ECLI:NL:GHSHE:2011:BS8930

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.088.426
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de vereisten van goede trouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het verzoek van [X.] was afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 september 2011, waarbij [X.] werd gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en correspondentie van de advocaat van [X.].

De rechtbank had in haar vonnis overwogen dat [X.] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat [X.] zijn vaste lasten niet had betaald en dat hij een aanzienlijk aantal schulden had opgebouwd, waaronder substantiële schulden aan telecom-aanbieders. [X.] had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij zijn vaste lasten wel degelijk had betaald en dat er sprake was van een communicatiestoornis. Hij erkende echter ter zitting in hoger beroep dat hij niet te goeder trouw was geweest.

Het hof heeft de mogelijkheden bezien om ambtshalve toepassing van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) toe te passen, wat inhoudt dat onder bepaalde omstandigheden een schuldenaar alsnog tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten, zelfs als hij niet te goeder trouw is geweest. Het hof concludeerde echter dat [X.] niet voldoende had aangetoond dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hadden geleid onder controle had gekregen. Ondanks zijn recente werkgelegenheid en de intentie om budgetbegeleiding te zoeken, was het hof van mening dat hij onvoldoende inzicht had in zijn uitgavenpatroon.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof benadrukte dat indien [X.] in de toekomst een nieuw verzoek indient, hij alle relevante stukken en gegevens moet overleggen die de wet vereist.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 13 september 2011
Zaaknummer: HV 200.088.426/01
Zaaknummer eerste aanleg: 226741/FA RK 11-330
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J.J.C.M. Rouws.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 25 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 1 juni 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat hij alsnog tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord.
2.2.1. Mr. Rouws heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 mei 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [X.] d.d. 11 juli 2011;
- de brief van de advocaat van [X.] d.d. 2 september 2011.
3. De beoordeling
3.1. [X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 55.051,34. Daaronder bevinden zich een schuld van € 26.662,59 aan de Hollandsche Disconto Voorschotbank, een schuld van € 4.987, 53 aan L’easy Nederland en een schuld van € 4.535,79 aan LaSer Services. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met het aanbod, welk aanbod neerkwam op betaling van ongeveer 60% van elke openstaande schuld, derhalve in totaal een bedrag van ruim € 32.000,-.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3. [X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij zijn vaste lasten niet betaalt. [X.] zou dit ter zitting in eerste aanleg hebben verklaard. [X.] stelt dat hij gedurende lange tijd zijn vaste lasten heeft betaald en meent dat er sprake is geweest van een communicatiestoornis. Hij heeft ter zitting in eerste aanleg duidelijk willen maken dat hij er alles aan doet om zijn schulden te betalen, maar dat het niet mogelijk is om al zijn schulden in één termijn af te lossen. Sinds 3,5 maand heeft hij een baan. Het dienstverband, dat in eerste instantie via het uitzendbureau liep, is op 2 september 2011 omgezet in een jaarcontract.
[X.] heeft verklaard dat zijn problemen zijn ontstaan in 2004. In verband met de crematie van zijn moeder heeft hij een bedrag van € 8.000,-- moeten lenen. [X.] had reeds een lening uitstaan van € 11.000,--, die hij voor de financiering van een auto had afgesloten. Om het ene gat met het andere gat te vullen, is [X.] begonnen met een handel in telefoons. Hij sloot diverse telefoonabonnementen af en verkocht de gratis bijgeleverde telefoons door. Hij heeft later ook een aantal laptops aangeschaft en vervolgens doorverkocht.
[X.] erkent ter zitting in hoger beroep dat hij ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. Om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en uit de financiële problemen te komen, heeft hij zich tot de gemeente gewend om een schuldsaneringstraject op te starten. De gemeente heeft getracht een regeling te treffen met de schuldeisers. [X.] verklaart ter zitting in hoger beroep dat hij inziet dat hij niet in staat is om zelfstandig zijn financiën op orde te krijgen en derhalve een begeleidingstraject wil ingaan om zijn financiën structureel op orde te brengen c.q. te houden, bijvoorbeeld door middel van een bewindvoerder.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2. Het hof is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van diens schulden te goeder trouw is geweest. Ter zitting in hoger beroep heeft [X.] zelfs erkend dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, meer in het bijzonder waar het zijn schulden aan telecom-aanbieders betreft. Alleen al deze schulden zijn, in het licht van de totale schuldenlast, substantieel te noemen (ruim € 12000,-. op een schuldenlast van ongeveer € 57000,-.; zie de verklaring artikel 285 lid 1 onder e Fw en de brief van 23 maart 2010 van incassobureau [Y.] met betrekking tot nog een schuld van [X.] aan T-Mobile). Ondanks de voldoende gunstige financiële omstandigheden waarin [X.] zou moeten verkeren - normaal inkomen met daarnaast relatief lage vaste lasten - is [X.] structureel diverse schulden aangegaan teneinde nog meer inkomsten te verwerven. [X.] achtte dit noodzakelijk om zijn (te) hoge uitgavenpatroon te kunnen financieren. Hij heeft hiermee uiteindelijk zijn schuldeisers in ernstige mate benadeeld.
Het hof heeft de mogelijkheden bezien om in het geval van [X.] tot ambtshalve toepassing van artikel 288 lid 3 Fw over te gaan. Op grond van deze bepaling is het mogelijk om onder bepaalde omstandigheden, indien vaststaat dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het laten ontstaan of onbetaald laten van diens schulden, verzoeker alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, wanneer is komen vast te staan dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het doen ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. Het hof is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [X.] deze omstandigheden voldoende onder controle heeft gekregen. Weliswaar is het positief dat [X.] inmiddels in het bezit is van een arbeidscontract voor een jaar, maar niet is komen vast te staan dat [X.] inzicht heeft gekregen in (de oorzaken van) zijn te hoge uitgavenpatroon en deze uitgaven onder controle heeft gekregen. [X.] heeft erkend dat hij onvoldoende in staat is om een juiste balans aan te brengen tussen zijn inkomsten en uitgaven en dat hij budgetbegeleiding nodig heeft om zijn financiën op orde te krijgen en te houden. Indien hij daadwerkelijk een dergelijk traject gaat volgen acht het hof, gelet althans op de inhoud van het huidige dossier, het niet uitgesloten dat, indien [X.] daartoe een nieuw verzoek bij de rechtbank indient, hij dan alsnog tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. In elk geval zullen in of bij het verzoekschrift alle stukken en gegevens moeten worden verstrekt die de wet, in dit geval artikel 285 Fw, voorschrijft. Het hof merkt dit op nu [X.] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet - meer - kon uitleggen hoe het aanbod van € 32.000,-- tot stand was gekomen c.q. hoe, bij aanvaarding van de schuldregeling, bevrediging van schuldeisers had kunnen plaatsvinden (volgens het bepaalde in artikel 285 lid 1 onder h Fw).
3.6. Het hof acht de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende ernstig om afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
Nu het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van [X.] reeds is afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en b Fw, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van de afwijzingsgrond artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw.
3.7. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.