ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.085.229 & HV 200.085.273
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot draagkracht en behoefte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van partner- en kinderalimentatie. De man en de vrouw, die op 14 september 1984 met elkaar zijn gehuwd, zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder op 26 mei 2009 een beschikking gegeven waarin de alimentatieverplichtingen van de man waren vastgesteld. De man heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatieverplichtingen te herzien, terwijl de vrouw ook in hoger beroep is gegaan tegen de nihilstelling van de alimentatie. Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld en op 22 september 2011 uitspraak gedaan.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 augustus 2011, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de relevante stukken en het proces-verbaal van de eerdere zittingen in overweging genomen. De vrouw heeft verzocht om een verhoging van de alimentatie, terwijl de man heeft betoogd dat zijn draagkracht onvoldoende is om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigt.

Het hof heeft geoordeeld dat de man in redelijkheid pas vanaf 21 mei 2010 rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de alimentatieverplichtingen. De vrouw is in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en de alimentatie voor haar zal op nihil worden gesteld. De bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt met ingang van 21 mei 2010 op nihil gesteld. De bijdrage voor de kinderen is vastgesteld op € 377,- per maand voor de jongmeerderjarige en € 350,- per maand voor de minderjarige. De vrouw is veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de man onverschuldigd heeft betaald. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de alimentatieverplichtingen zijn opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 september 2011
Zaaknummers: HV 200.085.229/01 en HV 200.085.273/01
Zaaknummer eerste aanleg: 212501 FA RK 10-2923
in de zaken in hoger beroep van:
]X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in de zaak met nummer HV 200.085.229/01,
verweerder in de zaak met nummer HV 200.085.273/01
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
appellante in de zaak met nummer HV 200.085.273/01,
verweerster in de zaak met nummer HV 200.085.229/01,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.P.J. Schraa,
en
[Z.],
wonende te [woonplaats],
verweerder in de zaak met nummer HV 200.085.229/01,
hierna te noemen: [Z.],
advocaat: mr. F.P.J. Schraa.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 januari 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2011 en ingeschreven onder zaaknummer HV 200.085.229/01, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. de verzoeken van de vrouw zoals geformuleerd in het verzoekschrift (om de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 26 mei 2009 te wijzigen en een bijdrage voor de kinderen vast te stellen van € 279,- per kind per maand en voor de vrouw van € 500,- per maand ) alsnog af te wijzen,
B. de verzoeken van de man, zoals geformuleerd in het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek (te weten de nihilstelling van de bijdragen voor de kinderen en voor de vrouw), alsnog toe te wijzen,
C. de vrouw te veroordelen al hetgeen de man uit hoofde van de beschikking in eerste aanleg onverschuldigd heeft voldaan, terug te betalen.
Op het verzoek van de man sub D. om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot de datum van de uitspraak van het gerechtshof in de bodemprocedure van het hoger beroep van de man, heeft dit hof reeds beslist bij beschikking d.d. 14 juni 2011 (zaaknummer HV 200.985.229/02).
2.1.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2011, en bij aanvullend verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 20 mei 2011, hebben de vrouw en [Z.] verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen.
2.2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 8 april 2011 en ingeschreven onder zaaknummer HV 200.085.273/01, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de nihilstelling van de bijdrage die de man verschuldigd is in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw rechtdoende,
verkort weergegeven, de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 26 mei 2009 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 21 januari 2010, subsidiair met ingang van 17 mei 2010 als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw aan haar zal dienen te betalen een bedrag van € 1.000,- per maand.
2.2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof d.d. 22 juni 2011, heeft de man verzocht het hoger beroep van de vrouw en de aangevoerde gronden ongegrond te verklaren.
2.3. Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken met nummer HV 200.085.229/01 en
HV 200.085.273/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.4.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Ruijs;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schraa.
2.4.2. De meerderjarige [Z.] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Hij heeft bij procesvolmacht d.d. 15 april 2011 de vrouw gemachtigd hem te vertegenwoordigen.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2010;
- het faxbericht d.d. 7 augustus 2011 van mr. Ruijs met als bijlagen de producties 12 tot en met 16;
- de brief d.d. 7 augustus 2011 van mr. Ruijs met als bijlagen de producties 17 tot en met 19;
- de brief d.d. 8 augustus 2011 van mr. Schraa met als bijlagen de producties 5 tot en met 9.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 14 september 1984 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [Z.], op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
- [A.], op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
[A.] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 26 mei 2009 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 juni 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3. Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de man veroordeeld, kort samengevat, om vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en totdat de echtelijke woning van partijen is verkocht en/of de man een andere baan krijgt, aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 200,- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] € 235,- per maand en als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [Z.] eveneens € 235,- per maand. Daarbij is bepaald dat dit bedrag geldt totdat de man een andere baan krijgt of totdat de echtelijke woning is verkocht.
3.4. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 26 mei 2009 voor wat betreft de daarbij vastgestelde partner- en kinderalimentatie gewijzigd en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 10 januari 2011 nader bepaald op € 0,00 (nihil) en de bijdrage die de man vanaf 21 januari 2010 tot 10 januari 2011 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud diende te betalen bepaald op hetgeen feitelijk door de man is betaald.
Voorts heeft de rechtbank de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige [Z.] met ingang van 21 januari 2010 tot en met 30 november 2010 nader bepaald op € 377,- per maand, en met ingang van 1 december 2010 op € 379,- per maand, alsmede de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [A.] met ingang van 21 januari 2010 nader bepaald op € 350,- per maand.
3.5. De man en de vrouw kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1. De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot:
- de ingangsdatum van de wijziging van de bijdragen ten behoeve van de kinderen en ten behoeve van de vrouw;
- de aanvullende behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man, althans de fiscale aspecten met betrekking tot de hypotheek van de echtelijke woning, de huur van de woning van de man en de verdeling van de kosten van de kinderen.
3.5.2. De grieven van de vrouw betreffen:
- de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man, in het bijzonder zijn inkomen respectievelijk de winst uit onderneming.
Wijziging van omstandigheden
3.6. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat deze een herbeoordeling van de vastgestelde kinderalimentatie en partneralimentatie rechtvaardigt.
Ingangsdatum wijziging
3.7. Partijen verschillen van mening over de datum met ingang waarvan de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2009 gewijzigd dient te worden.
3.7.1. Het hof overweegt het navolgende.
In deze zaak is een mogelijke wijziging van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en in de kosten van levensonderhoud en studie [Z.] alsmede in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw aan de orde. Partijen zijn het met elkaar eens, zoals zij ter zitting van het hof hebben verklaard, dat uitgangspunt moet zijn dat voor alle nader te bepalen bijdragen uitgegaan moet worden van een zelfde wijzigingsdatum omdat dit anders tot een voor de man onbillijk resultaat zou leiden.
Het hof is van oordeel dat een eventuele wijziging dient in te gaan op 21 mei 2010, dit is het tijdstip waarop het wijzigingsverzoek van de vrouw bij de rechtbank is ontvangen. Weliswaar heeft de advocaat van de vrouw de man al eerder bij brief d.d. 21 januari 2010 aangeschreven, doch het hof constateert dat in die brief slechts om overlegging van financiële gegevens is verzocht en de advocaat van de vrouw ter zitting van het hof heeft verklaard dat het de vrouw op dat moment er om te doen was om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van de man en niet zozeer om wijziging van de bij beschikking d.d. 26 mei 2009 vastgestelde bijdragen te verkrijgen. Het hof is van oordeel dat de man in redelijkheid eerst op 21 mei 2010 rekening heeft kunnen houden met een mogelijke wijziging van de bijdragen voor de kinderen en de vrouw, zodat het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Grief 5 van de man slaagt.
Behoefte van de kinderen
3.8. De behoefte van de minderjarige [A.] ten bedrage van € 350,- per maand is in hoger beroep niet in geschil. De behoefte van de jongmeerderjarige [Z.] ten bedrage van € 447,- per maand evenmin.
Behoefte van de vrouw
3.9.1. De vrouw heeft aangevoerd dat de man sinds 1 januari 2011 iedere medewerking weigert aan de betaling van de hypotheekrente van de echtelijke woning. Ondanks dat zij daartoe financieel niet in staat is, is de vrouw gedwongen alle hypotheeklasten zelf te voldoen. De vrouw is van mening dat haar huwelijksgerelateerde behoefte om die reden is verhoogd. In hoger beroep verzoekt de vrouw om (met ingang van 21 januari 2010, subsidiair met ingang van 17 mei 2010) een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.000,- per maand.
3.9.2. De man heeft dit gemotiveerd betwist. De man heeft gesteld dat hij op 24 juli 2011 een bedrag van € 2.300,- aan de vrouw heeft betaald om de achterstand in de hypotheekrente weg te werken en dat hij voordien de (volledige) hypotheekrenteaftrek van € 875,- per maand aan de vrouw heeft betaald. Omdat de man slechts recht had op de helft van die aftrek en niet op de volledige hypotheekrente aftrek, heeft de belastingdienst de helft van die aftrek ten bedrage van ruim € 5.000,- bij de man teruggevorderd. De man heeft gesteld dat hij zijn aandeel in de hypotheekrente wel degelijk betaalt en heeft betaald.
3.9.3. Het hof overweegt het navolgende.
Het hof gaat voorbij aan de stellingen van de vrouw. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 18 juni 2009. Op die datum is de huwelijksgemeenschap van partijen ontbonden. De hypotheekschuld en de in verband daarmee verschuldigde hypotheekrente met betrekking tot de echtelijke woning zijn een gezamenlijke schuld waarvoor ieder der partijen voor de helft draagplichtig is. In dat verband moet de betaling van de hypotheekrente worden beschouwd als het voldoen van een boedelschuld. Wanneer de vrouw ter zake de hypotheekrente meer aan de bank zou betalen dan de man, dan heeft de vrouw een vordering op man, welke vordering bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden verrekend. Het is derhalve niet juist dat de vrouw de kwestie omtrent de betaling van de hypotheekrente in de behoeftebepaling en in de hoogte van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betrekt. Grief 4 en 5 van de vrouw falen derhalve. De overige grieven van de vrouw behoeven geen bespreking meer.
Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 1.475,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
3.10.1. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud van € 683,- netto per maand. Naar de mening van de man is de vrouw in staat om volledig in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw kan bij haar werkgever kenbaar maken dat zij meer uren wil werken, aldus de man. Ook kan zij op zoek kan gaan naar een andere functie binnen de organisatie waar zij thans werkzaam is of naar een functie bij een andere werkgever.
3.10.2. De vrouw heeft gesteld dat zij parttime als medisch secretaresse werkzaam is in het ziekenhuis Bernhoven te [vestigingsplaats] en dat het niet mogelijk is om haar werkzaamheden uit te breiden. Wel is de vrouw enige tijd voor een collega met zwangerschapsverlof ingevallen. Ten slotte heeft de vrouw gesteld dat zij haar huidige werk niet kan combineren met een andere baan.
3.10.3. Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw - thans 49 jaar - bij haar huidige werkgever een parttime dienstverband (55%) heeft als medisch secretaresse met een bruto salaris van € 1.256,21 per maand (exclusief vakantiegeld).
Het hof onderscheidt de navolgende perioden.
Periode van 21 mei 2010 tot 1 februari 2011
Uit de stukken en het verhandelde er zitting is gebleken dat de vrouw in 2010 méér uren bij haar werkgever heeft gewerkt. Een jaaropgaaf 2010 van de vrouw ontbreekt, doch uit de door de vrouw overgelegde loonstrook van oktober 2010 en de daarop vermelde cumulatieven blijkt dat de vrouw tot en met oktober 2010 een loon voor de loonheffing heeft ontvangen ten bedrage van in totaal € 17.345,60. Het hof overweegt dat dit loon geëxtrapoleerd kan worden naar een loon voor de loonheffing op jaarbasis, waarmee de vrouw ter zitting heeft ingestemd, hetgeen resulteert in een jaarsalaris van de vrouw in 2010 van € 20.814,72 bruto.
Rekening houdend met de voor de vrouw toepasselijke algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting, bedraagt het feitelijk door de vrouw genoten netto besteedbaar inkomen in deze periode ongeveer € 1.578,-per maand.
Gelet op dit feitelijk door de vrouw verdiende netto besteedbaar inkomen in relatie tot voormelde huwelijksgerelateerde behoefte, heeft de vrouw in deze periode geen behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man in haar levensonderhoud. De bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw zal voor deze periode op nihil worden gesteld.
Periode met ingang van 1 februari 2011 tot 1 september 2011
Ter zitting van het hof heeft de vrouw verklaard dat zij van 1 februari 2011 tot 1 september 2011 een collega vervangt. Gelet op de (enige) door de vrouw overgelegde loonstrook d.d. 14 april 2011 staat vast dat de vrouw in 2011 tot en met de maand april, een loon voor de loonheffing heeft ontvangen van € 7.013,15 bruto. Tot en met april 2011 heeft de vrouw derhalve een bruto inkomen gehad van gemiddeld € 1.753,28 per maand, derhalve nog iets hoger dan het salaris in de voorgaande periode, met welk inkomen de vrouw, evenals in de voorgaande periode, feitelijk in haar behoefte kan voorzien. De bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw zal ook voor deze periode op nihil worden gesteld.
Periode met ingang van 1 september 2011
Gelet op de periode die is verstreken sinds het feitelijk uiteengaan van partijen eind 2008 en mede gelet op het feit dat de rechtbank reeds bij beschikking d.d. 10 januari 2011 heeft overwogen dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij alles in het werk stelt om zoveel mogelijk zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien en de vrouw er thans gedurende ongeveer anderhalf jaar feitelijk in is geslaagd om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, is het hof van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid met ingang van 1 september 2011 verwacht mag worden dat zij in haar eigen levensonderhoud blijft voorzien. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat het niet mogelijk is om haar werkzaamheden uit te breiden doch feitelijk heeft de vrouw al geruime tijd méér uren gewerkt bij haar eigen werkgever. De vrouw heeft haar stelling dat zij haar huidige werk niet kan combineren met een andere baan in het geheel niet onderbouwd, hetgeen mede gelet op de stellingen van de man, wel op haar weg had gelegen.
Met ingang van 1 september 2011 wordt de vrouw derhalve geacht geen behoefte te hebben aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. De bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw zal ook voor deze periode op nihil worden gesteld.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de partneralimentatie met ingang van 21 mei 2010 op nihil zal worden gesteld. De eerste grief van de man slaagt derhalve.
Draagkracht
3.11.1. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en in de kosten van levensonderhoud en studie van [Z.] te voldoen. De grieven van de man hebben betrekking op zijn lasten, te weten de - met ingang van 1 december 2010 niet meer aftrekbare - hypotheekrente, zijn huurlast en de verdeling van de kosten van de kinderen.
3.11.2. De vrouw heeft het door de man gestelde gemotiveerd betwist. De vrouw is van mening dat de man in staat is om voldoende inkomsten te genereren om de door de rechtbank nader bepaalde bijdrage voor [A.] en [Z.] te voldoen.
3.12. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
3.13. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man directeur grootaandeelhouder is van Here en Now B.V. te [vestigingsplaats]. In april 2010 heeft die vennootschap een overeenkomst gesloten met de Stichting Infofilter waaruit blijkt dat de vennootschap met ingang van 1 september 2009 managementdiensten voor de stichting verricht in de functie van directeur. De diensten worden verricht door de man, die hiervoor ten minste drie dagen per week beschikbaar is. Stichting Infofilter betaalt een vergoeding voor de door Here en Now B.V. verrichte diensten. Voor de bepaling van het inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van het salaris dat Here en Now B.V. aan de man betaalt en dat met ingang van 1 april 2010 € 3.416,- per maand bedraagt.
De vrouw is van mening dat de man (als directeur grootaandeelhouder) zichzelf uit zijn BV een hoger inkomen kan verschaffen nu deze B.V. op basis van de overeenkomst met de Stichting Infofilter jaarlijks tenminste € 72.000,- ontvangt als vaste vergoeding voor de verrichte diensten, nog te corrigeren met de inflatiecorrectie per 1 september 2010.
De man heeft dit betwist. De man stelt dat hij niet méér kan verdienen dan de rechtbank heeft vastgesteld.
Het hof is echter van oordeel dat de man zijn stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw wel op zijn weg had gelegen. De man heeft weliswaar het publicatieverslag inzake de jaarrekening 2008 van Here en Now BV overgelegd, alsmede een aangifte Inkomstenbelasting en premieheffing 2008, een Inkomensverklaring IB60 betreffende het belastingjaar 2008 en een jaarrekening 2009, doch over latere juist voor de berekening van zijn draagkracht relevante jaren heeft de man geen verificatoire gegevens overgelegd. Zo ontbreken de jaarrekening 2010, de halfjaarcijfers 2011 en de aangifte en aanslagen Inkomstenbelasting en premieheffing 2009 en de aangifte 2010. De door de man nog overgelegde journaalposten van april tot en met december 2010 acht het hof in dit verband volstrekt onvoldoende.
3.14. Gelet op het vorenstaande is het hof niet in staat om het inkomen van de man en zijn daarvan af te leiden draagkracht te beoordelen. De grieven van de man met betrekking tot zijn lasten behoeven hierdoor derhalve geen nadere bespreking. Nu de man de gemotiveerde stellingen van de vrouw onvoldoende onderbouwd heeft betwist en het hof niet in staat is om de draagkracht van de man (door zijn eigen toedoen) te berekenen, dient het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdragen voor [A.] en [Z.] te worden afgewezen.
Aan de door de man verzochte herbeoordeling in het kader van een vergelijking van de draagkracht van de man en van de vrouw en de verdeling van de kosten van de kinderen (de draagkrachtvergelijking) komt het hof, gelet op het vorenstaande, evenmin toe. Dat betekent dat de grieven 2,3 en 6 van de man falen.
Terugbetaling
3.15. Mede gelet op het feit dat de wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is gelegen in het ontbreken van de aanvullende behoefte en gelet op de gewijzigde ingangsdatum waarmee de man in redelijkheid rekening heeft kunnen houden, is het hof van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het eventueel door de man op basis van de bestreden beschikking teveel betaalde, aan hem dient terug te betalen, nu niet is gesteld of gebleken dat de vrouw daartoe niet in staat is. Grief 4 van de man slaagt.
3.16. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
in beide zaken
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 10 januari 2011, en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 26 mei 2009, voor wat betreft de daarbij vastgestelde partner- en kinderalimentatie;
bepaalt de bijdrage van de man in kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 21 mei 2010 op € 0,00 (nihil) per maand;
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige [Z.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, met ingang van 21 mei 2010 tot en met 30 november 2010 op € 377,- per maand, en met ingang van 1 december 2010 nader op € 379,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [A.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997, met ingang van 21 mei 2010 op € 350,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
veroordeelt de vrouw al hetgeen de man uit hoofde van de beschikking van de rechtbank
’s-Hertogenbosch d.d. 10 januari 2011 inzake haar levensonderhoud heeft voldaan, aan de man terug te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, M.C. van Dijkhuizen en P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2011.