ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7369

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.091.067
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en recidivegedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [X.] tot de schuldsaneringsregeling. [X.] had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [X.] niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij schulden had laten ontstaan die voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling voor misdrijven. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 3 oktober 2011 gehouden, waarbij [X.] werd bijgestaan door zijn advocaat. Tijdens de behandeling heeft [X.] zijn situatie toegelicht en aangegeven dat hij zich inspande om zijn schulden af te lossen, ondanks dat hij erkende dat een deel van zijn schulden niet te goeder trouw was ontstaan.

Het hof heeft de argumenten van [X.] overwogen, waaronder zijn inspanningen om zijn schulden te voldoen en de steun die hij van de gemeente Eindhoven ontving. Echter, het hof concludeerde dat [X.] niet voldoende had aangetoond dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle had gekregen. Het hof benadrukte dat de wet de rechter de mogelijkheid biedt om een langere termijn in acht te nemen voor schulden die voortvloeien uit misdrijven, vooral gezien het recidivegedrag van [X.].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat [X.] niet werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof gaf aan dat, mocht [X.] in de toekomst opnieuw een aanvraag indienen, hij beter onderbouwde stukken moet overleggen om aan te tonen dat hij zijn financiële situatie onder controle heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 oktober 2011
Zaaknummer: HV 200.091.067/01
Zaaknummer eerste aanleg: 230933/FT -RK 11.833
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. M.J. van de Laar.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juli 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 21 juli 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [X.] alsnog wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. P.M.A. van de Laar, waarnemend voor mr. M.J. van de Laar.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 juli 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [X.] d.d. 20 september 2011.
3. De beoordeling
3.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 52.389,79. Daaronder bevinden zich schulden die betrekking hebben op strafbare feiten. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat diverse schulden niet saneerbaar zijn.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van [X.] op grond van artikel 288 lid 2 aanhef en sub c Fw afgewezen, omdat [X.] schulden heeft laten ontstaan welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358 lid 4 Fw ter zake van één of meer misdrijven.
De rechtbank heeft voorts op de voet van artikel 288 lid 3 overwogen dat het niet aannemelijk is dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van de schulden onder controle heeft gekregen.
3.3. [X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
[X.] erkent dat het merendeel van de schulden niet te goeder trouw is ontstaan. Er zijn inmiddels echter meer dan vijf jaar verstreken en [X.] tracht zijn leven weer op de rit te krijgen en zijn schulden zoveel mogelijk te voldoen. In 2009 heeft [X.] vanwege zijn slechte financiële situatie nog eenmaal een misstap begaan en een diefstal gepleegd. Hij is echter van mening dat hij een kans dient te krijgen om uit de negatieve financiële spiraal te geraken nu hij te goeder trouw is. In tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank dat [X.] ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden niet te goeder trouw is geweest, heeft [X.] zich wel degelijk ingezet om zijn schulden zoveel mogelijk te voldoen. De CJIB-schulden zijn inmiddels voldaan. De met de CJIB-schulden verband houdende betaling ad € 7.112,80 op 7 september 2011 door mevrouw [Y.] betreft een schenking, aldus [X.] ter zitting in hoger beroep. Ten aanzien van de schuld die voortvloeit uit het strafbare feit dat [X.] in 2005 heeft begaan lost [X.] € 100,-- per maand af. Ten aanzien van de schuld die betrekking heeft op de autodiefstal die in België is gepleegd lost [X.] € 75,-- per maand af. De gemeente Eindhoven ondersteunt [X.] om zijn leven weer op de rit te krijgen. Op advies van de gemeente is [X.] aangemeld bij Ergon. Op deze wijze heeft [X.], nu hij zonder werk zit, een zinvolle dagbesteding door middel van een sociale werkplaats. Ten aanzien van de schulden heeft de gemeente [X.] geadviseerd om een toelatingsverzoek te doen tot de schuldsaneringsregeling.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2. Ingevolge artikel 288 lid 2 sub c Fw wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358 lid 4 Fw, ter zake van één of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór de dag van het verzoekschrift, tenzij de rechter aanleiding ziet om een langere termijn in acht te nemen.
3.5.3. Het hof stelt vast naar aanleiding van het verhandelde ter zitting alsmede uit de overgelegde stukken dat [X.] heeft afgelost op een aantal van zijn schulden. Uit de door [X.] overgelegde bankafschriften van oktober t/m december 2010 blijkt dat er drie keer een bedrag van € 75,-- aan Kuik Partners Gerechtsdeurwaarders, drie keer een bedrag van € 100,-- aan Janssen & Janssen Gerechtsdeurwaarders en drie keer een bedrag van € 100,-- aan Hofman Gerechtsdeurwaarders is betaald. Tevens blijkt uit de stukken dat ten aanzien van de CJIB-schulden een bedrag van € 17.699,96 en € 2.861,80 is voldaan. Weliswaar heeft [X.] tijdens de behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij al sinds 2007 maandelijks aflossingen verricht, maar daarvan blijkt niet uit de in het geding gebrachte stukken. Daarbij plaatst het hof nog de kanttekening dat, getuige het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 juli 2011, [X.] in eerste aanleg heeft verklaard dat hij ten tijde van de aanvraag voor schuldhulp moest stoppen met het betalen van vrijwillige alimentatie, omdat schuldeisers dreigden met gijzeling en loonbeslag. Dit duidt niet meteen op – vrijwillige – aflossingen in de periode van vóór oktober 2010. Overigens ontbreken ook bewijzen van aflossing op schulden in de periode vanaf januari 2011. Al deze omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, maken dat [X.] naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van – een aantal van – zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, dat is 11 mei 2011, te goeder trouw is geweest. Daarenboven is het hof met de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de door [X.] gepleegde feiten en het recidivegedrag van [X.] – uit de in hoger beroep overgelegde stukken valt op te maken dat [X.] zich in elk geval gedurende een aantal jaren bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan diefstal van auto’s in Nederland en België waarvoor hij ook (onherroepelijk) is veroordeeld en in verband met welke misdrijven later civielrechtelijke vorderingen tegen [X.] zijn ingesteld – er, in voorkomend geval, voldoende reden is om een langere termijn dan in artikel 288 lid 2 sub c Fw genoemde termijn in acht te nemen ten aanzien van het ontstaan van (bepaalde) schulden. De wet(sgeschiedenis) biedt de rechter deze discretionaire mogelijkheid ook.
3.5.4. Het hof kan op grond van artikel 288 lid 3 Fw [X.] desalniettemin toelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien voldoende aannemelijk is geworden dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. Daarbij stelt het hof vast dat [X.] op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw ook in appel kennelijk een beroep heeft willen doen met de in het appelschrift geformuleerde stelling dat “[X.] tracht om op de juiste wijze in het leven te staan en om zijn zaken op de juiste wijze op te lossen.” Dienaangaande heeft [X.] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard geen begeleiding van de reclassering noch, meer in het bijzonder waar het om “budgetbeheer” gaat, ondersteuning van de gemeente Eindhoven te krijgen (sterker nog: [X.] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd met de door de gemeente Eindhoven aangeboden cursus “Rondkomen met inkomen” al snel te zijn gestopt), maar, daarentegen, met een groep ex-gedetineerden, thans wel een traject via Ergon te volgen. Nadere stukken over de duur, inhoud, voortgang en resultaten van dit traject zijn door [X.] evenwel niet in het geding gebracht. Daarmee heeft [X.] op dit moment – nog – niet aannemelijk gemaakt dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, in welk verband het hof kortheidshalve naar rechtsoverweging 3.5.3. van het onderhavige arrest verwijst, onder controle heeft gekregen. Mogelijk dat, zo [X.] op het daartoe geëigende moment besluit bij de rechtbank een nieuwe aanvraag tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (na eerder een minnelijk traject vergeefs te hebben beproefd) te doen, hij mede met behulp van in rechte geloof dienende bescheiden dan wel voldoende aannemelijk kan maken wat hem thans naar het oordeel van het hof niet is gelukt: dat hij in de artikel 288 lid 3 Fw bedoelde omstandigheden onder controle heeft gekregen (daargelaten de kwestie van het aflossen op schulden).
3.6. Het bovenstaande leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2011.