ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.087.255
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoek tot schuldsanering

In deze zaak hebben appellanten, [X.] en [Y.], beiden wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend bij de rechtbank Maastricht om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft hen echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet (Fw), met name artikel 285. Appellanten hebben aangevoerd dat de termijn van drie weken die hen was gegeven om ontbrekende gegevens aan te vullen te kort was en dat de gevraagde informatie, een actuele sociale rapportage, niet onder de vereisten van artikel 285 lid 1 sub i Fw viel. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de argumenten van appellanten beoordeeld. Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. De wet vereist dat alle relevante informatie bij het verzoekschrift wordt ingediend, en het hof oordeelt dat de door de rechtbank gevraagde sociale rapportage essentieel is voor de beoordeling van de schuldenaar. Aangezien appellanten niet aan de verzoeken van de rechtbank hebben voldaan, bevestigt het hof de beslissing van de rechtbank en bekrachtigt het vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 24 oktober 2011
Zaaknummer: HV 200.087.255
Zaaknummer eerste aanleg: 159513/FT-RK en 159514/FT-RK 11.206
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
en
[Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.W. Rauh.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2011, hebben appellanten verzocht voormeld vonnis te vernietigen en - kort gezegd - appellanten alsnog ontvankelijk te verklaren in hun verzoek en hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2011. Bij die gelegenheid is mr. J.W. Rauh gehoord.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de ter zitting overgelegde stukken, te weten de brief van de griffier van de rechtbank Maastricht d.d. 18 maart 2011, gericht aan mr. Rauh, met daarin het verzoek om binnen een termijn van drie weken het verzoekschrift aan te vullen met een actuele sociale rapportage.
3. De beoordeling
3.1. Appellanten hebben de rechtbank verzocht om ten aanzien van ieder van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van appellanten blijkt een totale schuldenlast van ruim € 21.000,-. Daaronder bevinden zich een schuld bij Rabobank Maastricht van ruim € 3.400,- en diverse schulden bij de Belastingdienst van in totaal ruim € 3.800,-.
Uit genoemde verklaring blijkt tevens dat er geen minnelijk traject via Kredietbank Limburg heeft plaatsgevonden.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.
3.3. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat het verzoekschrift en de bijlagen nog steeds niet voldoen aan de in de artikelen 284 en 285 Fw en de toepasselijke Recofa-richtlijnen daaraan gestelde eisen. Immers, het ter completering in zijn geheel teruggestuurde verzoekschrift is niet aan de rechtbank geretourneerd. De griffier van de rechtbank had eerder bij brief van 18 maart 2011 nogmaals uitdrukkelijk aangegeven welke gegevens ontbraken - in dit geval een actuele sociale rapportage - en tevens verzocht deze gegevens binnen een termijn van drie weken alsnog aan te vullen. Deze gegevens zijn van belang voor de beantwoording van de vraag of appellanten aan alle wettelijke eisen voor toepassing van de schuldsaneringsregeling voldoen.
3.4. Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Appellanten hebben in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
3.4.1. Volgens appellanten is de door de rechtbank verleende termijn van drie weken om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken te kort. Zij hebben daarnaast gesteld dat de door de rechtbank gevraagde informatie - een actuele sociale rapportage - niet valt onder het bereik van het bepaalde in artikel 285 lid 1 sub i Fw en aldus artikel 287 lid 2 Fw niet van toepassing is, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank het verzoek van appellanten ontvankelijk had moeten verklaren en een (met redenen omklede) afwijzende beslissing had dienen te nemen. Dit geldt te meer nu wel degelijk een sociale rapportage is overgelegd, maar dit kennelijk door de rechtbank onvoldoende wordt geacht. Dat is een inhoudelijke beoordeling, aldus appellanten.
Voorts hebben appellanten aangevoerd dat de wet niet voorschrijft dat een gebrekkig verzoekschrift in zijn geheel wordt geretourneerd.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. De wetgever heeft met het bepaalde in artikel 285 lid 1 Fw de eis gesteld dat de verzoeker alle informatie bij het verzoekschrift verstrekt. Dit past in het beleid strenger te zijn aan de poort van de Wsnp en die alleen te openen voor schuldenaren die er klaar voor zijn, die een minnelijke procedure doorlopen hebben en waarvan bekend is wat hun financiële positie is. Wel kan de rechtbank ingevolge artikel 287 lid 2 Fw, indien in of bij het verzoekschrift gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw ontbreken, de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand gunnen om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Indien na deze termijn nog steeds gegevens ontbreken, wordt de schuldenaar niet-ontvankelijk verklaard.
3.5.2. De in artikel 285 lid 1 Fw vastgelegde opsomming van door de schuldenaar te overleggen informatie (sub a tot en met h) sluit af met een verzamelbepaling onder sub i, luidende dat in het verzoekschrift moet worden opgenomen een opgave van andere gegevens van belang om een zo getrouw mogelijk beeld te bieden van de vermogens- en inkomenspositie van de schuldenaar en van de mogelijkheden voor schuldsanering.
De parlementaire geschiedenis bij deze wetsbepaling wijst uit dat met deze restcategorie wordt beoogd te benadrukken dat de schuldenaar reeds bij het indienen van het verzoekschrift een algemene informatieplicht heeft die ertoe strekt dat alle informatie wordt verstrekt die relevant is voor de toelating tot en het verloop en de afronding van de schuldsaneringsregeling (zie Kamerstukken, MvT blz.14-15). Artikel 3.1.2.6 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken vormt een nadere uitwerking van deze bepaling.
3.5.2.1. Daarbij wordt, in verband met de ontvankelijkheid van het verzoek, onder meer ook gelet op de datum van de bij het verzoekschrift gevoegde stukken, hetgeen, anders dan appellanten kennelijk wensen te betogen, geen inhoudelijke doch enkel een formele toets is. Het gaat immers in het kader van artikel 285 lid 1 Fw en het daarmee samenhangende procesreglement om het (tijdig) verstrekken van (actuele) informatie ter verkrijging van een uitspraak waarbij, op basis van onder meer de eerder krachtens artikel 285 lid 1 Fw juncto artikel 3.1.2.6. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventieprocedures rechtbanken overgelegde stukken, inhoudelijk is beoordeeld of de betrokken schuldenaar kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, in het kader van welke inhoudelijke beoordeling artikel 288 Fw het wettelijke kader vormt. In het geval er, om welke redenen dan ook, in het geheel geen verzoekschrift met bijlagen (meer) in het geding is gebracht, kan een inhoudelijke beoordeling zonder meer al niet (meer) plaatsvinden en ligt een niet-ontvankelijkheid ook daarom al in de rede: wat valt er dan immers nog te beoordelen?
3.5.2.2. In het geval bepaalde informatie ontbreekt kan, zoals in het onderhavige geval, de rechtbank, meer in het bijzonder de griffier, de verzoeker(s) een termijn gunnen om alsnog een aantal gebreken te herstellen dan wel om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Daarbij hangt het van het door de betrokken rechtbank gevoerde interne beleid, althans de aldaar op de griffie gevolgde werkwijze, af, of in het kader van de aan de verzoeker(s) gegunde termijn het gehele verzoekschrift met bijlagen wordt teruggezonden dan wel of het verzoekschrift door de griffie wordt behouden in afwachting van de gevraagde nadere stukken.
De (on-)wenselijkheid - in een bepaald geval - van een dergelijke werkwijze staat primair ter beoordeling van het gerechtsbestuur van de betrokken rechterlijke instantie. Zij komt het hof reeds daarom niet apert onredelijk voor nu beide methoden voorzien in het verzoeker(s) gunnen van een aanvullende termijn voor het toezenden van stukken als bedoeld in artikel 287 lid 2 Fw.
3.5.3. Naar het oordeel van het hof kan de door de rechtbank gevraagde informatie, een actuele sociale rapportage, worden geschaard onder de hiervoor genoemde restcategorie van artikel 285 lid 1 sub i Fw. Het betreft immers algemene informatie omtrent de positie van de schuldena(a)r(en), welke informatie ertoe bijdraagt dat “een zo getrouw mogelijk beeld wordt geboden van de vermogens- en inkomenspositie van de schuldenaar en van de mogelijkheden voor schuldsanering”; in het kader van een sociale rapportage wordt in de regel onder meer een actueel beeld geschetst van hoe de schulden zijn ontstaan in het licht van de maatschappelijke en financiële achtergrond of, kort gezegd, een actueel beeld van de persoonlijke omstandigheden die invloed hebben gehad op het ontstaan van de schulden waarnaar op de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw wordt geïnformeerd. Dat betekent dat ingeval deze gegevens ontbreken de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 287 lid 2 Fw juncto artikel 3.1.2.7. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken aan verzoekers een termijn van ten hoogste één maand kan gunnen om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Dit is in de onderhavige zaak ook gebeurd, nu aan appellanten immers een termijn van drie weken is gegeven. Eventueel hadden appellanten overigens om de langere termijn van één maand kunnen verzoeken (en, zo mogelijk, om verlenging van deze termijn).
3.5.4. Nu appellanten niet aan het verzoek van de rechtbank hebben voldaan, doordat zij hebben nagelaten de ontbrekende gegevens aan te vullen, leidt dit het hof tot de slotsom dat de rechtbank op goede gronden heeft mogen komen tot het oordeel dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek.
3.6. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.M. Aarts en J.H.T. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2011.