GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.003.887
arrest van de eerste kamer van 11 oktober 2011
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A.D. Blaauw,
[Y.] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.G. Goumans,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 februari 2008 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 13 september 2006, 16 mei 2007 en 28 november 2007, tussen appellant - [X.] - als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde - [Y.] Beheer - als eiseres in conventie en verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 161063 / HAZA 06-950)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 16 mei en 28 november 2007 en dat het hof alsnog, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vordering in conventie zal afwijzen en de vordering in reconventie toewijzen, met veroordeling van [Y.] Beheer in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] Beheer de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
In conventie en reconventie
4.1 Gelet op hun samenhang zal het hof de geschillen in conventie en reconventie gevoegd behandelen.
4.2 Nu tegen het tussenvonnis van 13 september 2006 geen grieven zijn aangevoerd, zal [X.] - zoals door hem ook verzocht - in zoverre in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3 Tegen de door de rechtbank in haar vonnis van 16 mei 2007 onder 3.2. vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Het hof neemt deze feiten tot uitgangspunt en zal de relevante feiten hierna eveneens weergeven.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(i) [X.] was in 2001 tezamen met de heren [A.] en [B.] (deze twee via hun beheersvennootschappen [Y.] Beheer BV respectievelijk [Z.] beheer BV) oprichter van Interworks Facilities BV - Interworks - waarin zij aandelen hielden voor respectievelijk 20, 40 en 40%.
[X.] werd benoemd tot bestuurder van Interworks.
(ii) Interworks verleende middels detachering van personeel facilitaire diensten aan verschillende BV’s - de SPOG-groep - waarvan [A.] en [B.] middellijk de aandelen hielden.
(iii) Op of omstreeks 29 september 2003 is [X.] in de aandeelhoudersvergadering als bestuurder van Interworks ontslagen.
(iv) In een bespreking tussen [X.] en [A.] op of omstreeks 5 oktober 2003 is onder meer besloten de activiteiten van Interworks te beëindigen.
(v) Op 10 oktober 2003 heeft [Y.] Beheer per bank een bedrag van € 10.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van [X.] onder vermelding van: ”lening conform afspraak d.d. 7 oktober 2003” (prod.1 inl. dagv.).
(vi) Op 3 februari 2004 is Interworks in staat van faillissement verklaard.
(vii) Bij brief van 28 november 2005 (prod. 3 inl. dagv.) heeft [Y.] Beheer aan [X.] verzocht een voorstel te doen tot terugbetaling van het onder iv genoemde bedrag, waartoe [Y.] Beheer onder meer schreef: “Op 10 oktober 2003 is aan jou persoonlijk een lening verstrekt ter grootte van € 10.000,--. Dit ter overbrugging van je acute financiële problemen vanwege de dramatische situatie destijds bij Interworks B.V. e.e.a. volgens onze afspraak van 7 oktober 2003.” [X.] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven en genoemd bedrag niet aan [Y.] Beheer terugbetaald.
4.4 [Y.] Beheer heeft [X.] bij dagvaarding van 18 mei 2006 in rechte betrokken en gevorderd dat [X.] wordt veroordeeld om aan [Y.] Beheer te betalen € 10.000,-- met rente, incassokosten en proceskosten. [Y.] Beheer heeft haar vordering gebaseerd op geldlening, subsidiair onverschuldigde betaling. [X.] heeft verweer gevoerd en gesteld dat van geldlening geen sprake was, maar dat hij op of omstreeks 5 oktober 2003 met [A.] had afgesproken dat - in het kader van de vereffening van Interworks - [Y.] Beheer aan [X.] zou vergoeden hetgeen [X.] wegens achterstallige managementvergoedingen en voorgeschoten personeelskosten van Interworks te vorderen had en dat de betaling van € 10.000,-- een voorschot betrof op de overeengekomen vergoeding.
Op grond van die door hem gestelde afspraak heeft [X.] in reconventie van [Y.] Beheer betaling gevorderd van € 60.000,--. [Y.] Beheer heeft de stellingen van [X.] gemotiveerd betwist.
4.5 Bij tussenvonnis van 16 mei 2007, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vordering in reconventie als onvoldoende onderbouwd afgewezen. In conventie heeft de rechtbank [Y.] Beheer opgedragen de gestelde geldlening te bewijzen. [Y.] Beheer heeft van bewijslevering afgezien. Bij eindvonnis van 28 november 2007, waarvan beroep, heeft de rechtbank de primair gestelde grondslag van de vordering in conventie, geldlening, als onbewezen verworpen. Voorts heeft de rechtbank de vordering op de subsidiaire grondslag, onverschuldigde betaling, toegewezen op de grond - kort gezegd - dat aan de betaling geen geldige titel ten grondslag ligt, aangezien de door [X.] in reconventie gestelde titel voor de betaling niet is komen vast te staan en een andere titel niet is gesteld of gebleken.
4.6 Het hof behandelt eerst grief II waarmee [X.] klaagt over de toewijzing van de vordering in conventie op grond van onverschuldigde betaling. [X.] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat op [Y.] Beheer als eiseres in conventie de bewijslast rust van haar stelling dat zij onverschuldigd heeft betaald. Iedere betaling veronderstelt immers een inschuld, aldus [X.].
Deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte aan haar beslissing in conventie ten grondslag heeft gelegd het feit dat de door [X.] in reconventie ingestelde vordering, gebaseerd op de door hem gestelde vergoedingsafspraak, werd afgewezen. Deze afwijzing hing immers nauw samen met de op [X.] als eiser in reconventie rustende stelplicht en bewijslast. Door te overwegen als zij heeft gedaan, heeft de rechtbank ten onrechte de bewijslast ter zake de subsidiaire grondslag van de vordering in conventie omgekeerd. Zoals de rechtbank terecht in het gemotiveerde verweer van [X.] in conventie aanleiding gevonden heeft om aan [Y.] Beheer bewijs op te dragen van de door haar gestelde overeenkomst van geldlening, had de rechtbank stelplicht, bewijslast en bewijsrisico ter zake de door [Y.] Beheer aangevoerde subsidiaire grondslag van haar vordering eveneens bij haar dienen te laten. [Y.] Beheer heeft het verlangde bewijs van de door haar gestelde geldlening niet bijgebracht.
Nu [Y.] Beheer in beroep volstaat met een in algemene termen herhaald bewijsaanbod en niet aangeeft wat zij nader wil bewijzen en op welke wijze, gaat het hof aan dat bewijsaanbod voorbij. Omdat verder geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die haar standpunt schragen, is ook de door [Y.] Beheer gestelde onverschuldigde betaling rechtens niet komen vast te staan. De vordering in conventie dient derhalve alsnog te worden afgewezen.
4.7 Met grief I klaagt [X.] dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering in reconventie heeft afgewezen. Ter onderbouwing van zijn grief voert [X.], zakelijk weergegeven, aan:
- dat hij, na kort tevoren als directeur van Interworks te zijn ontslagen, op 5 oktober 2003 in een gesprek met [A.] heeft aangegeven dat hij wegens niet ontvangen managementvergoedingen en voorgeschoten personeelslasten ongeveer € 60.000,-- van Interworks te vorderen had;
- dat [A.] heeft gezegd: “dat gaan we betalen”;
- dat hij hieruit mocht begrijpen dat [A.] en [B.], althans hun BV’s, althans [Y.] Beheer als belanghebbende(n) in Interworks zijn vordering op Interworks zou(den) vergoeden in het kader van de vereffening van Interworks;
- dat hij, zoals met [A.] afgesproken, de betaling van € 10.000,-- van [Y.] Beheer mocht beschouwen als voorschot op deze vergoeding;
- dat de door [A.] en [B.] gecontroleerde BV’s in de SPOG-groep dankzij de door Interworks verleende diensten winst hebben genoten, doch deze diensten niet hebben betaald, waardoor zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens de crediteuren van Interworks, waaronder [X.];
- dat [Y.] Beheer reeds op grond van dit laatste, dus ongeacht enige afspraak of toezegging, gehouden is tot vergoeding aan [X.] van hetgeen [X.] van Interworks te vorderen heeft;
4.8 [Y.] Beheer heeft de stellingen van [X.] bestreden en - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
- dat [A.] louter omdat [X.] door de precaire situatie van Interworks financieel aan de grond zat een lening van € 10.000,-- aan [X.] heeft toegezegd en verstrekt;
- dat door [A.] geen enkele toezegging is gedaan tot betaling van hetgeen [X.] van Interworks te vorderen had;
- dat [Y.] Beheer bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de vordering van [X.] op Interworks betwist en er op wijst dat [X.] de aard en samenstelling van die vordering niet onderbouwt;
- dat [Y.] Beheer het gestelde omtrent onrechtmatig handelen door de SPOG-groep betwist en dat [X.] zijn stellingen ter zake niet onderbouwt, met name ook niet aangeeft wat [Y.] Beheer met dat handelen te maken zou hebben.
4.9 Het hof overweegt als volgt. [X.] heeft zijn stelling dat aan hem door [A.] de beweerde vergoeding van € 60.000,-- is toegezegd in hoger beroep herhaald, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door [Y.] Beheer geen bewijs daarvan aangeboden. [X.] heeft wel bewijs aangeboden van de hoogte van het bedrag dat hij in oktober 2003 van Interworks te vorderen had en van zijn stelling dat de door [A.] en [B.] gecontroleerde SPOG-groep diensten van Interworks onbetaald heeft gelaten. Het hof passeert echter dit bewijsaanbod als niet ter zake doende, aangezien de te bewijzen (omvang van de) vordering van [X.] op Interworks niet meebrengt dat [Y.] Beheer die vordering aan [X.] zou dienen te voldoen en aangezien voorts het feit dat de SPOG-groep nota’s van Interworks onbetaald heeft gelaten, indien bewezen, nog niet tot de conclusie leidt dat [Y.] Beheer jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is geworden, te minder omdat gesteld noch gebleken is dat [Y.] Beheer deel uitmaakt van de SPOG-groep. Het hof neemt voorts in aanmerking dat [X.] zijn stelling dat [Y.] Beheer onrechtmatig heeft gehandeld ook overigens zo weinig feitelijk heeft onderbouwd dat het gestelde, indien al bewezen - een concreet bewijsaanbod ontbreekt - naar het oordeel van het hof de vordering in reconventie niet kan dragen. De eerste grief faalt dan ook.
4.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd behoudens wat betreft de afwijzing van de vordering in reconventie.
Het hof ziet aanleiding de proceskosten in beide instanties te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
in conventie en reconventie:
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Breda van 13 september 2006;
vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Breda van 16 mei 2007 en 28 november 2007, behoudens voor zover daarbij de vordering van [X.] in reconventie is afgewezen,
wijst de vordering van [Y.] Beheer in conventie af;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en A.S. Arnold en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2011.