ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000019-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel binnendringen door minderjarige bij iemand beneden 12 jaar en ontucht door minderjarige met kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, een minderjarige, is beschuldigd van seksueel binnendringen van zijn zussen, die toen nog niet de leeftijd van twaalf jaar hadden bereikt, en ontuchtige handelingen met een zus die nog geen zestien jaar oud was. De zaak kwam aan het licht toen de zussen, na jaren van zwijgen, hun moeder vertelden over de seksuele misbruikervaringen die zij hadden ondergaan. De moeder deed aangifte, waarna een strafrechtelijk onderzoek volgde. Het hof heeft de verklaringen van de zussen als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Het hof oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 260 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik binnen de familie en de noodzaak van een passende straf die zowel recht doet aan de slachtoffers als aan de rehabilitatie van de dader.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000019-11 PROMIS
Uitspraak : 12 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
28 december 2010 in de strafzaak met parketnummer 02/800691-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats],
waarbij verdachte, zakelijk weergegeven, is veroordeeld ter zake van:
- feit 1 en feit 2, telkens:
seksueel binnendringen van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar;
- feit 3:
ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar,
tot:
- jeugddetentie van 171 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde van toezicht door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een passende behandeling bij de GGZ, met opdracht tot hulp en steun aan deze reclasseringsinstelling,
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte zal opleggen:
- jeugddetentie van 260 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een passende behandeling bij de GGZ, met opdracht tot hulp en steun aan de reclasseringsinstelling;
- een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Namens verdachte is vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de strafoplegging verzocht om een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 1 april 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en/of gehouden en/of (vervolgens) geslachtsgemeenschap met haar gehad en/of hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 1] gedwongen, althans ertoe bewogen, zijn, verdachtes penis in de mond te nemen en hem vervolgens te pijpen;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 1 april 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 2] zijn, verdachtes penis in de mond laten nemen en/of zich vervolgens door voornoemde [slachtoffer 2] laten pijpen en/of heeft verdachte met zijn tong aan de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] gelikt;
3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 1 april 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten van voornoemde [slachtoffer 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
hij in de periode van 1 december 2004 tot 23 maart 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en gehouden en vervolgens geslachtsgemeenschap met haar gehad en hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 1] ertoe bewogen, zijn, verdachtes penis in de mond te nemen en hem vervolgens te pijpen;
2
hij in de periode van 1 december 2004 tot 23 maart 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte voornoemde [slachtoffer 2] zijn, verdachtes penis in de mond laten nemen en zich vervolgens door voornoemde [slachtoffer 2] laten pijpen en heeft verdachte met zijn tong aan de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] gelikt;
3
hij in de periode van 1 december 2004 tot en met 1 april 2005 te [pleegplaats], met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten van voornoemde [slachtoffer 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
[Getuige] heeft op 18 februari 2010 aangifte gedaan van seksueel geweld gepleegd in de gezamenlijke woning aan de [pleegplaats], door haar zoon [verdachte] met haar drie dochters. De dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn een tweeling en zijn geboren op [1993]. Dochter [slachtoffer 2] is geboren op [1994]. Het misbruik heeft zich met alle drie de meisjes in dezelfde periode afgespeeld. In de periode dat het gebeurde is [slachtoffer 2] een keer bij haar geweest en heeft haar verteld: ‘Mama, [verdachte] wil dat ik aan zijn piemel zit’.
Aangeefster heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat [slachtoffer 1] haar in januari 2010 heeft verteld dat haar broer [verdachte] haar in de periode van december 2004 tot en met april 2005 seksueel heeft misbruikt. [Slachtoffer 1] heeft haar moeder dit verteld op het moment dat haar broer [verdachte] opgenomen was op de PAAZ-afdeling.
Aangeefster heeft bij haar dochter [slachtoffer 2] navraag gedaan of [verdachte] bij haar seksuele handelingen heeft verricht. [Slachtoffer 2] heeft haar moeder verteld dat [verdachte] bij haar handtastelijkheden had verricht en dat zij orale seks hebben gehad. [Verdachte] heeft ook geprobeerd haar te penetreren, maar dat is niet gelukt.
Aangeefster heeft haar dochter [slachtoffer 3] gevraagd of haar broer [verdachte] seksuele handelingen met haar heeft verricht. [Slachtoffer 3] heeft haar verteld dat haar broer [verdachte] haar seksueel had benaderd, maar dat zij hem heeft afgewezen.
[Slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat haar broer [verdacht] haar seksueel heeft misbruikt. Het misbruik heeft drie of vier keer plaatsgevonden. [Slachtoffer 1] was toen 11 jaar oud. Het is begonnen in december en het stopte net voordat zij jarig was, op [datum]. Het was elke keer alles. Het is gebeurd in de badkamer, op de kamer van [verdachte] en op de kamer van [slachtoffer 1] . De eerste keer was in de badkamer. [Verdachte] zei dat hij een nieuw spelletje wist en dat zij op de grond moest gaan liggen. [Slachtoffer 1] vertrouwde [verdachte] en is op de grond gaan liggen. [Verdachte] is op haar gaan liggen. Toen [slachtoffer 1] zei dat hij moest stoppen, luisterde hij niet en ging gewoon verder. Hij had geslachtgemeenschap met [slachtoffer 1] . Hij begon te voelen bij haar geslachtsorgaan en toen ging het verder. Hij is met zijn geslachtsorgaan in haar vagina gegaan en op een gegeven moment toen [verdachte] klaar was, ging hij weg.
De tweede keer was op de kamer van [verdachte], op zijn bed. [Verdachte] pakte [slachtoffer1] bij haar tieten vast en trok haar shirt uit. Hij pakte [slachtoffer 1] vast en ging bovenop haar liggen. Hij had geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 1]. De tweede keer was er ook orale seks. [Verdachte] heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij hem moest pijpen. Zij moest met haar mond over zijn piemel gaan. Het stopte als hij klaar was. Het is ook gebeurd in [slachtoffer 1] kamer op haar bed.
[Slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat toen zij een keer bij [verdachte] op zijn kamer was, [verdachte] tegen haar zei: ‘Als jij mij 10 keer wil pijpen, zal ik jou 10 keer beffen’ en dat is toen ook gebeurd . Bij de computer heeft [verdachte] haar gebeft en zij moest hem pijpen. [Verdachte] heeft geprobeerd om geslachtsgemeenschap met haar te hebben, maar dat is niet gelukt. Hij probeerde zijn piemel in haar vagina te doen, maar dat lukte niet. Toen dat niet paste wilde [verdachte] het anaal proberen, maar daar paste het ook niet. Het gebeurde in de badkamer. Toen [slachtoffer 2] en [verdachte] uit de badkamer kwamen, bleek dat [slachtoffer 3] achter de deur had gestaan. [Slachtoffer 3] zei dat ze had gehoord dat [verdachte] tegen haar zei dat [slachtoffer 2] het lekker kon en dat ze alles ging vertellen tegen mam en papa, maar dat heeft ze niet gedaan. Het is 2 of 3 keer in de badkamer gebeurd. [Slachtoffer 2] heeft in die periode tegen haar moeder verteld dat zij van [verdachte] aan zijn piemel moest zitten. Daarna is het niet meer gebeurd.[Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij tien jaar was en dat het ongeveer een half jaar heeft geduurd.
[Slachtoffer 1] heeft verklaard dat [verdachte] een keer met [slachtoffer 2] bezig was in de badkamer toen zij en [slachtoffer 3] op de trap stonden. Toen zei [slachtoffer 3]: ‘Moet je nou eens horen”. [Slachtoffer 1] hoorde toen dat [verdachte] zei: ‘Je moet me pijpen en zo’.
[Slachtoffer 3] heeft voorts verklaard dat zij een keer dacht iets gehoord te hebben en dat achteraf bleek dat het echt zo was. [Verdachte] en [slachtoffer 2] waren toen samen in de badkamer en toen hoorde [slachtoffer 3] hen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een of twee keer, toen hij al wat ouder was, 13 tot 14 jaar, met [slachtoffer 2] in bad heeft gezeten.
[Slachtoffer 3] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat [verdachte] één keer heeft geprobeerd om haar bij de borsten te pakken. Ze waren toen op zijn slaapkamer. [Slachtoffer 3] zat in groep 7 of 8 van de lagere school. [Slachtoffer 3] voelde dat [verdachte] met zijn hand onder haar bh ging en aan allebei haar borsten voelde. Met voelen bedoelt [slachtoffer 3] wrijven en een beetje knijpen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Gelijk de rechtbank, acht het hof op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2004 tot en met 23 maart 2005 bij zijn zussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] seksueel is binnengedrongen toen zijn zussen nog niet de leeftijd van twaalf jaar hadden bereikt. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn op [2005] twaalf jaar geworden en om die reden wordt de bewezen verklaarde periode tot die datum beperkt.
Voorts acht het hof, gelijk de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2004 tot en met 30 april 2005 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn zus [slachtoffer 3], die toen nog niet de leeftijd van 16 jaar had bereikt.
I
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat verdachte ontkent en dat voor elk van de ten laste gelegde feiten geldt dat slechts één bewijsmiddel, te weten de verklaring van het betreffende zusje, voorhanden is, dat de verklaringen van de andere twee zusjes voor dat feit geen aanvullend bewijs leveren, terwijl de verklaring van de aangeefster, de moeder van de zusjes, berust op hetgeen zij de zusjes heeft horen vertellen en derhalve ook geen steunbewijs biedt. Aangezien er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, dient verdachte van alle drie de feiten te worden vrijgesproken.
II
De raadsvrouwe heeft voorts te kennen gegeven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1, 2 en 3] en hun moeder, aangeefster [getuige], omdat zij onderling over hetgeen is gebeurd hebben gesproken en elkaar daardoor mogelijkerwijs hebben beïnvloed.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Ad I
Ingevolge het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het zogenaamde bewijsminimum van voornoemd artikel is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Zedenzaken als de onderhavige kenmerken zich over het algemeen door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen; het beweerdelijke slachtoffer en de beweerdelijke dader. Wanneer de verdachte ontkent, betekent dat meestal dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. In een dergelijke situatie, kan de verklaring van het slachtoffer in combinatie met een geringe mate van steunbewijs echter voldoende wettig bewijs opleveren.
Naast de aangifte van hun moeder, hebben [slachtoffers 1, 2 en 3] ieder zelfstandig een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd over hetgeen verdachte specifiek met hen heeft gedaan c.q. hetgeen verdachte hen bij hem heeft laten doen. Ieder van de zussen heeft verklaard over verschillende situaties en voorvallen die zij hebben meegemaakt met verdachte. De verklaringen staan daardoor ook op zichzelf.
Daarnaast versterken de verklaringen van [slachtoffers 1, 2 en 3] elkaar en ondersteunen zij elkaar indirect. Alle zussen hebben immers, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat verdachte hen in hun thuisomgeving, in dezelfde periode op min of meer dezelfde wijze seksueel heeft benaderd. Verdachte is steeds volgens een vergelijkbare modus operandi te werk gegaan. Dat verdachte - in seksuele zin - bij het ene zusje verder is gegaan dan bij het andere, doet niets af aan het feit dat hij alle drie zijn zussen met duidelijk kenbare seksuele bedoelingen heeft benaderd.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 2] direct ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1], waar laatstgenoemde verklaart dat zij, toen zij samen met [slachtoffer 3] op de trap stond, heeft gehoord dat –verdachte- tegen [slachtoffer 2] in de badkamer zei dat zij hem moest pijpen. Ook [slachtoffer 3] heeft een keer [verdachte] en [slachtoffer 2] in de badkamer gehoord. Het hof merkt in dit verband op dat, gelet op het feit dat [verdachte] en [slachtoffer 2] meerdere malen in de badkamer waren, het niet uitgesloten is dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet over hetzelfde voorval hebben verklaard.
De verklaring van aangeefster [getuige], daar waar zij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] in dezelfde periode een keer bij haar was gekomen met de mededeling dat verdachte wilde dat zij aan zijn piemel zat, biedt niet alleen indirecte steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] maar ook aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].
Mitsdien is naar oordeel van het hof voldoende wettig bewijs voorhanden ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
Ad II
[Slachtoffers 1, 2 en 3] verklaren wat ze zich herinneren over wat er ongeveer vijf jaar geleden is gebeurd tussen henzelf en hun broer. De verklaringen van de zusjes kennen een logische structuur, zijn consistent en bevatten geen ongerijmdheden. De verklaringen van de zusjes sluiten niet naadloos bij elkaar aan, maar niet is gebleken dat is geprobeerd om de gaten in hun verklaringen op te vullen. Dat zij niet alles precies meer weten en dat er hiaten in hun verklaringen zijn, maakt naar oordeel van het hof hun verklaringen echter niet minder geloofwaardig.
Ook uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen aanwijzingen naar voren gekomen dat verklaringen zijn aangedikt of dat de zusjes en aangeefster elkaar onderling hebben beïnvloed dan wel dat zij hun verklaringen inhoudelijk op elkaar hebben afgestemd.
Met de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster [getuige] voor een groot deel 'van horen zeggen' is, maar dit neemt - gelet op de inhoudelijke overeenstemming tussen die verklaring en de verklaringen van [slachtoffers 1, 2 en 3] - niet weg dat zij de belastende verklaringen van de zusjes ondersteunt. Daardoor, maar ook door hetgeen aangeefster heeft verklaard over [slachtoffer 2], die haar vertelde dat [verdachte] wilde dat zij zijn piemel zou aanraken, hetgeen ook door [slachtoffer 2] wordt verklaard, wordt de betrouwbaarheid van haar verklaring onderstreept.
Het hof heeft derhalve geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffers 1, 2 en 3] en aangeefster [getuige] te twijfelen.
III
Mitsdien is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich aan de feiten zoals bewezen verklaard heeft schuldig gemaakt. .
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde leveren telkens op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 171 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde van toezicht door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een passende behandeling bij de GGZ, met opdracht tot hulp en steun aan deze reclasseringsinstelling, met afstrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 260 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een passende behandeling bij de GGZ, met opdracht tot hulp en steun aan de reclasseringsinstelling alsmede een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De verdediging heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte
- verminderd toerekeningsvatbaar is;
- een blanco strafblad heeft;
- bijna 13 weken gedetineerd heeft gezeten;
- de ten laste gelegde feiten jaren geleden zouden hebben plaatsgevonden;
- jaren zijn verstreken tussen de gestelde feiten en de dagvaarding;
- geen sprake is van recidive;
- onder toezicht is bij [instelling].
De verdediging heeft bepleit een eventuele straf voorwaardelijk op te leggen en eerst subsidiair grotendeels voorwaardelijk op te leggen en slechts een gering gedeelte onvoorwaardelijk zodat verdachte de komende tijd de juiste begeleiding kan krijgen.
Rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is hij bereid om mee te werken aan een werk- of leerstraf. Verdachte is in staat om een werkstraf te verrichten, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen van verdachte.
Voor het geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten volgen, verzoekt de verdediging om het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf te verrekenen met de voorlopige hechtenis en/of deze om te zetten in een werk- of leerstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich als oudere broer schuldig gemaakt aan het meermalen seksueel binnendringen bij zijn zusjes [slachtoffers 1 en 2] en het plegen van ontucht met zijn zusje [slachtoffer 3]. Alle drie de zusjes waren toen nog geen twaalf jaar oud. Dit heeft zich telkens afgespeeld in een vertrek in de ouderlijke woning, daar waar de meisjes zich veilig en beschermd zouden moeten kunnen voelen.
Het hof acht dit zeer ernstige feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat incestervaringen zoals de onderhavige voor de slachtoffers bijzonder traumatische ervaringen opleveren, die een grote impact hebben op de rest van hun leven. Ook de ouders, die niet alleen de ouders van de slachtoffers zijn, maar ook van verdachte, zijn zwaar getroffen door de bewezen verklaarde feiten. Ook voor verdachte zijn de consequenties ernstig; hij heeft geen contact meer met zijn zusjes en zijn moeder en slechts sporadisch contact met zijn vader.
Ten aanzien van de feiten is ten nadele van verdachte rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [slachtoffers 1, 2 en 3], maar ook bij de ouders;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden binnen de beslotenheid van hun ouderlijke woning, waar zij mochten menen veilig te zijn.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het rapport dat door psycholoog drs. J.W.G.M. van Soest is opgesteld naar aanleiding van een psychologisch onderzoek omtrent de persoon van verdachte. De deskundige stelt daarin onder meer het volgende:
‘Onderzochte heeft een Autisme Spectrum Stoornis (A.S.S.), waarschijnlijk syndroom van Asperger en een persoonlijkheidsstoornis NAO, met antisociale, borderline en narcistische trekken. Verdachte is in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. Onderzochte behoeft een intensieve behandeling in een gestructureerd kader. De kans op herhaling lijkt klein te zijn nu hij niet meer thuis woont. Ook heeft het ten laste gelegde meerdere jaren geleden plaatsgevonden, waardoor de recidivekans klein lijkt. Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van onderzochte is een intensief traject nodig, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.’
Voorts heeft het hof acht geslagen op rapporten uitgebracht door:
- Raad voor de Kinderbescherming, Regio Midden- en West Brabant, locatie Breda, d.d. 17 juni 2010;
- Jeugdzorg & Reclassering van het Leger des Heils, d d.d. 12 juli 2010 (beknopt reclasseringsadvies);
- Raad voor de Kinderbescherming, Regio Midden- en West Brabant, locatie Breda, d.d. 31 augustus 2010;
- Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Middelburg, d.d. 10 december 2010 (reclasseringsadvies), waarin deze instantie te kennen geeft zich, gelet de ontkennende houding van verdachte, te onthouden van een strafadvies. Mocht verdachte schuldige worden bevonden, adviseert de Reclassering toezicht, in welke situatie middels een herdiagnose – met als uitgangspunt dat seksueel misbruik wettig en overtuigend bewezen is – een plan van aanpak zal worden opgesteld.
Ten voordele van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit door een strafrechter is veroordeeld.
Alles overziende is het hof, anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof aan verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.
Het hof acht de strafoplegging zowel wat betreft de strafsoort als de strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en bij de ernst van de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit telkens als:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 260 (tweehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als dat inhoudt het volgen van een passende behandeling bij de GGZ.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. W.J. Kolkert,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
en op 12 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.