ECLI:NL:GHSHE:2011:BR7118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.090.143
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen na beoordeling van hulpverleningstraject door ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2010, gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank die hun minderjarigen onder toezicht had gesteld. De ouders, appellanten, hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, omdat zij van mening zijn dat zij in staat zijn om een samenhangend hulpverleningstraject voor hun kinderen te realiseren. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de nodige hulpverlening te bieden en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2011 zijn de ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaat, en is de Raad vertegenwoordigd door een medewerker. De ouders hebben aangegeven dat zij altijd vrijwillig hulpverlening hebben gezocht en dat zij recentelijk hulp hebben ingeschakeld van de stichting STAVAST, die gespecialiseerd is in de problematiek van hun kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gemotiveerd zijn om de juiste hulpverlening voor hun kinderen te realiseren, maar dat er een lange en complexe hulpverleningsgeschiedenis is.

Het hof heeft geconcludeerd dat, anders dan de rechtbank, niet kan worden vastgesteld dat de ouders in een vrijwillig kader niet in staat zullen zijn om een samenhangend hulpverleningstraject te realiseren. Het hof heeft de argumenten van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting in overweging genomen, maar is van oordeel dat de ouders voldoende inspanningen hebben geleverd en dat er geen bewijs is dat andere middelen zullen falen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 7 september 2010
Zaaknummer: HV 200.090.143/01
Zaaknummer eerste aanleg: 221294/JE RK 10-2256MZ01-02
in de zaak in hoger beroep van:
[X.] en [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.J.J.M. van Ruth,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Eindhoven,
regio Oost-Brabant, locatie Eindhoven,
kantoorhoudende te Eindhoven,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2011, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2. Er is geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar, waarnemend voor mr. J.J.J.M. van Ruth;
- de raad, vertegenwoordigd door E.A.P. van den Dam;
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw A.I. Roelofs (hierna: de zittingsvertegenwoordiger), waarnemend voor mevrouw S. Span (hierna: de gezinsvoogd), namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: bureau jeugdzorg).
2.3.1. Het hof heeft de minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 mei 2011;
- de brief van de raad d.d. 8 juli 2011;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 12 juli 2011.
3. De beoordeling
3.1. Uit de relatie van de moeder en de vader, zijn geboren:
- [A.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], gemeente [gemeentenaam],
- [B.] (hierna: [dochter 1.]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
- [C.] (hierna: [dochter 2.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
3.2. Bij beschikking d.d. 30 november 2010 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen aangehouden tot 16 mei 2011, ten einde de ouders in de gelegenheid te stellen zelf een noodzakelijk geacht samenhangend hulpverleningstraject te realiseren. In zijn rapport d.d. 9 mei 2011 heeft de raad geconcludeerd dat de ouders hierin niet geslaagd zijn.
3.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de minderjarigen onder toezicht gesteld.
3.4. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
3.4.1. De ouders stellen dat zij hulpverlening van toegevoegde waarde achten in het leven van hun kinderen en dat zij in staat en bereid zijn zelf hulpverlening in te schakelen. Zij hebben altijd vrijwillig hulpverlening benaderd voor [zoon] en [dochter 1.]. Hoewel zij die hulpverlening enkele malen om gegronde redenen hebben beëindigd, zijn zij steeds op zoek gegaan naar nieuwe en mogelijke betere methoden, aldus de ouders.
3.4.2. De ouders merken op dat zij ervoor hebben gezorgd dat [zoon] naar het Orthopedagogisch Centrum Brabant (hierna: OCB) kon gaan, hetgeen de positieve ontwikkeling van [zoon] tot gevolg heeft gehad. Ten aanzien van [dochter 1.] merken de ouders op dat het laatste maanden erg goed gaat met [dochter 1.] thuis, maar dat hulpverlening noodzakelijk blijft om haar positieve ontwikkeling te garanderen. Er bestaan volgens de ouders ten aanzien van [dochter 2.] geen zorgen. Zij laat een positieve ontwikkeling zien en zij is goed te begeleiden en te sturen door de ouders. [dochter 2.] zou volgens de ouders wel een rol in de hulpverlening aan het gezin moeten krijgen, met name om haar te leren omgaan met de problematiek van haar oudere broer en zus.
3.4.3. Ten einde een samenhangend hulpverleningstraject te realiseren hebben de ouders door middel van een CIZ-indicatie, het PGB ten behoeve van [zoon] – welke tot februari 2012 is toegekend – ingezet voor hulpverlening van stichting STAVAST, een organisatie waarbij de hulpverleners gespecialiseerd zijn in de problematiek van [dochter 1.] en bekend zijn met de problematiek van [zoon]. Een ambulant hulpverlener, een orthopedagoge, is sinds april 2011 in het gezin betrokken. In het kader van Video Home Training (VHT) ten behoeve van het hele gezin, komt de ambulant hulpverlener tweemaal per week bij het gezin thuis. Om meer intensieve c.q. frequente ambulante hulpverlening van STAVAST te kunnen inkopen hebben de ouders reeds in december 2010 ook voor [dochter 1.] een indicatie aangevraagd. Bureau jeugdzorg heeft dit afgewezen. Op 31 augustus 2011 staat een mondelinge behandeling door de bestuursrechter van het bewaarschrift van de ouders gepland.
3.4.4. Sinds de bestreden beschikking is de gezinsvoogd volgens de ouders driemaal bij hen thuis geweest. De gezinsvoogd heeft (nog) geen hulpverlening voor [dochter 1.] willen inschakelen in afwachting van het oordeel van de bestuursrechter.
De ouders begrijpen niet waarom de raad in zijn rapport d.d. 9 mei 2011 stelt dat de hulpverlening van STAVAST niet past binnen een samenhangend pakket aan hulpverlening.
De ouders hebben tot slot onweersproken verklaard dat het AMK het dossier in het kader van de zorgmelding ten aanzien van [dochter 1.] d.d. 4 april 2011, inmiddels heeft gesloten.
3.5. De raad voert ter zitting – kort samengevat – aan dat het gezin een lange en uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis kent. Hoewel de ouders de problemetiek van de kinderen erkennen en zij steeds – ook in de thuissituatie – hulpverlening hebben aanvaard, maken de ouders daarin steeds verkeerde keuzes. Volgens de raad is er behoorlijk wat aan de hand met de kinderen. [zoon] is licht verstandelijk gehandicapt en bij [dochter 1.] is er sprake van hechtings- en informatieverwerkingsproblematiek. Sinds mei 2010 zijn daar de zorgen bijgekomen dat [zoon] niet lekker in zijn vel zit en dat [dochter 1.] zorgelijke uitlatingen heeft gedaan over seksueel misbruik.
Een gezinsvoogd kan volgens de raad waarborgen dat de juiste hulpverlening ten behoeve van het hele gezin tot stand komt, namelijk individuele hulpverlening voor de kinderen en gezins- c.q. opvoedingsondersteuning voor de ouders, welke hulpverlening op elkaar afgestemd dient te zijn en waarbij ook aandacht bestaat voor het begeleiden van [dochter 2.]. Om dit te bewerkstelligen biedt een ondertoezichtstelling volgens de raad meer mogelijkheden dan het vrijwillig kader. Op vragen van het hof heeft de raad verklaard dat nog onduidelijk is of de hulpverlening van STAVAST aan voorgaande eisen voldoet. De raad heeft éénmaal contact opgenomen met STAVAST. Toen moesten er nog doelen worden gesteld.
3.6. De stichting voert ter zitting – kort samengevat – aan dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien het groot aantal uren aan specialistische zorg die in dat kader aan het gezin kan worden geboden. Bovendien kan het verplichte kader voorkomen dat de hulpverlening voortijdig wordt gestaakt door de ouders. Op de vraag van het hof of zij de reden weten waarom bureau jeugdzorg de indicatie voor het PGB ten behoeve van [dochter 1.] heeft geblokkeerd, heeft de zittingsvertegenwoordiger geantwoord dat bureau jeugdzorg graag zicht wil houden op de in het gezin aanwezige hulpverlening en controle wil uitoefenen over de wijze waarop het PGB wordt besteed. Bureau jeugdzorg heeft echter zelf minder mogelijkheden (dan bijvoorbeeld de William Schrikker Stichting) om zorg in natura aan te bieden. Volgens de zittingsvertegenwoordiger heeft de gezinsvoogd geen contact opgenomen met STAVAST.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.7.2. Het hof stelt vast dat de ouders de problematiek van de kinderen – en de consequenties daarvan voor alle gezinsleden – erkennen en dat zij in het verleden steeds hulp hebben gezocht en/of aanvaard. Het hof stelt tevens vast dat het gezin inmiddels een lange en uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis kent. Uit de stukken in het procesdossier komt naar voren dat het geleerde steeds onvoldoende beklijft bij de ouders en/of dat de doelen niet of slechts deels worden behaald, hetgeen naar het oordeel van het hof een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen vormt. Evenals de rechtbank acht het hof het noodzakelijk dat, ter afwending van deze bedreiging, een samenhangend hulpverleningstraject wordt gerealiseerd, hetgeen – zoals de raad dat in zijn rapport d.d. 2 november 2010 heeft geformuleerd – gebaseerd dient te zijn op de noden en mogelijkheden van alle betrokkenen.
3.7.3. De rechtbank heeft de ouders bij beschikking d.d. 30 november 2010 de mogelijkheid geboden om zelf een dergelijk hulpverleningstraject te realiseren en hen daarvoor een termijn van zes maanden gegund. De ouders hebben zich tot STAVAST gewend om genoemd doel te bereiken. STAVAST is met VHT begonnen. De ouders hebben ter zitting onweersproken verklaard dat hiermee al enige vooruitgang is geboekt. De ouders geven aan dat STAVAST individuele hulp voor de kinderen, met name [zoon] en [dochter 2.], kan verlenen en gezins- c.q. opvoedingsondersteuning voor de ouders, welke hulpverlening op elkaar afgestemd kan worden. Noch de raad noch de stichting heeft gesteld dat STAVAST deze hulp en ondersteu-ning niet kan bieden. In december 2010 hebben de ouders direct een indicatie aangevraagd om, naast het PGB ten behoeve van [zoon], ook PGB ten behoeve van [dochter 1.] tot hun beschikking te krijgen, zodat meer zorg van STAVAST kon worden ingekocht. Bureau jeugdzorg heeft dit echter geblokkeerd door geen indicatie af te geven waardoor de door de ouders ingeschakelde hulpverlening van STAVAST niet de door hen beoogde uitbreiding heeft kunnen krijgen. Op dit moment wordt gewacht op een definitief besluit van de bestuursrechter.
3.7.4. In het licht van het voorgaande kan het hof – anders dan de rechtbank – niet concluderen, dat te voorzien is dat de ouders in een vrijwillig kader niet in staat zullen zijn om een samenhangend hulpverleningstraject te realiseren. Evenmin kan op voorhand geconcludeerd worden dat met de door de ouders ingeschakelde hulpverlening van STAVAST dit doel niet bereikt kan worden. Het hof neemt hiertoe mede in aanmerking dat, zoals met name ter zitting is gebleken, de ouders uitzonderlijk gemotiveerd zijn om voor alle kinderen, en met name [dochter 1.], de juiste hulpverlening tot stand te brengen.
Het hof is derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat andere middelen (ter afwending van genoemde ontwikkelingsbedreigingen) dan de door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling reeds hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.5. Het hof wil nog opmerken dat sinds de start van de ondertoezichtstelling op 24 mei 2011, de gezinsvoogd geen hulpverlening voor [dochter 1.] heeft willen realiseren. Zij is evenmin nagegaan of de door de ouders voor het gezin ingeschakelde hulpverlening van STAVAST voldeed aan de in de beschikking d.d. 30 november 2010 gestelde eisen. De gezinsvoogd heeft niet eens contact opgenomen met STAVAST. Dit alles als ook het weigeren door Bureau jeugdzorg tot afgifte van een indicatie voor [dochter 1.] heeft tot groot ongenoegen bij de ouders geleid. De belangen van de kinderen zijn niet gebaat bij een strijd tussen goedwillende ouders en de stichting die, alvorens de ondertoezichtstelling goed en wel een aanvang nam, reeds de kop opstak.
3.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de raad alsnog met onmiddellijke ingang dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2011;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, M.C. Bijleveld-van der Slikke en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2010.