ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.063.670 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • F. Fikkers
  • A. Vriezen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendom en gebruik van grond tussen buren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, [X.] en [Y.], over de eigendom en het gebruik van een strook grond die zich tussen hun percelen bevindt. [X.] is sinds 1992 eigenaar van een onbebouwd perceel, terwijl [Y.] eigenaar is van een bebouwd perceel. De percelen grenzen aan elkaar en er is een afrastering geplaatst die door de vader van [X.] is aangelegd in 1978. In 2008 heeft [X.] [Y.] verzocht om de erfafscheiding te verplaatsen naar de kadastrale grens, omdat hij meende dat een deel van de grond van hem was. [Y.] heeft echter aangevoerd dat hij de afrastering op basis van afspraken met de vader van [X.] heeft geplaatst en dat deze al bijna 30 jaar op dezelfde plek staat.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [X.] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. In het hoger beroep heeft [X.] vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank. [Y.] heeft de grieven bestreden en in voorwaardelijke reconventie schadevergoeding gevorderd. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van [X.] beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over het bezit en het gebruik van de grond, en dat partijen hierover verschillende standpunten innemen.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating bij akte aan de zijde van [X.], waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. De uitspraak is gedaan op 19 april 2011 door de rechters M. van Schaik-Veltman, F. Fikkers en A. Vriezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.063.670
arrest van de tweede kamer van 19 april 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.K. van den Akker,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.H. Andries,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 april 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 20 januari 2010 tussen appellant -[X.]- als eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie en geïntimeerde -[Y.]- als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 195907/HA ZA 09-1545)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 19 augustus 2009, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van [X.], met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven, onder overlegging van zes producties, bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De grieven richten zich niet tegen de door de rechtbank in rechtsoverweging 2. van het bestreden vonnis vastgestelde feiten, zodat het hof die feiten ook in dit hoger beroep tot uitgangspunt neemt. Het hof zal de feiten -voor zover in hoger beroep relevant- hierna duidelijkheidshalve herhalen en zo nodig aanvullen .
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [X.] is vanaf 1992 eigenaar van een onbebouwd perceel te [vestigingsplaats], waarvan deel uitmaakte het -na splitsing in 2008 ontstane- perceel kadastraal bekend gemeente [gemeentenaam], sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 1.] (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg). [Y.] is eigenaar van een bebouwd perceel te [vestigingsplaats], kadastraal bekend gemeente [gemeentenaam], sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 2.].
De beide percelen grenzen aan elkaar (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg).
b. In 1978 heeft [Y.] een woning op zijn perceel gebouwd.
Toentertijd was de vader van [X.] (hierna: [Z.]) eigenaar van (wat thans is aangeduid als) het perceel met nummer [sectienummer 1.]. Hij heeft destijds tussen de beide percelen een afrastering in de vorm van gaaswerk geplaatst. Deze afrastering stond al ter plaatse toen [Y.] eigenaar werd van zijn perceel.
[Y.] heeft tegen deze afrastering aanvankelijk laurierstruiken geplaatst. Deze heeft hij later vervangen door een houten schutting met betonnen fundamenten.
c. Medio 1979 heeft het kadaster de beide percelen ingemeten. Daarbij is gebleken dat de afrastering op het perceel van [Z.] staat.
d. Bij brief van 31 januari 2008 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [X.] aan [Y.], voor zover van belang, medegedeeld:
“Zoals U weet heeft U een stukje grond achter aan Uw tuin in gebruik dat eigendom is van mij. (…) Ik verzoek U dan ook (…) om Uw erfafscheiding en andere zaken die op het stukje grond aanwezig zijn te verwijderen en de erfafscheiding te plaatsen op de kadastrale grens binnen een periode van 4 weken.”
e. Hierop heeft [Y.] bij brief van 22 februari 2008 aan [X.] (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg), voor zover relevant, laten weten:
“In 1978 hebben wij ons huis gebouwd (…) Toen de tuin moest worden aangeplant en wij graag een afscheiding wilden plaatsen, hebben wij aan uw vader (…) gevraagd waar de grens lag tussen beide kavels, omdat deze grens bij ons niet bekend was. Uw vader zei dat wij de bestaande afrastering als grens aan konden houden. (…)
In de loop van 1979 heeft het Kadaster de percelen ingemeten en was de conclusie dat de afscheiding op uw perceel stond. Wij vonden dit vervelend en hebben toen uw vader gevraagd wat wij hiermee moesten doen. Van uw vader mocht het zo blijven, maar wij voelden ons daar niet goed bij.
Enige tijd later troffen wij uw vader (…) en hebben hem gevraagd dit stuk grond aan ons te verkopen. Toen wij uw vader (…) weer zagen, deelde hij ons mee, dat hij -in overleg met u- besloten had de grond op dat moment niet te verkopen aan ons. Echter, wij hoefden ons geen zorgen te maken want: mocht de grond op een later tijdstip verkocht worden, dan zouden wij de eerste zijn die dit stuk grond konden kopen. (…)
Gezien het bovenstaande is er voor ons geen reden de erfafscheiding te gaan verplaatsen, Immers deze situatie ligt er al bijna 30 jaar (sinds 1978/1979).”
f. Hierna is over en weer tussen (de rechtshulpverleners van) partijen diverse correspondentie gevoerd, waarin beide partijen bij hun verschillende standpunten zijn gebleven.
4.3. [X.] heeft [Y.] vervolgens in rechte betrokken en gevorderd, kort gezegd, [Y.] te veroordelen de op de in eigendom aan [X.] toebehorende strook grond -gelegen op het perceel met nummer [sectienummer 1.], tussen de kadastrale grens met het perceel met nummer [sectienummer 2.], en de bestaande afrastering- aangebrachte beplanting, erfafscheiding en overige (on)roerende zaken, met inachtneming van de kadastrale grens, te verwijderen, op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van [Y.] in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
4.4. [Y.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In voorwaardelijke reconventie heeft [Y.], voor het geval de vorderingen van [X.] worden toegewezen op grond van opzegging van een gebruiksovereenkomst en de rechtbank die opzegging niet onaanvaardbaar acht, schadevergoeding gevorderd, een en ander met veroordeling van [X.] in de proceskosten.
4.5. [X.] heeft in voorwaardelijke reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
4.6. De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de conventionele vorderingen van [X.] afgewezen en in voorwaardelijke reconventie geconstateerd dat de voorwaarde waaronder deze vordering was ingesteld niet was ingetreden, een en ander met veroordeling van [X.] in de proceskosten.
4.7. De grieven komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [Y.] eind 1978/begin 1979 laurierstruiken heeft geplant op de litigieuze strook grond, dat daarmee het bezit van de grond door [Y.] is aangevangen en dat [Y.] hierdoor, nu van verlies van dit bezit geen sprake is geweest, middels (extinctieve) verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hierna zal alleen waar nodig op afzonderlijke grieven worden ingegaan.
4.8. Het hof stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat [Y.] een strook grond die is gelegen op het perceel van [X.] in gebruik heeft als tuin. Het betreft een strook grond van circa 60 m2, over de volle lengte van het perceel in breedte variërend van ongeveer 1 meter tot ongeveer 5 meter, zoals bij benadering middels arcering weergegeven op productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
4.9. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit gebruik beschouwd dient te worden als bezit danwel als houderschap. In dat verband hebben partijen onder meer gediscussieerd over de vraag of de laurierstruiken al dan niet eind 1978/begin 1979 en daarmee al dan niet vóór de kadastrale inmeting zijn geplant. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de laurierstruiken eind 1978/begin 1979 zijn geplant, heeft [Y.] bij memorie van antwoord verklaringen van de heren [A.], [B.]en [C.] (producties 1, 3 en 4) overgelegd. Aangezien [X.] zich nog niet heeft uitgelaten over deze producties zal het hof hem in de gelegenheid stellen om dit alsnog te doen.
4.10. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor uitlating bij akte aan de zijde van [X.]. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 mei 2011 voor het nemen van een akte aan de zijde van [X.] voor uitlating als hiervoor in rechtsoverweging 4.9. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Fikkers en Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2011.