ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.090.136
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige na verdenking van kindermishandeling

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [Z.], geboren op [geboortedatum] 2009, die sinds 2 juli 2010 onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De ouders, [X.] en [Y.], zijn verdachten van kindermishandeling, waarbij [Z.] meerdere fracturen en letsels heeft opgelopen. De ouders ontkennen enige betrokkenheid en stellen onwetend te zijn over de herkomst van de letsels. De stichting heeft de uithuisplaatsing aangevraagd, omdat er onvoldoende duidelijkheid is over wie het letsel heeft veroorzaakt en de kans op herhaling van mishandeling aanwezig is. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, wat door de ouders in hoger beroep is aangevochten. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders geen kans krijgen om te bewijzen dat zij in staat zijn om voor [Z.] te zorgen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om [Z.] te beschermen tegen het letsel en dat de veiligheid van het kind niet gewaarborgd kan worden bij terugplaatsing. De ouders hebben geen bewijs geleverd dat zij de zorg voor [Z.] kunnen dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van [Z.] noodzakelijk wordt geacht in het belang van zijn opvoeding en ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 20 september 2011
Zaaknummer: HV 200.090.136/01
Zaaknummer eerste aanleg: 230487/ JE RK 11-129
in de zaak in hoger beroep van:
[X.] en [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Mooren,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Tilburg,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 6 april 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2011, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [Z.] in een verblijf pleegouder 24-uurs alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2011, heeft de stichting verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Mooren;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw G. van Versendaal en de heer M. van Oosterhout;
- de heer en mevrouw [A.], hierna te noemen: de pleegouders.
2.3.1. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen, waaronder het procesdossier in eerste aanleg, van de advocaat van de moeder en de vader d.d 19 juli 2011;
- het raadsrapport d.d. 19 mei 2010, ingekomen ter griffie op 14 juli 2011.
3. De beoordeling
3.1. Uit de relatie van de moeder met de vader, is geboren:
- [Z.], op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [Z.].
3.1.1. [Z.]staat sinds 2 juli 2010 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 januari 2012.
[Z.]is op 18 maart 2010 in overleg met de vader en moeder geplaatst bij een pleegmoeder.
Op 30 maart 2010 is er een melding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Medisch (gespecialiseerd) onderzoek heeft in maart 2010 uitgewezen dat er bij [Z.], destijds vier maanden oud, sprake was van minstens 24 fracturen/skeletletsels. De conclusie van de medici is dat dit letsel, dat van verschillende leeftijd is, het gevolg moet zijn van fysieke mishandeling. Ook zijn er tijdens ziekenhuisopnames op 5 december 2009 en 10 maart 2010 (zie raadsrapport d.d. 19 mei 2010) onder meer een aantal hematomen en wondjes bij [Z.]geconstateerd.
3.1.2. Met ingang van 2 juli 2010 is de uithuisplaatsing gebaseerd op grond van een daartoe strekkende machtiging. [Z.]verblijft sedert september 2010 bij de familie [A.] zijnde een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [Z.]met ingang van 12 april 2011 tot uiterlijk 12 oktober 2011 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.3. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De vader en de moeder ontkennen dat zij [Z.]mishandeld hebben en geven aan dat zij niet weten wat er met [Z.]gebeurd is. De stichting stelt zich kennelijk op het standpunt dat eerst duidelijk moet worden wie het bij [Z.]geconstateerde letsel heeft veroorzaakt. Het feit dat de vader door de strafrechter vrijgesproken is van het hem ten laste gelegde feit vormt voor de stichting blijkbaar een contra-indicatie om [Z.]thuis te plaatsen. De stichting gaat momenteel op de stoel van de rechter zitten. Het hoger beroep tegen de vrijspraak loopt nog. Van de onschuld van de vader moet worden uitgegaan. De strafzaak tegen de moeder wordt waarschijnlijk geseponeerd.
Het is de vraag of ooit duidelijk zal worden wat de oorzaak is van het letsel van [Z.]. De vader is van mening dat de politie met de enig andere mogelijkheid, namelijk dat grootvader en/of grootmoeder van moederszijde het letsel hebben veroorzaakt, niets heeft gedaan. De vader heeft geen contact meer met zijn schoonouders die [Z.]in de eerste vier maanden van zijn leven regelmatig hebben opgevangen. De vader heeft ter zitting aangegeven dat er geen onbegeleid contact meer zal zijn tussen de grootouders (mz) en [Z.]en dat als het aan hem lag er in het geheel geen contact meer tussen hen zal zijn.
De moeder heeft verklaard dat zij nog slechts telefonisch contact heeft met haar ouders.
De vader en de moeder wordt geen enkele kans gegeven om te bewijzen dat zij wel in staat zijn de zorg voor [Z.]op zich te nemen. De stichting heeft niets gedaan met hun bereidwilligheid om medewerking te verlenen en hulpverlening te accepteren.
Het is niet langer noodzakelijk om [Z.]in het belang van zijn verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen.
3.5. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de rechtbank bewezen heeft geacht dat het bij [Z.]geconstateerde letsel door menselijk handelen is toegebracht, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de vader dit heeft gedaan. De moeder heeft volgens de stichting steeds aangegeven dat de mogelijkheid dat grootmoeder of grootvader (mz) verantwoordelijk is voor het letsel voor haar onaanvaardbaar en vooralsnog onbespreekbaar is. Hierdoor is een reconstructie van de omstandigheden niet mogelijk en is de kans op herhaling van de mishandelingen nog steeds reëel en in dezelfde mate aanwezig als bij de start van de uithuisplaatsing.
De ouders tonen geen boosheid ten aanzien van hetgeen [Z.]is aangedaan. Uit het psychologisch rapport van de vader d.d. 24 augustus 2010, opgemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek en de gesprekken van de stichting met de ouders komt een beeld naar voren van ouders die vanwege hun persoonlijke problemen niet in staat zijn de realiteit onder ogen te zien en [Z.]te beschermen.
Ter zitting heeft de stichting verklaard dat de raad is verzocht om een onderzoek in te stellen naar een verderstrekkende maatregel.
3.6. De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [Z.]. Zij vormen voor [Z.]een perspectiefbiedend gezin. De bezoeken van de vader en de moeder aan [Z.]vinden plaats in aanwezigheid van de pleegmoeder en verlopen rustig.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
3.7.2. Tot op heden is niet duidelijk wie het letsel aan [Z.]heeft toegebracht; de vader en de moeder stellen dat zij niet weten wat er is gebeurd. Zij ontkennen iedere betrokkenheid.
De vader lijkt de grootouders van moederszijde, die [Z.]regelmatig opvingen, verantwoordelijk te houden voor het letsel. De moeder heeft steeds te kennen gegeven dat zij die optie onaanvaardbaar en onbespreekbaar acht. Ter zitting van het hof heeft zij zich hierover niet anders uitgelaten dan dat zij de laatste maanden slechts nog telefonisch contact heeft met haar ouders.
3.7.3. In de strafzaak tegen de vader heeft de rechtbank bewezen geacht dat het letsel van [Z.]is veroorzaakt door menselijk handelen, maar onvoldoende bewezen geacht dat de vader dit letsel heeft toegebracht. Het vonnis is niet onherroepelijk nu het hof is gebleken dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraak. De strafzaak tegen de moeder heeft (nog) niet geleid tot een vervolging of sepot.
Uiteraard dient, zoals door de advocaat van de ouders is gesteld, in het strafrecht ervan uit te worden gegaan dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen, doch dat uitgangspunt doet, naar het oordeel van het hof, in casu, niet af aan het gegeven dat de uitslag in het strafgeding niet per definitie meebrengt dat een vrijspraak een veiligheidsgarantie biedt voor, in dit geval, [Z.], wiens belang in dit civiele geding, met als toetsingskader artikel 1:261 lid 1 BW, centraal staat.
3.7.4. Vaststaat dat [Z.]op meerdere tijdstippen letsel is toegebracht en dat de vader en de moeder niet in staat zijn gebleken om [Z.]hiervoor te behoeden. Dat de grootouders wellicht verantwoordelijk zijn voor het letsel ontslaat de ouders niet van hun ouderlijke plicht zicht te houden op de veiligheid van het kind. Aan de stelling van de vader, dat hij en de moeder wel voldoende alert zijn geweest nu ook het consultatiebureau en de huisarts geen letsel bij [Z.]hebben geconstateerd en dat dit letsel slechts na specialistisch onderzoek kon worden vastgesteld, gaat het hof voorbij nu de hematomen, wondjes en het “hangende” armpje voor de vader en de moeder zichtbaar moeten zijn geweest.
Nu nog immer niet duidelijk is wie het letsel heeft toegebracht en deze zijn ontstaan tijdens de ouderlijke zorgplicht kan de kans op herhaling niet worden uitgesloten.
3.7.5. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat thans onvoldoende gewaarborgd kan worden dat [Z.]bij terugplaatsing bij de vader en de moeder in een veilige en stabiele opvoedingssituatie terugkeert. Het hof acht de uithuisplaatsing van [Z.]nog steeds noodzakelijk in het belang van zijn opvoeding en ontwikkeling .
3.7.6. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:261 BW.
3.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 6 april 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en L.Th.L.G. Pellis en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.