ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.059.033 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van abonnementskosten door Intrum Justitia Nederland B.V. tegen [X.]

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van Intrum Justitia Nederland B.V. tegen [X.] inzake een vordering tot betaling van abonnementskosten. De zaak is een voortzetting van een tussenuitspraak van 20 april 2010, waarin het hof had geoordeeld dat Intrum Justitia onvoldoende gegevens had aangevoerd om haar vordering te onderbouwen. Intrum Justitia vorderde een bedrag van € 1.526,33, vermeerderd met wettelijke rente, op grond van een toerekenbare tekortkoming van [X.] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Vodafone, alsook een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 300,-. In eerste aanleg had de kantonrechter de vorderingen van Intrum Justitia afgewezen, omdat de vordering onvoldoende was onderbouwd.

In het hoger beroep heeft Intrum Justitia een memorie van grieven ingediend, waarin zij één grief aanvoert en verzoekt om vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft opgemerkt dat Intrum Justitia bij memorie van grieven alsnog facturen heeft overgelegd, maar dat het voor het hof onduidelijk is wat de grondslag is van de vordering, met name met betrekking tot de laatste factuur van € 908,32. Het hof heeft Intrum Justitia verzocht om nadere gegevens te verstrekken, waaronder leesbare kopieën van de contracten en een exemplaar van de toepasselijke algemene voorwaarden.

Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van de te nemen akte(n) door Intrum Justitia en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 4 oktober 2011 door de achtste kamer van het hof, en de zaak is verwezen naar de rol van 18 oktober 2011 voor akte aan de zijde van Intrum Justitia.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.059.033
arrest van de achtste kamer van 4 oktober 2011
in de zaak van
INTRUM JUSTITIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: Intrum Justitia,
advocaat: mr. M.J. Koning,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. N.M.G. Pustjens (onttrokken),
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 april 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, onder nummer 342425 CV EXPL 09-6255 gewezen vonnis van 18 november 2009.
5 Het tussenarrest van 20 april 2010
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6 Het verdere verloop van de procedure
6.1. De comparitie van partijen heeft geen doorgang gevonden. [X.] heeft afgezien van een comparitie van partijen en zijn advocaat heeft zich onttrokken. Er heeft zich geen andere advocaat voor [X.] gesteld.
6.2. Vervolgens heeft Intrum Justitia een memorie van grieven genomen. Daarbij heeft Intrum Justitia één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot alsnog toewijzing van haar vorderingen met vermindering van haar eis met een bedrag van € 50,- en met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
6.3. [X.] heeft geen memorie van antwoord genomen.
6.4. Ten slotte heeft Intrum Justitia de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7 De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
8 De verdere beoordeling
8.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [X.] heeft met Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone) een overeenkomst gesloten op grond waarvan [X.] gebruik heeft kunnen maken van het mobiele telecommunicatienetwerk van Vodafone. Naar het hof begrijpt gaat het hierbij om twee abonnementen voor een mobiele telefoon. Intrum Justitia is door middel van cessie rechthebbende geworden op de (gestelde) vordering van Vodafone op [X.], voortvloeiende uit deze overeenkomst. Intrum Justitia vordert in eerste aanleg van [X.] een bedrag van € 1.526,33, vermeerderd met de wettelijke rente, op grond van een toerekenbare tekortkoming van [X.] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Vodafone. Voorts vordert zij een bedrag van € 300,- als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
8.2. [X.] erkent in eerste aanleg dat hij een betalingsachterstand heeft, maar betwist bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de vordering van Intrum Justitia. Voor het geval de overeenkomst is ontbonden, voert hij aan dat Intrum Justitia maximaal een ontbindingsvergoeding van één jaar in rekening kan brengen. Voorts voert [X.] verweer ter zake van de door Intrum Justitia gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
8.3. Bij het vonnis waarvan beroep wijst de kantonrechter de vorderingen van Intrum Justitia af. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op het verweer van [X.], Intrum Justitia haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, nu zij de facturen niet heeft overgelegd.
8.4. Intrum Justitia kan zich met dit vonnis niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar grief aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en dat de kantonrechter ten onrechte haar vordering heeft afgewezen.
8.5. Het hof oordeelt als volgt. Bij memorie van grieven heeft Intrum Justitia alsnog de facturen overgelegd waarop haar vordering is gebaseerd. De laatste factuur d.d. 6 maart 2009 ad € 908,32 betreft de resterende abonnementskosten tot einde contract in verband met beëindiging van de overeenkomst. Het is voor het hof voorshands onduidelijk wat de grondslag is van dit deel van de vordering van Intrum Justitia. In eerste aanleg lijkt Intrum Justitia zich te baseren op een boetebeding in de overeenkomst tussen Vodafone en [X.] of in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden, dat, naar het hof begrijpt, inhoudt dat indien de overeenkomst tussentijds is c.q. wordt beëindigd, hetzij als gevolg van een opzegging door [X.], hetzij als gevolg van ontbinding door Vodafone wegens niet-nakoming door [X.], [X.] gehouden is tot betaling van de vaste periodieke kosten over de resterende contractsduur (zie onderdeel 9 van de inleidende dagvaarding). In hoger beroep lijkt Intrum Justitia artikel 6:277 lid 1 BW als grondslag aan te voeren, echter het bedrag van de vordering is hetzelfde gebleven. Intrum Justitia dient de grondslag van haar vordering nader toe te lichten. Indien Intrum Justitia haar vordering mede op een boetebeding in de overeenkomst tussen Vodafone en [X.] of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden baseert, mag van haar worden verwacht dat zij zich expliciet op dit beding beroept. In dat geval is het hof op grond van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG, nr. L 95) ambtshalve gehouden na te gaan of dit beding binnen de werkingssfeer van voornoemde richtlijn valt en zo ja, ambtshalve te toetsen of een dergelijk beding eventueel oneerlijk is (zie HvJ 9 november 2010, C-137/08 (Pénzügyi) en HvJ 6 oktober 2009, C-40/08 (Asturcom).
8.6. Van Intrum Justitia mag tevens verwacht worden dat zij voldoende gegevens aanvoert om de grondslag van haar vordering te beoordelen. Intrum Justitia heeft behalve de facturen in eerste aanleg slechts onleesbare kopieën van de twee contracten overgelegd en geen exemplaar van de volgens haar van toepassing zijnde algemene voorwaarden van Vodafone. Ook voor het overige heeft Intrum Justitia onvoldoende gegevens aangevoerd om het hof in staat te stellen tot een oordeel te komen, in het bijzonder ten aanzien van de laatste factuur ad € 908,32. Op grond van artikel 21 en 22 Rv verzoekt het hof Intrum Justitia bij akte de volgende gegevens te verstrekken:
- leesbare kopieën van de contracten;
- een exemplaar van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden;
- betreffende de hoedanigheid van [X.] (wel of geen consument);
- per contract een opgave van:
- de looptijd van het abonnement;
- de maandelijkse abonnementsprijs (inclusief eventueel beltegoed);
- de verkoopwaarde van het eventueel verstrekte telefoontoestel op het moment dat deze werd verstrekt;
- het aantal maanden dat [X.] de abonnementsprijs heeft betaald;
- de bestemming van het uit de factuur van 20 februari 2009 (nr. [factuurnummer]) blijkende beltegoed van respectievelijk € 37,03 en € 45,-.
Voorts verzoekt het hof Intrum Justitia toe te lichten waarom [X.] btw verschuldigd is over de in de factuur d.d. 6 maart 2009 in rekening gebrachte resterende abonnementskosten – waarvan Intrum Justitia in hoger beroep klaarblijkelijk stelt dat het schadevergoeding zou betreffen - en in hoeverre de in de conclusie van repliek in eerste aanleg vermelde dealerbonussen niet reeds in de (maandelijkse) vaste kosten zijn verwerkt.
8.7. Het hof houdt in afwachting van de te nemen akte(n) iedere verdere beslissing aan.
8 De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 oktober 2011 voor akte aan de zijde van Intrum Justitia met de hiervoor onder r.o. 8.6. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 oktober 2011.