GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 oktober 2011
Zaaknummer: HV 200.087.246/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10/40R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de voordracht van de rechter-commissaris wordt afgewezen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door mr. M.E.Th. Hogervorst
- mr. N.J.M. Janssen, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 april 2011;
- de stukken van de eerste aanleg, afkomstig van de advocaat van [X.];
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder van [X.] d.d. 17 mei 2011.
3.1. Bij vonnis van 3 februari 2010 is ten aanzien van [X.] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 2 maart 2011 tussentijds beëindigd, nu [X.] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en tracht zijn schuldeisers te benadelen.
Bij het ontbreken van voldoende baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
De rechtbank heeft overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat de schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen nu hij slechts gedeeltelijk aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, zijn crediteuren heeft benadeeld door huurinkomsten buiten de boedel te houden en niet behoorlijk heeft gesolliciteerd.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de inlichtingenplicht en afdrachtverplichting stelt [X.] dat hij de bewindvoerder wel op de hoogte heeft gesteld van de problemen omtrent het bedrijfspand. [X.] zat vast aan een contract voor bepaalde tijd en heeft daarom het pand onderverhuurd. De onderhuurder betaalde niet, waardoor [X.] de huur niet kon afdragen aan de bewindvoerder. [X.] heeft niet welbewust de bewindvoerder om de tuin geleid.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting stelt [X.] dat hij heeft gesolliciteerd naar beste vermogen. Hij is echter niet in staat schriftelijk in het Nederlands te communiceren, waardoor hij geen sollicitatiebrieven kan schrijven. Hij heeft mogelijke werkgevers persoonlijk benaderd. Ter zitting heeft [X.] verklaard dat hij bij Start People, een uitzendbureau in België, is aangenomen. Hij kan in België aan de slag in de schoonmaakbranche.
3.4.1. De bewindvoerder heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het bedrijfspand in [vestigingsplaats] heeft de bewindvoerder verklaard dat hij niet op de hoogte was van de huurovereenkomst met betrekking tot dit pand. Pas in de zomer van 2010 is de bewindvoerder op de hoogte gesteld van deze huurovereenkomst door de hoofdverhuurder. Verder heeft de bewindvoerder verklaard dat de huurpenningen tot en met mei 2010 door [X.] betaald zijn aan de hoofdverhuurder. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat [X.] ook tot en met mei 2010 de huurpenningen heeft ontvangen van de onderhuurder.
Ten aanzien van de sollicitatieplicht heeft de bewindvoerder verklaard dat hij in eerste instantie slechts een handgeschreven lijst met pizzeria’s in Zuid-Limburg heeft ontvangen van [X.]. Vervolgens heeft hij folders van pizzeria’s ontvangen van [X.]. Hieruit volgt dat [X.] niet behoorlijk solliciteert.
De bewindvoerder heeft in ter zitting zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub e Fw, te beoordelen of er bij [X.], sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het trachten zijn schuldeisers te benadelen.
3.5.2. Door het hof is allereerst vastgesteld dat [X.] in staat is gebleken al hetgeen ter zitting naar voren is gebracht te begrijpen en de door het hof gestelde vragen te beantwoorden. Ten tweede heeft het hof vastgesteld dat alles voldoende is besproken en behandeld gedurende de mondelinge behandeling. Het vorenstaande is mede bevestigd door de advocaat van [X.].
3.5.3. Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] tussentijds beëindigd dient te worden. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat het hof tot een ander oordeel brengt.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.5.3.1. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [X.] de huur ten behoeve van het in [vestigingsplaats] gelegen bedrijfspand aan de hoofdverhuurder heeft betaald tot en met mei 2011. Uit deze gegevens leidt het hof af dat [X.] tot en met mei 2010 huurpenningen heeft ontvangen van de onderhuurder. [X.] heeft nagelaten deze huurinkomsten aan de boedel af te dragen; voor zover, zoals de advocaat van [X.] heeft betoogd, er op enigerlei moment sprake is geweest van verrekening tussen [X.] en de onderverhuurder stelt het hof vast, dat verrekening ook een vorm van betaling is en dat in elk geval ook hiervan geen melding aan de bewindvoerder is gemaakt. Daarbij tekent het hof nog aan dat gelet op enerzijds het uit de overgelegde verslagen van de bewindvoerder gebleken inkomen van [X.] (en diens echtgenote) en gezien anderzijds de uit de overgelegde verslagen gebleken huurprijs die [X.] ook tijdens de periode van de schuldsanering aan de verhuurder moest betalen - pas na toestemming van de rechter-commissaris werd de huurovereenkomst voor dit bedrijfspand eerst op 1 augustus 2010 ontbonden - [X.], redelijkerwijs gesproken, ook wel inkomsten uit onderverhuur moet hebben ontvangen, omdat hij anders zelf niet aan zijn verplichtingen jegens de eigenlijke verhuurder van het bedrijfspand kon voldoen. Eerst in mei 2011, toen de onderverhuurder kennelijk zelf niet meer wilde betalen, kwam [X.] dan ook zelf in de problemen waar het de door hem zelf te betalen huurpenningen voor het bedrijfspand betrof. Dit ligt ook in de lijn van hetgeen de bewindvoerder heeft verklaard, namelijk dat, zoals uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt, “men doende was een procedure te voeren over de indexering van de huur en twee maanden huur” en dat, zoals de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende weersproken heeft gesteld, uit de concept-dagvaarding/de verklaring van de hoofdverhuurder blijkt dat tot en mei 2010 door [X.] de huurpenningen voor het bedrijfspand zijn betaald.
Naar het oordeel van het hof vormt dit extra grond voor het eerder ook al door de rechtbank gegeven oordeel dat [X.] met het houden van - bepaalde - huuropbrengsten buiten de boedel zijn crediteuren heeft benadeeld en in elk geval de bewindvoerder over de kwestie van het bedrijfspand niet, althans onvoldoende dan wel onvolledig heeft geïnformeerd.
3.5.3.2. Verder is het hof van oordeel dat [X.] niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Ter zitting is door [X.] verklaard dat hij wel degelijk gesolliciteerd heeft, maar dit is niet meer te controleren. Verder is niet gebleken dat, afgezien van het werk dat [X.] thans kennelijk via een uitzendbureau heeft gevonden, [X.] in 2011 daadwerkelijk enige, laat staan voldoende, sollicitatieactiviteiten heeft ondernomen. Ter zitting in hoger beroep heeft [X.] gesteld zo’n 19 keer te hebben gesollicteerd gedurende de periode maart 2010-december 2010, hetgeen, daargelaten dat dit thans niet meer is te controleren, beduidend minder is dan ingevolge de zogenoemde Recofa-richtlijnen is voorgeschreven.
3.5.4. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] tussentijds beëindigd dient te worden.
3.6. Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2011.