Parketnummer : 20-001618-10
Uitspraak : 22 september 2011
VERSTEK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 8 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-800395-10 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te Vilnius (Litouwen) op (datum) 1985,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2010 te Sleeuwijk, gemeente Werkendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes en/of kleding en/of make-up artikelen en/of tandpasta, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, locatie Esdoornlaan te Sleeuwijk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2010 te Sleeuwijk, gemeente Werkendam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes kleding, make-up artikelen en tandpasta, toebehorende aan Albert Heijn, locatie Esdoornlaan te Sleeuwijk.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van medeplegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 47, eerste lid onder 1° Wetboek van Strafrecht, is sprake indien meer personen nauw en bewust samenwerken tot het verrichten van een strafbare gedraging. Daarvoor is het geen vereiste dat de medepleger zelf uitvoeringshandelingen verricht. Van vorenbedoelde bewuste samenwerking is sprake wanneer de personen die gezamenlijk een strafbare gedraging plegen opzet hebben op zowel de samenwerking als op het plegen van die strafbare gedraging.
Het hof is zich ervan bewust dat de Hoge Raad in recente arresten – zoals het arrest van
13 september 2011, LJN BQ4677 – strenge eisen heeft gesteld aan het bewijs van het medeplegen van een strafbaar feit. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een samenstel van feiten en omstandigheden op grond waarvan het ten laste gelegde bewezen is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] – die verdachte al kende uit Amsterdam – in de winkel van Albert Heijn te Sleeuwijk was, dat [medeverdachte] en verdachte achter elkaar naar de kassa’s liepen en dat op het moment dat [medeverdachte] het kassapoortje passeerde, het alarm afging. Verdachte liep vervolgens achter [medeverdachte] aan langs de kassa’s en beiden liepen, hoewel het alarm in werking getreden was en zij door caissière [H] en een andere caissière werden nageroepen met de woorden “Meneer, meneer!”, strak voor zich uit kijkend en stevig doorlopend de winkel uit. Beiden gingen er vervolgens vandoor. Het hof leidt uit deze gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte af, dat zij het alarm bewust hebben genegeerd en doelbewust met elkaar de winkel hebben verlaten. Aangever [P] en getuige [K] renden achter hen aan en constateerden dat beide mannen naar een bouwterrein renden, waar ze zich gezamenlijk in een container ophielden. Bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte], kort nadat hij de winkel had verlaten, bleek dat in zijn rugzak artikelen waren gestopt die bij Albert Heijn waren weggenomen.
Voorts acht het hof betekenis toe aan de omstandigheid, dat verdachte naar het oordeel van het hof met betrekking tot zijn aandeel in het ten laste gelegde tweemaal verschillend heeft verklaard. Zo heeft verdachte op 30 maart 2010 tegenover de politie ontkend medeverdachte [medeverdachte] te kennen, terwijl hij ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 8 april 2010 toegaf hem uit Amsterdam te kennen. Daarbij acht het hof het ongeloofwaardig dat beiden toevallig tegelijkertijd in dezelfde winkel te Sleeuwijk – ver buiten hun normale omgeving – zouden zijn geweest. Voorts heeft verdachte op 31 maart 2010 ontkend dat hij überhaupt heeft gerend.
Op grond van al het vorenstaande beschouwt het hof zowel de verklaring van 30 maart 2010 als die van 31 maart 2010, in verband met de overige inhoud der bewijsmiddelen, als ongeloofwaardig.
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die handelde op de wijze zoals hiervoor omschreven, een en ander in onderlinge samenhang – ook met de overige bewijsmiddelen – bezien, het opzet had op een diefstal van goederen en daarbij zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachte dat hij kan worden aangemerkt als medepleger van de ten laste gelegde diefstal. Dat het bewijs ontbreekt dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht, maakt dat niet anders.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. J. Huurman-van Asten en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 22 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.