GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.043.489
arrest van de vierde kamer van 18 oktober 2011
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.P. Knippenbergh,
General Motors Acceptance Corporation Nederland N.V., tevens handelend onder de naam Opel Credit B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Post,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 maart 2011 in het hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven onder nummer 564406/HA ZA 08-4799 gewezen vonnissen van 12 februari 2009 en 9 juli 2009 tussen appellant - hierna te noemen [X.] - als gedaagde en geïntimeerde - hierna te noemen General Motors - als eiseres. Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten.
6. Het tussenarrest van 22 maart 2011
Bij genoemd arrest heeft het hof voor het verkrijgen van nadere inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling een comparitie gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. General Motors heeft ten behoeve van de comparitiezitting twee producties overgelegd, welke zich niet in het procesdossier van [X.] bevonden. Op 13 juli 2011 heeft de comparitie plaatsgevonden waarbij [X.] en een gevolmachtigde van General Motors aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Tijdens de comparitie is door General Motors een notitie overgelegd. Hiertegen is door [X.] bezwaar gemaakt. De notitie is niet conform het procesreglement overgelegd, zodat deze geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier. Partijen zijn niet tot een schikking gekomen. Partijen hebben vervolgens desgevraagd aangegeven geen behoefte meer te hebben aan het nemen van een akte.
7.2. Ten slotte hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. Zoals overwogen in ro. 4.6.5. van het tussenarrest van 22 maart 2011 ligt de vraag voor of de omstandigheden in deze zaak dusdanig zijn dat [X.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op het ontbreken van het dwingendrechtelijk voorgeschreven vereiste van ingebrekestelling. Het hof is daarbij van oordeel dat de toedracht rond de afgifte van de auto van groot belang is bij de beantwoording van deze vraag.
8.1.2. Uit de comparitie is naar voren gekomen dat de beslaglegging door de belastingdienst zonder afgifte van de auto is geschied. Dat betekent dat [X.] nog de beschikking had over de auto ten tijde van de ontvangst van de brief van General Motors van 2 augustus 2006, waarbij de overeenkomst werd ontbonden en de onmiddellijke teruggave van de auto werd geëist. Met betrekking tot de wijze van inbeslagname van de auto heeft [X.] tijdens de comparitie verklaard:
‘Op 15 augustus 2006 was ik op weg naar mijn moeder en ik merkte dat er al enige tijd iemand achter mij aanreed. Op de oprit bij mijn moeder werd ik aangesproken door de bestuurder van die auto, die alleen was. Hij zei mij dat hij van General Motors was en dat ik de auto en de sleutel moest inleveren, en ik moest ook een verklaring tekenen. Ik wist niet wat ik moest doen en ik heb toen de auto en de sleutels afgegeven en die verklaring getekend. Op dat moment is niet gezegd dat ik de achterstand nog kon betalen.’
8.1.3. Het hof is van oordeel dat uit de door [X.] genoemde, door General Motors niet bestreden, toedracht van de afgifte van de auto blijkt dat deze weliswaar in zekere mate vrijwillig is geschied, maar niet zodanig dat er sprake is van een uitdrukkelijke toestemming van [X.] in de afgifte van de auto. Er was sprake van een ‘overvalstechniek’ van de kant van General Motors, waarna [X.] de auto onder de druk van de omstandigheden uit handen heeft gegeven. Ook uit andere gedragingen blijkt niet dat [X.] uitdrukkelijk zou hebben ingestemd met de afgifte van de auto.
8.1.4. Gelet op het feit dat de hier van belang zijnde bepalingen van de WCK en de bepalingen van huurkoop in art. 7A:1576h-x BW ter bescherming van de huurkoper /consument zijn opgenomen, is het hof van oordeel dat de geschetste omstandigheden niet dusdanig zijn dat aan [X.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op het ontbreken van het dwingendrechtelijk voorgeschreven vereiste van een ingebrekestelling. De omstandigheden die betrekking hebben op de betalingsachterstand van vijf maanden en de beslaglegging op de auto door de fiscus, doen aan dit oordeel niet af. Dit zijn juist omstandigheden die voor General Motors aanleiding hadden moeten zijn om [X.] in gebreke te stellen, zoals de wettelijke en ook de contractuele bepalingen vereisen om hem daarbij in staat te stellen het verschuldigde bedrag alsnog te voldoen.
8.1.5. Het voorgaande leidt ertoe dat de tweede, derde en vierde grief slagen.
Door het ontbreken van een ingebrekestelling is [X.] niet in verzuim geraakt en heeft General Motors de Koop- en Financieringsovereenkomst ten onrechte ontbonden. Dat houdt enerzijds in dat het verschuldigde niet ineens opeisbaar is geworden, en anderzijds dat de auto ten onrechte is teruggenomen en verkocht en dat [X.] geen vertragingsvergoeding verschuldigd is geworden.
8.2. De vordering van General Motors, voor zover in dit hoger beroep aan de orde, bestaat uit het restant van de huurkoopsom, vermeerderd met rente en kosten en verminderd met de opbrengst van de verkoop van de auto. General Motors heeft haar vordering gegrond op schadevergoeding na ontbinding van de Koop- en Financieringsovereenkomst. Zoals hiervoor overwogen is de overeenkomst niet rechtsgeldig ontbonden, omdat [X.] niet in verzuim verkeerde. Dat betekent dat de grondslag aan de hiervoor genoemde vordering is ontvallen.
8.3. General Motors heeft geen feiten aangevoerd of stellingen ingenomen, die tot een andere grondslag van haar vordering zouden kunnen leiden, maar heeft zich enkel gebaseerd op de, volgens haar stellingen rechtsgeldige, ontbinding. Nu - mede gelet op hetgeen het hof in ro. 4.7. van het tussenarrest van 22 maart 2011 heeft aangegeven - General Motors niet nader heeft gesteld waarop haar vordering zou zijn gebaseerd als van een geldige ontbinding geen sprake zou zijn, zal het hof haar vordering, voor zover in dit hoger beroep aan de orde, afwijzen.
8.4. Van het door de kantonrechter toegewezen bedrag maakt een bedrag van € 888, - deel uit, dat betrekking heeft op door General Motors betaalde wegenbelasting. De kantonrechter heeft dit deel van de vordering toegewezen op grond van art. 6: 200 BW, zaakwaarneming. Tegen deze toewijzing in ro. 2.6 van het bestreden vonnis heeft [X.] geen grief gericht, zodat dit deel van de vordering in hoger beroep niet aan de orde is.
8.4.1. De door de kantonrechter toegewezen contractuele rente van 10,3 % per jaar heeft mede betrekking op voornoemd deel van de vordering inzake de betaalde wegenbelasting. De achtste grief van [X.] richt zich tegen deze toegewezen rente vanaf 13 september 2006. De betaalde wegenbelasting is niet gebaseerd op de tussen partijen bestaande overeenkomst, maar op zaakwaarneming, zodat [X.] over dit bedrag niet de contractuele rente is verschuldigd.
8.4.2. Op grond van art. 6:119 BW is [X.], vanaf het moment dat hij in verzuim is geraakt, gehouden de wettelijke rente over het bedrag van € 888, - te voldoen. Zoals overwogen in ro. 4.6.1 van het tussenarrest van 22 maart 2006, kan de brief van 2 augustus 2006 niet worden beschouwd als een ingebrekestelling. Bovendien is in deze brief het bedrag van € 888, - aan betaalde wegenbelasting ook niet opgenomen. In de brief van 23 oktober 2006 die volgens General Motors namens haar door [Z.] c.s. aan [X.] is gestuurd, wordt enkel verwezen naar de contractuele rente over de hoofdsom. Deze brief, wat er ook zij van de ontvangst daarvan door [X.], kan niet als een ingebrekestelling worden beschouwd met betrekking tot de betaalde wegenbelasting. Het voorgaande betekent dat [X.] over het bedrag van € 888, - de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van de inleidende dagvaarding op 26 mei 2008.
8.6. De tiende grief van [X.] heeft betrekking op de proceskostenveroordeling. Gelet op het voorgaande zal het hof General Motors als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van beide instanties, zodat deze grief geen nadere behandeling behoeft. Wegens het slagen van de tweede, derde en vierde grief, behoeven de overige grieven eveneens geen behandeling.
8.8. Het hof zal, gelet op het hiervoor overwogene, het bestreden vonnis vernietigen voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dat wil zeggen behoudens voor zover de veroordeling inhoudt een veroordeling tot betaling van € 888, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding.
vernietigt het vonnis voor zover dit aan het hof ter beoordeling is voorgelegd, behoudens de veroordeling tot betaling van € 888, -, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van General Motors af, voor zover deze het bedrag van € 888, -, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, overschrijdt;
veroordeelt General Motors in de proceskosten van eerste aanleg en hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [X.] worden begroot op € 750, - aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 334,25 aan verschotten en € 1.264, - aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2011.