Stein Advocaten tot terugbetaling aan [A.] van de door [A.] aan haar betaalde proceskosten van de eerste aanleg ten bedrage van € 1.067,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van betaling van dit bedrag door [A.] aan Stein Advocaten (22 juli 2008);
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, C.W.T. Vriezen en A.P.A. de Klerk-Leenen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 oktober 2011.