ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.079.383-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de behoefte en draagkracht in een alimentatiezaak na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vaststelling van de alimentatie voor een minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2009. De man, appellant in principaal appel, en de vrouw, appellante in incidenteel appel, waren in een affectieve relatie geweest en hadden samen een dochter. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 427,- per maand moest betalen, maar de vrouw verzocht om een verhoging naar € 650,- per maand. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 7 juli 2011 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft de behoefte van de dochter vastgesteld op basis van de 'tabel eigen aandeel kosten van kinderen' en de inkomens van beide ouders. De rechtbank had een fictief inkomen van de man als directeur-grootaandeelhouder vastgesteld, maar het hof oordeelde dat het werkelijke inkomen van de man als uitgangspunt moest dienen. Het hof concludeerde dat de man in staat was om een bijdrage van € 325,- per maand te betalen, wat overeenkwam met de helft van de behoefte van de dochter. De vrouw werd ook in staat geacht om eenzelfde bedrag bij te dragen.

De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat de man vanaf 23 februari 2010 een bijdrage van € 325,- per maand moest betalen, met een verhoging naar € 328,- per maand vanaf 1 januari 2011. Het hof benadrukte dat de behoefte van de dochter nooit lager kon worden vastgesteld dan in overeenstemming met de welstand van het gezin waarin zij opgroeit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 september 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 15 september 2011
Zaaknummer: HV 200.079.383/01
Zaaknummer eerste aanleg: 210635 / FA RK 10-2183
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.Th.J.M. de Vocht,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.P.F. Rober.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige te bepalen op € 650,- per maand niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en om die bijdrage nader te bepalen op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2011, heeft de vrouw verzocht het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige met een bedrag van € 650,- per maand met ingang van 23 februari 2010, althans een bijdrage vast te stellen op een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2011, heeft de man verzocht de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. De Vocht;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Rober.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 augustus 2010;
- door de advocaat van de vrouw nagezonden producties C1 en D, ter griffie ontvangen op 3 en 10 februari 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 23 juni 2011;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 27 juni 2011;
- de ter zitting door de advocaat van de vrouw overgelegde en voorgedragen pleitnota.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [Z.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
De man heeft [dochter] erkend.
[dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 29 september 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] moet voldoen een bedrag van € 427,- per maand met ingang van 23 februari 2010.
De bijdrage voor [dochter] beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 430,84 per maand.
3.3. Partijen kunnen zich beiden met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De grieven van partijen richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoefte van [dochter] en de draagkracht van de vrouw en de man en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ingangsdatum
3.5. Tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de verzochte onderhoudsbijdrage, zijnde 23 februari 2010, is door partijen niet gegriefd, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte [dochter]
3.6. De behoefte van [dochter] aan de verzochte onderhoudsbijdrage ad € 650,- per maand is in hoger beroep in geschil.
3.7. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.7.1. Partijen zijn het er over eens dat voor de vaststelling van de behoefte aansluiting dient te worden gezocht bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [dochter] niet in gezinsverband met haar beide ouders heeft gewoond en dat de behoefte van [dochter] berekend dient te worden aldus dat het gemiddelde van de behoefte wordt genomen op basis van het inkomen van de ene ouder en het inkomen van de andere ouder afzonderlijk. Deze behoefte wordt vervolgens vermeerderd met de netto kosten van kinderopvang.
3.7.2. De man bestrijdt deze systematiek niet, doch is het niet eens met de wijze waarop de rechtbank zijn inkomen heeft becijferd. De eerste, derde tot en met vijfde grief van de man en de eerste incidentele grief van de vrouw betreffen de wijze van berekening van het inkomen van de man. Het hof verwijst kortheidshalve naar het beroepschrift en het verweerschrift tevens incidenteel appel voor deze grieven en de toelichting daarop. De man betoogt dat zijn inkomen lager is dan dat van de vrouw en komt op die grond tot een lagere behoefte van [dochter] dan door de rechtbank is vastgesteld. De vrouw stelt dat het inkomen van de man en daarmee ook de behoefte van [dochter] hoger is (tweede incidentele grief).
3.7.3. Het hof overweegt als volgt.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw haar stelling dat de man ook nog inkomsten uit een Tsjechische onderneming heeft niet voldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Het hof stelt vast dat de rechtbank bij de bepaling van het inkomen van de man in het kader van de behoefte van [dochter] van een fictief inkomen als DGA van € 41.000,- bruto per jaar is uitgegaan. Het hof is van oordeel, dat bij de behoeftebepaling dient te worden aangesloten bij het werkelijk genoten inkomen. Het hof constateert evenals de rechtbank dat er veel mutaties zijn in de rekening-courantverhouding van de man met zijn BV. Weliswaar hebben niet alle opnames in rekening-courant een consumptief karakter, maar aannemelijk is wel dat de man over een hoger besteedbaar inkomen kon beschikken dan het door de BV aan hem betaalde salaris van € 1.576,84 per maand. De man ontving in ieder geval daarnaast nog huur van zijn bedrijfspand ad € 10.873,- bruto per jaar.
Het hof acht het anderzijds niet aannemelijk dat zijn totale besteedbaar inkomen substantieel hoger was dan het besteedbaar inkomen van de vrouw en zal derhalve voor de berekening van de behoefte van [dochter] het besteedbaar inkomen van de vrouw als uitgangspunt nemen. Het hof merkt daarbij nog op, dat – zelfs indien vast zou staan dat het netto besteedbaar inkomen van de man lager was dan dat van de vrouw, zoals door hem betoogd – de behoefte van [dochter] nooit op een lager bedrag zou kunnen worden vastgesteld dan in overeenstemming is met de welstand in het gezin waarin zij opgroeit, derhalve de welstand in het gezin van de vrouw.
De grieven van de man slagen deels en de eerste incidentele grief van de vrouw ten aanzien van de behoefte faalt.
3.7.4. De rechtbank heeft het netto inkomen van de vrouw becijferd op € 2.416,-, per maand, waartegen partijen geen grieven hebben gericht. Met inachtneming van de voor het jaar 2009 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ en de leeftijd van de minderjarige in 2009 kan de behoefte van de minderjarige in 2009 worden vastgesteld op circa € 351,- per maand. Per 1 januari 2010 bedraagt de krachtens artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de minderjarige circa € 359,- per maand.
3.7.5. De rechtbank heeft de behoefte van [dochter] vervolgens verhoogd met de kosten van kinderopvang verminderd met de kinderopvangtoeslag, ofwel met een bedrag van € 290,- per maand. De man stelt in zijn negende grief de hoogte van deze kosten ter discussie. Hij stelt dat de vrouw slechts gedurende 40 weken per jaar gebruik maakt van kinderdagverblijf Kumari te [vestigingsplaats], zodat zij slechts gedurende 40 weken per jaar deze kosten verschuldigd is.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist, stellende dat zij voor het gehele jaar de kosten voor deze kinderdagverblijfplaats verschuldigd is, ook indien sprake is van afwezigheid in verband met vakantie of ziekte. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit het reglement van het kinderdagverblijf, alsook uit de e-mails die in eerste aanleg door de vrouw zijn overgelegd, blijkt dat bij de vrouw voor 52 weken kosten in rekening worden gebracht. Deze grief van de man faalt dan ook.
3.7.6. De totale behoefte van [dochter] bedraagt derhalve in 2010 € 649,- per maand. De tweede incidentele grief faalt derhalve.
De derde incidentele grief betreft een zogenaamde verzamelgrief en behoeft geen verdere inhoudelijke behandeling.
Verdeling van de behoefte van [dochter] tussen partijen
3.8. Uitgangspunt bij het vaststellen van te betalen kinderalimentatie is dat de ouders in beginsel naar rato van hun draagkracht bijdragen in de behoefte van hun minderjarige kind(eren).
Draagkracht van de man
3.9. De rechtbank is uitgegaan van een fictief inkomen van de man als directeur-grootaandeelhouder van € 41.000,- bruto per jaar en een bedrag van € 10.873,- per jaar aan resultaat overige werkzaamheden.
De man heeft in zijn derde tot en met achtste grief gesteld dat van zijn inkomen van € 2.100,- bruto per maand dient te worden uitgegaan en dat geen sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Voor een toelichting op de stellingen van de man verwijst het hof naar het beroepschrift. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.9.1. Het hof oordeelt als volgt.
Uit de overgelegde stukken blijkt, dat het eigen vermogen van [A.] B.V. eind 2010 € 304.551,- bedroeg inclusief een winstreserve van € 115.551,-. Hoewel E. [X.] B.V. in 2009 en 2010 een negatief resultaat laat zien, laat de omzet in 2010 weer een stijgende trend zien. Bovendien ziet de man zelf zodanig perspectief in de onderneming, dat hij recent voor een bedrag van € 250.000,- heeft geïnvesteerd. Het hof concludeert hieruit dat kennelijk ook in de visie van de man sprake is van een gezond en levensvatbaar bedrijf.
De man heeft in de loop der jaren in rekening-courant € 170.618,- van zijn B.V. geleend. Verder is gebleken, dat de man € 1.800,- per maand aflost op een privé-schuld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man, gezien de kasstromen en het vermogen waarover de man in [A.] B.V. kan beschikken, ook mede gelet op zijn lasten, in staat moet zijn om zijn financiën zodanig te herschikken dat hij over een gelijke draagkracht als de vrouw beschikt. Het hof is van oordeel dat dit, gezien de hoge prioriteit die een onderhoudsbijdrage voor de minderjarige heeft, in redelijkheid van de man ook kan worden verwacht, zodat de man in staat moet worden geacht voor de helft in de behoefte van [dochter], ofwel met een bedrag van € 325,- per maand te voorzien.
De elfde grief betreft een zogenaamde verzamelgrief zodat deze geen verdere inhoudelijke behandeling behoeft.
Draagkracht van de vrouw
3.10. In zijn tweede grief stelt de man dat de vrouw in staat moet worden geacht fulltime te werken. De vrouw heeft deze stelling van de man gemotiveerd betwist.
Wat hier verder ook van zij, het hof is van oordeel dat de vrouw gelet op de becijfering van haar draagkracht door de rechtbank, die behoudens de stelling van de man dat zij fulltime zou kunnen werken in hoger beroep niet in geschil is, in staat is om voor de helft in de behoefte van [dochter], ofwel met een bedrag van € 325,- per maand bij te dragen.
3.11. De beschikking waarvan beroep, dient dus te worden vernietigd.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 september 2010;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Z.] geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], zal voldoen:
- een bedrag van € 325,- per maand van 23 februari 2010 tot 1 januari 2011,
- een bedrag van € 328,- per maand met ingang van 1 januari 2011,
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en R.R. Everaars-Katerberg en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2011.