4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) Met ingang van 1 augustus 1987 is [Y.] als huurder van [Z.] als verhuurder een op de begane grond gelegen bedrijfsruimte (restaurant) aan de [vestigingsadres 1.] te Maastricht en de daarboven gelegen zelfstandige woonruimte ([woonadres 2.]) gaan huren. De huurprijs diende volgens de afzonderlijke huurovereenkomsten maandelijks bij vooruitbetaling voldaan te worden.
b) [X.] heeft nadien de onroerende zaak in eigendom verkregen en zij is daardoor de verhuurder geworden.
c) De huurprijs is ingevolge de huurovereenkomsten jaarlijks geïndexeerd.
d) [X.] heeft tegen [Y.] geprocedeerd over een door [X.] gevorderde verhoging van de huurprijs. Dit heeft, zo begrijpt het hof, geleid tot een verhoging van de huurprijs.
e) Begin december 2008 had [Y.] een huurachterstand van drie maanden. De huurprijs voor bedrijfsruimte en woonruimte samen bedroeg op dat moment € 2.522,10 per maand. Bij brief van 4 december 2008 heeft [X.] aan [Y.] het volgende meegedeeld:
“Betreffende het bedrijfspand (…) hebben wij wederom moeten constateren dat U de verschuldigde huur nog steeds niet aan ons heeft overgemaakt, het handelt hierbij om de huur van de maanden oktober, november en december ten bedrage van 7.566,30 €.
Hierbij stellen wij U in de mogelijkheid om de achterstallige huur alsnog binnen 8 dagen aan ons over te maken. Indien dit niet tijdig gebeurd dan zullen wij bij de rechter een uitzettingsconcept aanvragen.”
f) Per 1 augustus 2009 bedroeg de huurprijs voor de bedrijfsruimte € 1.795,10 per maand en de huurprijs voor de woonruimte € 782,48 per maand. De totale huurprijs bedroeg per 1 augustus 2009 dus € 2.577,58 per maand.
g) Bij brief van 7 september 2009 heeft [X.] aan [Y.] het volgende meegedeeld:
“Betreffende het bedrijfspand (…) hebben wij wederom moeten constateren dat U de verschuldigde huur nog steeds niet aan ons heeft overgemaakt, het handelt hierbij om de huur van de maanden mei, juni, juli en augustus ten bedrage van 10.143,88 €.
(…)
Hierbij stellen wij U in de mogelijkheid om de achterstallige huur alsnog binnen 8 dagen aan ons over te maken. Indien dit niet tijdig gebeurd dan zullen wij bij de rechter een uitzettingsconcept aanvragen.”
Omdat [Y.] begin september 2009 ook de huur over de maand september 2009 nog niet betaald had, bedroeg de huurachterstand op dat moment vijf maanden.
h) Op 30 oktober 2009 (de datum waarop de verstekprocedure door het uitbrengen van de inleidende dagvaarding een aanvang nam) had [Y.] de huur voor de maanden augustus, september en oktober 2009 nog niet betaald, zodat sprake was van een huurachterstand van € 7.732,44 (drie maanden).
i) Het verstekvonnis van 25 november 2009 is op 4 december 2009 aan [Y.] in persoon betekend, waarbij ontruiming is aangezegd tegen 6 januari 2010. Op het moment van betekening van het verstekvonnis was sprake van een huurachterstand van vijf maanden (augustus tot en met december 2009).
j) Op 5 januari 2010 heeft [Y.] aan [X.] (omstreeks) € 15.000,-- betaald. Van dit bedrag zag € 12.887,90 op de huur voor de maanden augustus tot en met december 2009. Het restant was toereikend voor de voldoening van de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en de kosten van het betekeningsexploot.
k) [Y.] heeft in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 25 november 2009 gevorderd. Deze vordering is door de kantonrechter afgewezen bij vonnis in kort geding van 5 januari 2010. [X.] heeft het gehuurde vervolgens op grond van het verstekvonnis laten ontruimen op 6 januari 2010.
l) Nadat bij het beroepen verzetvonnis van 21 april 2010 het verstekvonnis voor wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde was vernietigd, heeft [X.] het gehuurde per 1 oktober 2010 weer aan [Y.] ter beschikking gesteld.