ECLI:NL:GHSHE:2011:BS1748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.083.590
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en nihilstelling op basis van draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die in 1994 met elkaar zijn gehuwd en drie minderjarige kinderen hebben. De man, die zijn onderneming in de jaren 2006 tot en met 2009 verliesgevend heeft gedreven, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde alimentatie van € 130,- per kind per maand, die was vastgesteld door de rechtbank Maastricht in 2007. De man stelde dat zijn draagkracht vanaf 24 maart 2010 tot 1 februari 2012 ontoereikend was om deze bijdrage te voldoen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 4 augustus 2011 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2010 een winst uit onderneming van € 7.506,- heeft gerealiseerd en dat hij in 2011 een winst van € 12.580,38 heeft behaald. Ondanks de verliesgevende jaren heeft de man zijn alimentatieverplichtingen nagekomen. Het hof oordeelde dat de man tot 1 februari 2012 de tijd moet krijgen om zijn onderneming verder winstgevend te maken en dat hij niet verplicht kan worden om aanvullend werk in loondienst te verrichten. De rechtbank Maastricht had eerder de verzoeken van de man en de vrouw afgewezen, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd voor de periode van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012 en de kinderalimentatie vastgesteld op nihil per kind per maand voor die periode. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder in overweging te nemen bij het vaststellen van de kinderalimentatie, evenals de impact van gewijzigde omstandigheden op de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 8 september 2011
Zaaknummer: HV 200.083.590/01
Zaaknummer eerste aanleg: 148558/ FA RK 10-264
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.C.B. Breij.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 14 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2011, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de beschikking van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2007 te wijzigen in dier voege, verkort weergegeven, dat met ingang van de dag van indiening van het zelfstandig verzoek, te weten 24 maart 2010, dan wel met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen [dochter 1.], [dochter 2.] en [dochter 3.], zal worden bepaald op nihil, dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
Ter zitting van het hof heeft de man zijn verzoek gewijzigd en heeft de man het hof verzocht de kinderalimentatie voor de periode van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012 op nihil te stellen en deze met ingang van 1 februari 2012 te bepalen op het door de rechtbank Maastricht bij beschikking van 7 maart 2007 bepaalde bedrag van € 130,- per kind per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2008.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2011, heeft de vrouw verzocht de verzoeken van de man af te wijzen en de beschikking van de rechtbank Maastricht van 14 december 2010 te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Stassen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Breij.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 oktober 2010;
- de brief met bijlagen d.d. 28 juli 2011 van mr. Stassen;
- het faxbericht met bijlage d.d. 29 juli 2011 van mr. Stassen.
2.5. Voormelde brief met bijlagen en voormeld faxbericht met bijlage van mr. Stassen zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Mr. Breij heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de betreffende stukken heeft ontvangen en met de vrouw heeft besproken. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze brief en dit faxbericht worden toegelaten.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 9 april 1994 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [A.], hierna: [dochter 1.], op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
- [B.], hierna: [dochter 2.], op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
- [C.], hierna: [dochter 3.], op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 7 maart 2007 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 maart 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [dochter 1.], [dochter 2.] en [dochter 3.] moet voldoen een bedrag van € 130,- per kind per maand met ingang van 1 april 2007. De in die beschikking vastgestelde bijdrage is conform hetgeen partijen zijn overeengekomen bij de door de vrouw op 13 januari 2007 en door de man op 15 januari 2007 ondertekende vaststellingsovereenkomst.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Maastricht, kort samengevat, zowel het verzoek van de vrouw om de beschikking van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2007 te wijzigen en de kinderalimentatie met ingang van 24 februari 2010 te bepalen op € 200,- per kind per maand, als het zelfstandig verzoek van de man om de beschikking van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2007 te wijzigen en de kinderalimentatie met ingang van 24 maart 2010 op nihil te stellen, afgewezen.
3.4. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht, in het bijzonder met betrekking tot zijn inkomen.
Wijziging van omstandigheden
3.5. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld dient te worden. De vrouw heeft geen beroep ingesteld tegen de beschikking van rechtbank Maastricht van 14 december 2010 en zij heeft desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat zij instemt met een (met ingang van 1 januari 2008 te indexeren) kinderalimentatie van € 130,- per kind per maand.
Behoefte kinderen
3.6. De behoefte van de kinderen aan de vastgestelde en per 1 januari 2008 te indexeren onderhoudsbijdrage ad € 130,- per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil.
Draagkracht van de man
3.7. De man stelt dat zijn draagkracht met ingang van 24 maart 2010 (tot 1 februari 2012) ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te voldoen.
3.8. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
3.9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken. De man drijft sinds 2006 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, Evac Mobility Center te [vestigingsplaats]. De onderneming richt zich op het ontwikkelen en op de markt brengen van onder meer een evacuatiestoel en een patiëntentransportstoel.
3.10.1. Onbetwist staat tussen partijen vast dat de onderneming in de jaren 2006 tot en met 2009 verliesgevend is geweest, te weten in 2006 een verlies van € 4.078,-, in 2007 een verlies van € 9.571,-, in 2008 een verlies van € 11.477,- en in 2009 een verlies van € 5.444,-.
Naast zijn activiteiten in de onderneming heeft de man aanvankelijk nog gewerkt in loondienst doch nadat hij bij zijn werkgever was ontslagen heeft de man tot medio 2008 een WW-uitkering ontvangen. De man heeft daarna van medio 2008 tot april 2009 als magazijnmedewerker gewerkt, waarmee hij wegens rugklachten is gestopt. Nadien heeft de man gedurende een maand een ZW-uitkering ontvangen en van medio 2009 tot medio januari 2010 heeft hij een uitkering ontvangen op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
3.10.2. Uit de jaarrekening 2010 alsmede uit de door de man overgelegde aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2010 blijkt dat de man in 2010 een winst in de eenmanszaak heeft gerealiseerd van € 7.506,-.
De vrouw heeft gesteld dat het de man te verwijten is dat hij medio januari 2010 geen vervolguitkering op basis van de Bbz heeft aangevraagd, hetgeen zijn draagkracht in 2010 naar haar stelling zou hebben verhoogd.
Aan die stelling van de vrouw gaat het hof voorbij. Uit de door de man overgelegde brief van gemeente Valkenburg aan de Geul d.d. 3 maart 2011 blijkt dat de man de Bbz-uitkering, indien hij die zou hebben aangevraagd, gedeeltelijk aan de gemeente zou moeten hebben terugbetalen, nog daargelaten dat die uitkering slechts tot een totaal inkomen op bijstandsniveau zou hebben geleid en derhalve tot onvoldoende draagkracht voor het betalen van de vastgestelde kinderalimentatie.
Gelet op het vorenstaande gaat het hof in 2010 uit van een winst uit onderneming van de man in 2010 van € 7.506,-.
3.10.3. Uit de winst- en verliesrekening over het eerste half jaar van 2011 blijkt een gerealiseerde halfjaar winst van € 6.290,19.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw aangevoerd dat de in de winst- en verliesrekening over het eerste halfjaar van 2011 opgevoerde post afschrijving ontwikkelingskosten van € 5.200,-, niet noodzakelijk is en bij de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing gelaten moet worden. Voorts heeft zij gesteld dat de in de winst- en verliesrekening over het eerste halfjaar van 2011 opgenomen post telefoonkosten te hoog is.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stellingen.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij vanaf mei 2010 een drietal nieuwe producten heeft ontwikkeld (een evacuatiematras, een evacuatiedoek en een ander evacuatiehulpmiddel) en dat hij zich voorts in 2011 heeft toegelegd op het op de markt brengen van twee bestaande producten uit Duitsland en op het in Europa op de markt brengen van een viertal nieuwe producten uit Amerika. Het hof is van oordeel dat de post afschrijving ontwikkelingskosten (die onbetwist 10% van de totale ontwikkelingskosten bedraagt) conform goed koopmansgebruik gangbaar en derhalve redelijk is te achten en dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om deze kosten bij de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing te laten.
Het hof zal voorts met de telefoonkosten van de man rekening houden nu het hof voldoende aannemelijk acht dat de man deze kosten, mede gelet op de internationale activiteiten die hij ontplooit, ook daadwerkelijk maakt.
Gelet op het vorenstaande en zoals besproken ter zitting gaat het hof in 2011 uit van een door de vrouw verder niet bestreden winst - van het eerste halfjaar 2011 geëxtrapoleerd naar het gehele jaar 2011 - van € 12.580,38.
3.10.4. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op de verklaring van de man ter zitting van het hof met betrekking tot een teruggaaf van de belastingdienst (die de vrouw niet heeft betwist) heeft de man naar het oordeel van het hof voorts voldoende inzichtelijk gemaakt van welke inkomsten hij de afgelopen jaren heeft geleefd.
3.10.5. Rekening houdend met zowel het feit dat de man ondanks de verliesgevende jaren de kinderalimentatie heeft voldaan, als ook rekening houdend met het feit dat de man vanaf mei 2010 een drietal nieuwe producten heeft ontwikkeld (waarvoor respectievelijk al bestellingen zijn geplaatst, meerdere offertes zijn uitgebracht en producenten zijn gevonden) op basis waarvan hij in 2010 en het eerste half jaar 2011 een bescheiden winst heeft gemaakt en met het feit dat de man twee bestaande producten en vier nieuwe producten op de markt gaat brengen met een gunstige omzet- en winst prognose, is het hof van oordeel dat de man in redelijkheid, zoals hij heeft verzocht, tot 1 februari 2012 de tijd moet worden gegund zijn onderneming verder winstgevend te maken.
Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat niet van de man kan worden gevergd dat de man aanvullende werkzaamheden in dienstverband zal verrichten om aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kinderen te voldoen, nu aannemelijk is dat de man in redelijkheid - tot 1 februari 2012 - de volle werkbare tijd nodig heeft voor het verder winstgevend maken van zijn onderneming.
3.10.6. Gezien de voormelde inkomenssituatie van de man in 2010 en in 2011 zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van twee periodes:
- de periode met ingang van 24 maart 2010 tot 1 januari 2011, met een winst uit onderneming van € 7.506,-;
- de periode met ingang van 1 januari 2011 tot 1 februari 2012, met een winst uit onderneming van € 12.580,38.
In het jaar 2010 is de man gezien de voor hem geldende fiscale tegemoetkomingen geen inkomstenbelasting verschuldigd. Hij beschikt over een maandinkomen in de orde van grootte van het bestaansminimum voor een alleenstaande. Gezien de lasten van de man, die in 2010 vergelijkbaar zijn met zijn lasten in 2011, waarover hieronder meer, is hij in de periode van 24 maart 2010 tot 1 januari 2011 niet in staat bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
De man heeft in 2011 recht op:
- de zelfstandigenaftrek van € 9.484,-;
- de MKB-vrijsteling van € 372,-.;
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de man in 2011
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 458,44 aan huur, te verminderen met de huurtoeslag van € 208,-.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 127,- aan premie Zorgverzekeringswet (ZVW);
€ 81,- op aanslag betaalde inkomensafhankelijke premie ZVW;
€ 13,- aan verplicht eigen risico;
minus € 45,- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
en minus de zorgtoeslag € 69,-.
Vaststelling van de alimentatie
3.11. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.048,- per maand in 2011, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde fiscale aspecten en toepasselijke heffingskortingen.
3.12. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man in 2011 en tot 1 februari 2012 geen draagkracht voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen.
3.13. De beschikking waarvan beroep dient te worden te worden vernietigd voor zover het betreft de periode van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 14 december 2010 voor zover het betreft de periode van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking d.d. 7 maart 2007 van de rechtbank Maastricht met betrekking tot de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige kinderen voor de periode van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012;
bepaalt dat de man met ingang van 24 maart 2010 tot 1 februari 2012 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [A.], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
- [B.], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
- [C.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
zal voldoen het bedrag van € 0,00 (nihil) per kind per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke, mr. E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2011.